André de Richaud
Goethes Plumeau
Stelt u zich Goethe voor, die handen en voeten roert om zich de Oudheid eigen te maken, waar hij overigens nooit een snars van zal snappen. Handen en voeten, zeg dat wel, want de grote man besteedt zijn tijd aan het boetseren van goden- en godinnenvoeten, en is in de wolken als hij een geslaagde teen heeft gefabriceerd (niet lang geleden nodigde hij ons uit om een soort dikke aardappel te komen bewonderen die volgens hem de hiel van Achilles voorstelde).
Een van zijn bewonderaars - een ras dat in alle delen van de bekende wereld te vinden is - heeft hem een plumeau gestuurd die was gemaakt uit veren van de meest welluidend en harmonieus zingende vogels van Noord- en Zuid-Amerika. Die gebruikt hij om zijn kleifiguren af te stoffen.
Onlangs vonden de veren het welletjes, dat ratjetoe van gipsbeelden, schelpen en stenen uit de Vesuvius, en de ‘kleurenleer’ kwam hun de neus uit, zodat ze begonnen te kwinkeleren alsof ze nog in hun geboortestruweel verbleven.
De vriend van de hertog van Weimar betrad zijn kabinet, hoorde die goddelijke muziek, die niet van hem afkomstig was, en riep: ‘Ik word doof! Mijn oren suizen!’
Zijn flappen worden gevuld met kamferoliezalf. Omdat hij nooit iets van harmonie heeft begrepen verschanst hij zich achter zijn geveinsde doofheid, als je het zo kunt noemen; daarin lijkt hij op de twintigste-eeuwse Franse schrijver die het meest op Goethe lijkt.
Vertaling Jan Pieter van der Sterre
⊠ Richaud, André de: Anecdotes peu connues, in ‘Les Cahiers du Sud’ no 272, 2e semester 1945; ook in: André de Richaud, Cahier trois/quatre. Le Temps qu'il fait, 1985.