| |
| |
| |
Eilanden op leven en dood
Keuze uit Tür an Tür mit einem anderen Leben. 350 neue Geschichten, Frankfurt 2006
Walter Benjamin komt tot Halberstadt
Walter Benjamin kwam tot Halberstadt. De sneltrein van Frankfurt naar Berlijn liep averij op in Aschersleben. De locomotief was voor- noch achterwaarts in beweging te krijgen, blokkeerde ook elke poging het treinstel van de luxe trein te vervangen. Walter Benjamin nerveus. De plaats Aschersleben vertrouwde hij niet. Ook hield hij de inspanningen van de spoorwegarbeiders en het treinpersoneel voor hopeloos. Een personentrein die op het ernaast gelegen spoor gereed stond voor vertrek, bracht hem in de avondschemering tot het hoofdstation van Halberstadt. Hij ging op kamers in hotel ‘Prins Eugen’ aan de Brede Weg. 's Avonds bezocht hij het Stadstheater. Opera was hem vreemd. Hij zag een opvoering van Puccini's Madame Butterfly.
Op dat ogenblik van december 1932 was Walter Benjamin, geboren in 1892, niet meer dan ongeveer 1056 meter van mijn ouderlijke huis verwijderd, waarin ik twee maanden later werd geboren.
Slechts twaalf meter verwijderd zat Benjamin van mijn ouders in het parket. Zij zaten in de twaalfde rij, hij in de veertiende. Mijn ouders, die de voorstelling al twee keer hadden gezien, verlieten het theater in de pauze en troffen vrienden in de ‘Zure Snuit’. Een kans dat Walter Benjamin en mijn ouders elkaar zouden hebben aangesproken, was er niet.
De handeling van het muziekdrama verblufte Benjamin. Het was zonneklaar dat hier een jonge Japanse vrouw individueel een ‘uitweg’ zocht uit de afhankelijkheden van een halfkoloniale, streng hiërarchisch georganiseerde maatschappij door naar de ‘vrije wereld van de vs’ te gaan. Het ging om de bekering van ‘overgave’ en hoop tot de muntsoort ‘westelijke zeden’. Ze betaalt de poging van een emancipatie met haar leven. In de enscenering die een regisseur uit Berlijn op zich had genomen, doodt Cho-Cho-san (Butterfly genoemd) eerst de zoon, die door de marineofficier wiens geliefde zij was bij haar was verwekt maar die vervolgens niets meer van zich liet horen en nu met zijn echtgenote terugkeerde om de vroegere geliefde te bezoeken. De verrader moest merken dat zij op dit punt nog over macht beschikte.
Daarna doodde ze zichzelf.
| |
| |
De dramaturgische toespitsing leek Benjamin ‘onlogisch’. Dit was geen ontmoeting van twee individuen die elkaar in het ongeluk stortten, hier kwamen twee systemen van een hoog abstractieniveau tegenover elkaar te staan. Madame Butterfly en de luitenant van de Amerikaanse marine waren alleen maar de werktuigen van deze krachten.
- Sinds wanneer zijn geliefden logisch?
- Dat zijn ze niet. Maar een muziekdrama zou het wel kunnen zijn. Het heeft niet lief maar informeert.
- Dat ze het onderpand van de liefde, het kind, ombrengt, maakt de zaak drastisch.
- Het kan zijn dat Butterfly daardoor minder sympathie wekt, minder medelijden, maar ze krijgt wel een sterkere ‘inleving’. Het wordt duidelijk dat ze niet machteloos staat tegenover het lot.
Walter Benjamin was na de voorstelling door de toneelingang tot in de kleedkamer van de kunstenaars doorgedrongen en had de regisseur opgespoord. Ze bezochten hetzelfde café aan het Martiniplein waar mijn ouders met hun gezelschap zaten, aangezien maar weinig cafés in de stad na het einde van de opera nog geopend waren.
Wat zouden de jaargenoten, mijn vader en Walter Benjamin, met elkaar besproken hebben, als ze elkaar hadden aangesproken (bijvoorbeeld op de mannen-wc), in strijd met de maatschappelijke conventies volgens welke een revolutionaire intellectueel uit de metropool en een conservatieve arts uit een provincieplaats nauwelijks contact met elkaar konden krijgen? Als ze tijdens de eerste twintig seconden op het drama Madame Butterfly te spreken waren gekomen, zouden ze het misschien eens zijn geworden, over de grenzen van de vreemdheid heen, zou er een verdere kennismaking zijn gevolgd. Beiden waren van mening dat de toevoeging van de Berlijnse regisseur, het doden van het kind, een overdrijving inhield. Cho-Cho-san handelt uit noodweer. Ze was niet meer ‘tot daden bereid’, maar ‘aan het eind van alle daden’.
- In de enscenering steekt Cho-Cho-san zich in de ribbenkast. Heeft een dergelijke poging zelfmoord te begaan kans van slagen?
- U bedoelt: zou een theaterdokter haar kunnen redden?
| |
| |
- In het gewone leven hebben mensen immers geen ervaring met zelfmoord door middel van een steek in de ribben.
- Als ze alleen de maag treft, volgt er een ellendige dood. Ze zou het hart moeten raken. De stoot, door een leek uitgevoerd, treft meestal de ribben en glijdt af.
- Maar men wil ook dat ze het overleeft!
- In veel gevallen dringt het mes niet diep genoeg het lichaam binnen. Bij een snel transport naar het districtsziekenhuis zou ze waarschijnlijk gered zijn.
- Dit gelukkige einde wordt in deze enscenering onmogelijk gemaakt doordat ze het kind ombrengt.
- Moord is het niet, aangezien ze ook zichzelf wil ombrengen, zou de dokter zeggen.
- Een dokter oordeelt niet juridisch?
- Meestal niet. Mij interesseren de dodelijke handelingen aan het einde van een opera vanuit medisch oogpunt: hoe zou je nog kunnen helpen? Hoe men juridisch helpt is een zaak voor andere beroepen.
- De Amerikaanse consul, die in de illegale liefdesverhouding bemiddelend is opgetreden en die de kwaliteiten van Butterfly eveneens publiekelijk erkend heeft, zou de jonge vrouw, mits ze medisch werd gered, een inreisvisum voor de vs kunnen verschaffen. Dan zou haar lot nog altijd een gelukkige wending kunnen nemen.
Intussen zouden de jaarganggenoten, aldus met elkaar in gesprek, klaar zijn geweest met het wassen en afdrogen van de handen en weer aan hun verscheidene tafels zijn gaan zitten. De kans op verdere toenadering over een afstand van acht meter die de tafels in de ‘Zure Snuit’ van elkaar verwijderd waren, zou alleen mogelijk zijn geweest als de twee tafelgezelschappen bij elkaar waren gaan zitten. Dat was tussen het ‘burgerlijk’ gestemde gezelschap van mijn ouders en de als ‘verlicht proletarisch’ te karakteriseren tweepersoonscoalitie (twistend) van de buitenlandse regisseur en de in de provinciestad gestrande Walter Benjamin onwaarschijnlijk.
| |
Het recht op een levensloop
Martha Blackborn, mijn grootmoeder van moeders kant, had zich voor een namiddagslaapje te ruste gelegd. Weliswaar kon ze in deze late fase van haar leven de gewoonte zich te ruste te leggen nog altijd naleven, maar inslapen
| |
| |
lukte haar niet meer. Ze piekerde over de dood. Van de ene kant, sprak ze vanuit haar bed op de bezoeker in die zich slaperig bewoog op de divan in dezelfde kamer, was ze wel bereid aan te nemen dat een leven na de dood mogelijk was. Maar van de andere kant wilde ze zich niet belachelijk maken door dat aan anderen te zeggen of het zelfs maar innerlijk aan te nemen. Ze wilde zich namelijk ook voor zichzelf niet belachelijk maken. Anderzijds had ze echter de wens niet uitzichtloos op de dood af te stevenen. Ze was een taaie, antwoordde de gast, die nog een beetje wilde slapen.
| |
Over het principe wederkerigheid
Tante Klett
De zussen hadden elkaar onder de indruk van de inslagen omarmd. Zo onverbrand waren ze gevonden, toen soldaten de kelder leegschepten. Een kolonel van het oppercommando van het leger (ocl) had via een zeer dringend telegram het garnizoen opgedragen op dit grondstuk te graven. De schoonzuster van de doden had daartoe het initiatief genomen op grond van ‘betrekkingen’. Een peloton rekruten uit de artilleriekazerne, nog in opleiding, kwam met schoppen naar het verwoeste grondstuk. Ze werden voorbereid op oorlogsdeelname in augustus 1945. Graven konden ze wel.
Tante Klett was bewoonster van de hoofdstad. Slechts voor twee dagen was ze naar de provincieplaats teruggekeerd, waar ze in de schuilkelder samen met haar zus stierf. Van de provincie had ze meer zekerheid verwacht dan van het door bommen geruïneerde Berlijn.
In Berlijn bleef de ruime woning van tante Klett aan de Kurfüstendamm nog tot zeven dagen na haar dood intact. Pas daarna een voltreffer, brand. Berlijnse woningen in de luxeklasse beschikken over een eigenaardige tussenkamer tussen de salons (tegenwoordig kantoren) en de vleugel die keukens, toiletten, dienstbodenkamers en slaapkamers omvat. In de tussenkamer stond een uitschuifbare eettafel opgesteld, waarop over een lengte van drie meter en een breedte van twee meter ruilwaren van tante Klett waren uitgestald. Verwanten en vrienden konden uitzoeken wat hun van het ‘zwartemarktaanbod’ beviel: kaviaar, boter, gebraden en verse kippen, drank, bonbons, attributen van een rijke tafel. Vroeger zou men aan een dergelijke tafel voor afzonderlijke gasten afzonderlijke porties hebben geserveerd. Nu ging het, onder druk van de oorlog, om groepsaanbiedingen. Iemand kon iets pakken als hij aan de andere kant iets gaf.
| |
| |
Dagelijks kwamen er ‘geschenken’ bij. Van een patrones als tante Klett ging in de verhoudingen van het Derde Rijk een magnetische werking uit. Temidden van de ‘gedwongen ruilmaatschappij’, de door distributiebonnen geregeerde wereld: ruil in natura.
Slechts vier meter naast deze reuzentafel van ‘cadeautjes’ en ‘aanbiedingen’ bevond zich een glasvitrine waarin de ‘buit’ van de geheimraad Klett was uitgestald. Het ging om relikwieën die van ruil waren uitgesloten. Goudklompen en antiquiteiten uit het zomerpaleis van de Chinese keizer, naar Berlijn overgebracht na het neerslaan van de Bokseropstand door de Europese troepen. Niets daarvan zou er nog zijn (het zomerpaleis ging in vlammen op) als de geheimraad de ‘voorwerpen niet in bewaring had genomen’.
Wat een lange weg had die buit moeten afleggen om op de ‘tafel van de wederkerigheden’ te belanden! Voorbij alle oorlogsleningen van 1914 tot 1918 die de vermogens verwoestten. Men moet kunnen afgeven maar mag niet vertrouwen. Er bestaat geen burgerlijke ervaring die op hetzelfde neerkomt. Die van 1600, die van 1700, die uit de zevenjarige oorlog, die van 1802, die van 1871, die van 1914, die van 1923, die van 1929 en nu die van 1944 zijn fundamenteel verschillend. De ‘buit’ in de vitrine en de gegroepeerde ‘waarden’ op de ‘tafel van de wederkerigheden’ zijn waarden zijdelings van 1929. Het zijn ‘zijwegen van het kapitaal’.
Elke morgen reed de geheimraad, zogezegd de bode van tante Klett, zijn vrouw, naar de dierentuin, waar de autoriteiten elkaar te paard ontmoetten. De geheimraad maakte geen fouten ‘in het domein van de wederkerigheden’, economisch noch politiek. Canaris, Heydrich en hij begroetten elkaar op hun ochtendlijke rit wederzijds. Daarna stierf hij aan kanker.
De weduwe zette voort wat ze van hem geleerd had: het principe wederkerigheid. Het wordt beperkt door morele overwegingen, die zwarte markt, bevoordeling, omkoping en andere vormen van wederkerigheid uitsluiten. In feite berust het principe van de wederkerigheid op betrouwbaarheid, vertrouwen, wederzijdse prestatie, en verder op helemaal niets. Als tante Klett theoretische ambities had gehad, zou ze haar best hebben gedaan een waardencatalogus van de ‘zwarte markt’, van de anticentralistische ruilhandel te formuleren. Zoals ze het van haar man, die ze miste, in meerdere decennia samenleven had geleerd: dat machtsverhoudingen (voor lange tijd) door dergelijke wederkerigheid in stand gehouden worden.
Dat had ze in oorlogstijd, in elk geval privé, proberen voort te zetten, door haar ‘tafel’ te organiseren. Het principe overleefde zijn bedenker niet. Van wederke- | |
| |
righeid was in de luchtoorlog geen sprake. Geen geschenk (al kwam het uit het financieel bestendige jaar 1912) zou in 1945 een eskader Amerikaanse bommenwerpers ervan hebben kunnen weerhouden een bepaald grondstuk, dat van Lindenweg 14 in Halberstadt, van een lading bommen te voorzien. Ja, zelfs omgekochte bommenwerperpiloten, ertoe overgehaald om de verblijfplaats van tante Klett en haar zus te ontzien, zouden de richting van hun treffers zo weinig hebben kunnen controleren dat ze hun geen dienst hadden kunnen bewijzen. Hier houdt de wederkerigheid op.
- Maar er bleef nog vermogen over, zegt u.
- Ja. Dat werd gebruikt voor een monument.
- Wat voor een monument?
- Het toont de beide zussen die elkaar op het beslissende moment omhelzen. Net als een grafsteen in marmer, maar het heeft tegelijk iets van een wassenbeeldenkabinet, dat wil zeggen: het lijkt historisch.
- En wat moet het ons dan laten zien?
- Het afscheid van de wederkerigheid.
Bij de verwoesting van het huis aan de Kurfürstendamm waren delen van de woning van tante Klett ingestort of door brand verwoest, maar een deel van de tussenkamer was behouden gebleven, en daarmee ook de eettafel met de ‘wederkerigheidscadeautjes’. Wel was alles door elkaar geraakt. De eenzame plek in het resultaat van de vernietiging was echter vanaf Berlijnse grond onbereikbaar. Zo werd er niets van de restanten geroofd. Je zou kunnen zeggen dat het overblijfsel van het gebouw dat de ‘tovertafel’ van destijds onderdak bood er nog korte tijd ‘als een tweede monument’ bij stond. Zonder herkend te worden door de verdedigers van Berlijn in de eindfase en evenmin doorzocht door de binnentrekkende troepen van het Rode Leger.
| |
Een conflict met mijn moeder
In de vitrine van tante Klett waren een Chinese dolk en een goudklomp ter grootte van een duim tentoongesteld. Het ging om ‘buit’ uit het zomerpaleis van de Chinese keizer, dat in 1901 door de geallieerden, waaronder de Rijksduitse troepen van de ‘wereldmaarschalk’ Alfred Graf von Waldersee, was ingenomen. Het brandde helemaal uit na roverijen door de bezetters.
| |
| |
Ik kwam van het kinderverblijf in de Oostzee-badplaats Ahlbeck. Mijn moeder haalde me in Berlijn af. Het waardeverschil tussen de dolk en de goudklomp in de vitrine bedroog me niet. De dolk zou ik hebben kunnen meenemen, de goudklomp kreeg ik niet.
Een ‘meebrengsel’ had tante Klett me beloofd. Kinderen onderbouwen hun begrip niet door feiten maar houden zich aan waarden. Zo wilde ik de goudklomp meenemen, niet de dolk. Ik kreeg het aan de stok met mijn tante.
De dolk en de proviand voor onderweg had mijn moeder in perkament verpakt. Met niets daarvan kon ze me gedurende de lange tijd die de treinreis naar Halberstadt in beslag nam tot bedaren brengen. Het spijt me drie uur van de kostbare tijd van mijn moeders leven totaal verwoest te hebben. We kwamen thuis aan. Op van de zenuwen gaf ze me over aan het personeel. Zelf nam ze een bad. Of ze het er op had aangelegd of niet, maar we zagen elkaar zeven dagen lang niet. Dit was de vroegste straf voor mijn bezitsdrang, voor mijn ontwikkeld onderscheidingsvermogen.
| |
Een gevoel voor bezitsvorming breidt zich uit
De bevolking was doodzenuwachtig. Geruchten in de stad. De burgemeester, werd gezegd, had via de radio de overgave van de stad aangeboden aan de uit het noorden naderende Amerikaanse troepen. Hij was nog tijdens het telefoongesprek, dat in het Engels werd gevoerd, door de districtsleider van de nsdap gearresteerd en afgeleverd bij de rechtbankgevangenis. De inwoners van de stad waren te passief om bijeen te komen en de burgemeester te bevrijden, zoals ze het misschien in vroegere eeuwen gedaan zouden hebben. De onderhandelingen over de overgave van de stad keurden ze goed. Bij de grens van de stad, vlakbij de Brauchschweiger Landstraat, werd aan een houten ‘tankval’ getimmerd.
De eerste Amerikaanse troepen kwamen naast hun voertuigen uit noordelijke en noordwestelijke richting aangemarcheerd, langs de bomen in de laan, één rij aan elke kant van de straat. Ze trokken voorbij de voltooide ‘tankval’ in de richting van het stadscentrum.
Over het Burchardi-plein kwam een privé-voertuig aangereden, sloeg direct in de richting van Mahndorf de landstraat in naar Hannover, waarop nog meer eenheden van de Amerikaanse troepen in de richting van de stad bewogen. De vluchtpoging leidde het voertuig rechtstreeks naar de vijand. Het werd naar de kant van de weg gecommandeerd; de eigenaar van het voertuig,
| |
| |
vermoedelijk een nationaal-socialist, omdat hij anders waarschijnlijk niet over een burgervoertuig beschikt zou hebben, werd op de motorkap van een jeep gezet en naar de aan de achterkant gelegen stafofficieren van de binnendringende vijand gereden.
Een gevoel voor bezitsvorming greep in de verwoeste stad om zich heen. In grote groepen, in hordes, trokken de inwoners naar de voedseldienst, naar de cavaleriekazerne en naar de diepe kelders van het warenhuis Büttner waar voorraden lagen opgeslagen. De drift zich dingen toe te eigenen was tientallen jaren onderdrukt en brak nu, nadat bijna iedereen het grootste deel van zijn bezit en zijn menselijke relaties was kwijtgeraakt, met geweld baan. Geen enkele overheid zou het hebben gewaagd te schieten. Geen schoten konden de horde tegenhouden die de voedseldienst bestormde en de kisten, dozen en voorraadzakken op handkarren en fietsen wegvoerde.
| |
Winst maken in nood
Met een figuurzaag en een krachtige houtzaag liep hij in de richting van de grote kerk, die er in de verwoeste stad ongeschonden leek bij te staan; maar zelfs getroffen was ze zo reusachtig, zozeer uit een andere tijd stammend, dat ze intact leek. De zware houtzaag verstopte hij in de sacristie van de Dom. Hij hoopte met de figuurzaag, onopvallend voor elke waarnemer, de zandstenen sokkel van een levensgrote heilige die in de steunpilaar was aangebracht, van de zuil af te kunnen zagen, als hij maar geduldig genoeg het zand zou bewerken met het zwakke zaagblad, dat hij in het komende half uur twaalf maal kapot wreef en vernieuwde. Uren later had hij een tien centimeter diepe sleuf in de steen gezaagd, zonder te mogen hopen de ondergrond zo ver open te krijgen dat hij de heilige uit zijn holte zou hebben kunnen pakken en weghalen. Tegen vier uur 's nachts probeerde hij de zware houtzaag aan te zetten. Eén enkele persoon is echter niet in staat dit werktuig enkele uren achter elkaar doeltreffend heen en weer te bewegen. De inwerking op het sokkelvlak was weliswaar groter dan die met het lichtere en fijnere instrument dat hij daarvoor had gebruikt, maar het zandsteen bood nog altijd weerstand. Lawaai en opvallendheid van de onderneming, maar ook het krachteloos worden van de spieren dat zich telkens na twintig halen met de zaag voordeed, deden F. van deze variant van zijn onderneming afzien. Hij was erin geslaagd een gleuf van anderhalve handbreedte in het zandsteen aan te brengen. Net zo had twee jaar lang een door de roofgraaf von Regenstein gevangen genomen rivaal het zand- | |
| |
steen van zijn kerker met een gouden ring bewerkt en een gat geschraapt waardoor hij zijn arm naar buiten kon schuiven. Hij zou daarmee de aandacht van de buitenwereld hebben kunnen trekken als er iemand intensief naar zo'n teken zou hebben gespeurd. Uitzichtloos was het, deze opening zozeer te vergroten dat zijn hele lichaam erdoor kon. Zelfs dan zou hij trouwens niet uit
de steile rotswand van de Regensteins hebben kunnen ontkomen. Het goud van het dure onderpand van zijn liefde, omwille waarvan hij in de kerker zat, was ten slotte door het schaven totaal versleten. Met zijn blote handen kon hij het zandsteen, dat aanvankelijk nog zo meegaand leek, helemaal niet meer de baas worden.
Het beeld van de heilige zou in Magdenburg of Berlijn, gesteld dat men in de chaotische reisomstandigheden van mei 1945 zo ver had kunnen komen, misschien 50000 rijksmark hebben opgebracht. Een klein deel van de verliezen die door het einde van de oorlog werden bezegeld, zou daarmee zijn goedgemaakt. Nu bleef het heiligenbeeld behouden voor de Dom. Onverrichter zake verwijderde F. zich na een doorwaakte nacht van de precaire plek van zijn misdaad. Waar in de stad waren op een andere manier vergoedingen te vinden voor de geleden verliezen? De wettige mogelijkheden die er in vredestijd waren geweest om rijkdommen te vergaren, waren volledig afgesloten.
| |
De lange weg van het inzicht
Aanvankelijk geloofden de bewoners van Halberstadt dat de verwoestingen van voorbijgaande aard waren. De stad werd weer opgebouwd zoals ze vroeger was. Dat geloofden ze tot in de herfst van 1945.
In de Bismarckstraat was een huis tot op de eerste verdieping afgebrand. Nog in juni 1945 begon men het muurwerk, dat naar de hemel openlag, met dakvilt te bedekken. Zo waren de benedenverdieping en de kelder beschut tegen herfstregens en winterstormen.
Toen trokken vele bewoners weg. Aan de randen van de stad bleven vluchtelingenstromen steken in de wijken die niet door de bommen waren getroffen. Ze kwamen in zeven drommen. In het centrum van de stad bleef de krater bestaan.
Het stadsbestuur hield het ‘idee van de stad’ nog vijftig jaar lang in stand als een ‘organisatorisch skelet’. Domineeszonen namen later de leiding van de beweging tot behoud van de middeleeuwse gebouwen en ter hervorming van het bestuur. Hun doel was het op het grondgebied van de Martinikerk,
| |
| |
dat wil zeggen van de kerkruimte die ooit de gemeenteraad had toebehoord, een trefpunt in te richten van waaruit de uit de oorlog overgebleven krater opnieuw bewoonbaar gemaakt kon worden. Dit is het grondstuk waarop het blijkbaar lukt een nieuwe stad te stichten
Langzaam maar zeker dringt het besef door dat de schade van 8 april 1945, in twintig minuten bewerkstelligd, een onherroepelijk feit is.
| |
Een zaterdagavondfeestje omstreeks 1938
In de ochtenduren worden de aardappels voor de aardappelsalade in de keuken gesneden. Talrijke schotels. Dat is het fundament voor hapjes en drankjes. De salade moet zeven uur staan om zijn hardheid te bereiken. Daarna moet hij binnen vijf uur gegeten worden. Vervolgens haringsalade op drie schotels ter voorbereiding van de dorst. Een heel andere lijn is de roastbeef, waar mayonaise bij hoort en die op diverse zilveren schotels klaarstaat in een koele ruimte.
De buitenlandse gasten komen om vijf uur in het huis aan. Op dit punt een grote precisie willen bereiken, op het late namiddaguur precies, is vanwege de verbindingen en de lange reis van sommige gasten onzinnig. Ze komen immers niet per trein. Ze moeten de verkeerswegen vinden die naar het doel leiden. In de stad moeten ze zich oriënteren.
Er staat thee en gebak klaar voor de één voor één aankomende gasten. Niet veel later (de dienstboden wachten al bij het doorgeefluik en in de keuken) belegde broodjes en borrels. Het is zaak een goede verstandhouding te bewerkstelligen. Tegen zes uur voelen de gasten zich verwelkomd. Ze zijn, zoals in de chemie van de Wahlverwandtschaften, voor de avond samengesmolten. Ze ‘vertellen’. Dat is in de salon een goed teken.
Het gefluister, zoals je het door de doorgeefluiken uit de ruimten die grenzen aan de salon, de herenkamer en de eetkamer kunt opvangen, neemt tegen zeven uur het karakter aan van een ‘gezang’. Dat is een geluid dat er onmiskenbaar op wijst dat men zich amuseert, het feest begint dus te slagen. Nog na hun aankomst hadden sommige gasten liever bridge gespeeld, ze wilden nog geen positie kiezen voor een gespreksslag. Nu is deze slag losgebarsten. Karl Marx spreekt van animal spirits: een mens kan in honderd uur nooit zo druk praten als honderd mensen in één uur. Communicatie werkt aanstekelijk.
Ook in de keukens, die tot leven komen door het transport uit de kelders, is er verhevigde activiteit. De chauffeurs van de gasten zijn ook naar binnen gekomen. Ze worden in de keuken verzorgd. Deftige aanbiedingen, bijvoorbeeld
| |
| |
gardesterren: op geroosterd brood, licht bestreken met boter, boerenham met spiegelei; de opgehoopte berg laat het oog glanzen. Jenever uit Nordhausen. Vast staat dat de terugreis van de dames en heren niet voor vier uur in de ochtend te verwachten is. Als de chauffeurs zich tegen die tijd verfrissen, kunnen ze, als ze een uur slaap inlassen, tot vier uur paraat blijven, ongeacht wat ze op aanraden van het personeel tot zich nemen.
Sympathieën breiden zich uit. Bij het personeel zonder gevolgen, aangezien het moeilijk zou zijn afzonderlijk de centrale keuken te verlaten. Openbaarheid staat intimiteit in de weg. Ofschoon op de bovenste verdiepingen meerdere ruimten de nodige mogelijkheden bieden. Al degenen die tot het personeel behoren voelen zich tot elkaar aangetrokken, omdat het doen en laten van de dames en heren in de binnenste ruimten van de villa ‘veelbelovend’ en ‘onduidelijk’ lijkt en de mogelijkheden voor het eigen doen en laten ‘veelvoudig’ zijn, zij het onder toezicht.
Om acht uur wordt de reerug geserveerd. Sinds achtenveertig uur voorbereid, bestorven, in melkvocht gelegd en zodoende van het al te scherpe wildkarakter ontdaan, langzaam gestoofd en gebraden (twee soorten reerug). Er moeten zes tafels bediend worden. Het is onmogelijk een reerug, als hij eenmaal bereid is, te bewaren en de gasten dus in groepen te bedienen. In zoverre gaat het om een grote tafel. Het komt erop aan alles tegelijk te serveren. Het eten op zich is voor het onderhoud niet nodig, het is pure gewoonte. Al deze mensen, behorend tot de hoogste maatschappelijke klasse of de hogere middenklasse, zijn goed gevoed. Met gemak zouden ze gedurende deze uren zonder eten kunnen. De levendige conversatie wordt door het serveren van de reeruggen eerder gestoord. Spoedig zijn de buiken overladen. Cognac, mokka, rookwaren wakkeren de stemming opnieuw aan.
Het zou een goed idee zijn geweest om tegen elf uur een pauze in te lassen voor een slaapje. Men zou bij zo'n gelegenheid nader tot elkaar zijn gekomen. Ook een wandeling in de wintertuin en de tuin zou de sfeer wat losser hebben gemaakt. In plaats daarvan: gretigheid zonder ophouden. Het feest moet ‘ononderbroken doorgaan’. Zo sleept het de groep tot twee uur erdoorheen. Dan moet er gedanst worden.
Uit het stadstheater (daar werd Turandot van Puccini gespeeld) komt direct na middernacht het gezelschap zangers, aangevoerd door de dirigent en de leden van het orkest. Dit element van de ‘varende luyden’ ontbrak tot nu toe. Onmiddellijk wordt er muziek gemaakt.
| |
| |
Naar welke horizonten wil het ‘gezellige huis’ opbreken? Een fundamentele verandering van de relaties, objectief mogelijk, maatschappelijk ongewenst, is geen ‘oplossing’. Als de volgende dag de ‘echte gevoelens’ als ‘verkeerde paarden’ ontwaken, raakt de hiërarchische structuur van de stad in de war. Een verwarring van de relaties is alleen heimelijk mogelijk. De wintertuin staat ter beschikking. Men kan op de vloertegels gaan liggen, die worden centraal verwarmd. Palmen en cactussen verschaffen een tropische, ‘onwerkelijke’ omgeving. Veel ruimte die een ‘verstandhouding’ mogelijk maakt.
Zo wordt ook dit exces, dat tegen een uur of twee 's nachts begint en tot vier uur in de ochtend duurt, door ‘vestingen van maatschappelijke oplettendheid’ bewaakt. Het komt voort uit ‘de vrijheid van een theaterbezoek’.
- De gasten rijden vanaf vier uur in de ochtend per auto naar huis?
- Sommige logeren in een hotel in de stad.
- De chauffeurs die de verre reizen voor hun rekening nemen, hebben gegeten, gedronken, zich geamuseerd en verbroederd, en nu, meer dan vierentwintig uur na hun laatste ononderbroken slaap, rijden ze de dames en heren naar huis?
- Dat behoort tot hun dienst.
- Laten we het nog eens precies narekenen. De chauffeurs zijn vroege opstaanders, neem ik aan?
- Zoals de werkende bevolking van het Derde Rijk in het algemeen.
- Ze hebben zich tien uur uitgeput, als ze om vijf uur op de plaats van de bijeenkomst aankomen. Dan volgen elf uur tot aan het einde van de feestelijkheden. Misschien hebben ze een uur uitgerust (het woord slaap zou overdreven zijn), daarna de terugreis. Ze hebben achtentwintig uur niet geslapen. Zou u dat als verkeersveiligheid bestempelen?
- De baan is het hun waard de dames en heren naar huis te brengen.
- Door zo'n bedoeling wordt hun helderheid niet helderder.
- Ze beschikken over werkelijkheidszin.
- Helpt werkelijkheidszin tegen een verkeersongeluk?
- Hij versterkt de oplettendheid.
- Als een drug?
- Niet ontslagen te worden is een drug.
- Een reserve uit de tijd van de werkeloosheid van 1929?
- Een menselijke reserve. Een geweldige krachtbron.
| |
| |
- Na deze zaterdag is nergens iets gebeurd?
- Niets wat met deze feestelijke nacht te maken zou hebben.
| |
Mijn ware motief
Met een Kelt, zegt Martin Walser, krijg je niet makkelijk een vertrouwelijke band. Is die er eenmaal, dan ook voor altijd. Hij kwam gereisd van de Bodensee. Op oudejaarsavond was in de schouwburg van Zürich Marthalers enscenering van Shakespeares As you like it te zien, een muziekstuk van het bijzondere soort. Ik kende Walser uit de ‘Gruppe 47’. Hij beschouwde mij als links en zodoende als potentiële criticus van zijn openbare uitspraken van de laatste tijd.
Na een uurlang over en weer praten, eigenlijk zonder contact, vroeg hij me waarom ik verhalen schreef. Zo een directe vraag, die impliceert dat ik het schrijven van verhalen net zo goed zou kunnen laten, dus een brutaliteit, leidt ertoe dat men een rechtstreeks antwoord zoekt.
Het was mij duidelijk dat eigenlijk alles wat ik doe dienstig is aan het bewerkstelligen van vrede tussen mijn beide ouders, aan het ongedaan maken van hun scheiding. Als ik in het onderhandelen net zo ervaren zou zijn geweest als nu, dan zou het me zijn gelukt de beide zich van elkaar verwijderende geesten tijdens de crisis van 1941 bij elkaar te brengen. Allebei waren ze in zekere zin lichtzinnige naturen. Licht van gemoed, dus zouden ze het nog eens met elkaar geprobeerd hebben. Al in 1936 had mijn moeder mijn spullen en mij ingepakt, was naar haar zus en haar zwager in Dresden gereden om een scheiding voor te bereiden. Vier jaar oud was ik een meebrengsel, geen politieke factor.
Als gevolg van een reeks toevalligheden, ook dankzij het verstandige optreden van mijn grootmoeder van moeders kant, kwamen de beide ruziënde echtelieden tot overeenstemming. Voor de zittingskamer van de arrondissementsrechtbank, waar de scheiding zou worden uitgesproken, kwamen ze elkaar tegemoet en waren spoedig vastbesloten elkaar maar liever te verdragen. Ze reden terug naar huis. Gelukkige dagen.
Waarom lijken die twee mij en mijn zus zo vertrouwde personen op foto's toch niet op een paar? Het door hen ingerichte huis: een eenheid (te verwoesten). De kinderen, het mengsel van beiden (onverbrekelijk). Maar beiden zelf zogezegd steeds verenigd ‘onder voorbehoud’.
De grote romanschrijver, die, als hij aan een roman werkt, alle ervaringsstof in zijn omgeving, alle gesprekken die hij opvangt, opzuigt en in de handeling integreert, was voor de eerste keer door mij als auteur overtuigd (of nam me
| |
| |
überhaupt waar), nadat ik deze fundamentele twijfel, of ik als negen- of tienjarige niet gefaald had als vredesstichter in een echtelijke burgeroorlog, had uitgesproken. Het is immers waar dat alles wat ik voel of denk erop is gericht de beide ouderdelen weer bij elkaar te brengen. Al het onderzoek naar een parallelle wereld of het toegeven aan een tweede leven cirkelt om de mogelijkheid van het herstel van dit ‘verbond’, dat verwarrend genoeg geen verbond was maar er een zou hebben moeten zijn. Hoe vaak komen zielen elkaar in de toekomst niet opnieuw tegen, hoe gelukkig van hoop ontmoeten ze elkaar zonder dat ze weten waarom.
- Dan berust dus de hele geestdrift voor de verlichting waarvoor u bekend bent op een privémotief?
- En nog een uitzichtloos motief bovendien.
- Als ik het goed begrijp bestond er bij uw moeder twijfel of uw vader haar wel voldoende begeerde, of twijfel aan ‘begerende mannen in het algemeen’?
Men zou, antwoordde ik, een ‘leerschool voor verliefden’ hebben moeten oprichten. Op weg naar de vorming tot volwassene beiden moeten scholen. Het zou niet uitgesloten zijn geweest dat hun zo uit elkaar gegroeide gevoelens ook weer naar elkaar toe hadden kunnen groeien.
Bovendien is gelijkheid van gevoelens niet nodig, vulde Martin Walser aan. Het volstaat als één van de twee voldoende liefheeft. Hij doet het voor twee. Of het is ook voldoende als de één een vonk en de ander een tweede vonk bijdraagt, en dat het resultaat daarvan buiten hun wil om, zonder hun eigen potentieel, alsof ze er beiden buiten staan, uit gelukkige dagen bestaat. gelukte daden volstaan.
Een kort moment van vertrouwen. Hij zou me niet hebben toegestaan ook een Kelt te zijn, aangezien het Rhön-gebergte de gebieden van de noordelijke Harz en van de Bodensee strikt scheidt. Maar dat we de ouders en voorouders graag uit hun oorlogen zouden willen verlossen en vredesverdragen sluiten, daarin leken we het een ogenblik met elkaar eens te zijn. In elk geval was mijn gespreksgenoot daarin standvastig dat hij me vertrouwde als ik in dit opzicht persoonlijk, niet ‘politiek’ argumenteerde. Maar nu is het politieke persoonlijk.
Beiden, Walser en ik, woonden in hotel ‘Bij de ooievaars’, zoals bleek. Hij was in het gezelschap van een jonge vrouw, ik in gezelschap van mijn vrouw en mijn dochter. De uren die ons van oudjaar scheidden, vloeiden weg. Beide partijen richtten zich op de feestelijke jaarwisseling. Buiten boven de rivier en het meer de eerste vuurpijlen.
| |
| |
Maar wat ik deze ‘literaire biechtvader’, die ik op grond van zijn vertrouwen in mijn directe gevoelens mijnerzijds vertrouwde, niet kon zeggen, was het volgende: in het diepste wezen van beide, karakterologisch en lichamelijk zo verschillende ouderdelen leeft hetzelfde verlangen ‘zich te mogen overgeven zonder bedrogen te worden’. Beiden zijn voorzichtig. Over dit diepste verlangen gaven ze elkaar geen tekens van verstandhouding. In plaats daarvan organiseerden ze hun jonge huwelijk ‘naar de maatschappelijke omstandigheden’, de ‘praatjes van de tijd’. En die zijn slap. Terwijl de gevoelens van beiden toch gewijd zijn aan ‘het absolute’. Het misverstand, dat ik als misverstand gewaarwerd, was voor mij met het taalvermogen van een negenjarige niet op te lossen. Ik ‘jengelde’. Beiden, in de haast van de dagen, ook bevangen door de dramatiek van de gebeurtenissen, afgeleid door romans en opera's, konden met de ‘storingen’ die ik bewerkstelligde niets constructiefs beginnen. Zeven dames en een homoseksueel namen met rode rozen afscheid van mijn moeder bij het vertrek van de sneltrein naar Berlijn. Ik trapte de boezemvriendin en vertrouwelinge van mijn moeder tegen het scheenbeen, omdat ze het vertrek en de scheiding gedwee hielp gebeuren. Een storing, verder niets. Kous beschadigd, gemeenschappelijk onderzoek van de wond door de dames. Ik werd aan de kant geschoven. Daarvoor, in de keuken van het huis, gaven die twee vertrouwde personen, die twaalf crisisjaren eendrachtig met elkaar hadden doorgebracht, niettemin huis en kinderen geproduceerd hadden (mijn moeder had bovendien bomen in de tuin laten vellen om het effect van de zon te versterken), elkaar een soort Judaskus. Ze kusten elkaar op de lippen, ofschoon ze toch tamelijk definitief uit elkaar gingen.
| |
Een dame uit de hogere kringen
1 Wat betekent ‘toonaangevend’?
Ze was de toonaangevende dame van de hogere kringen in haar stad. Dat is geen kinderachtige opgave. Ze moet het personeel van het huis ‘leiding geven’. Het personeel moet haar gehoorzamen. Ze moet ervoor zorgen dat het haar niet in een val laat lopen. Maar ze wil ook leven. In feite bestaat er in het huis waarover zij regeert geen gegarandeerde intimiteit.
Ze moet haar standing ook ten opzichte van de concurrerende partijen in de stad, de mensen van haar klasse, steeds bewijzen. Elke dag staat ze er naar kleding en geest als nieuw bij. Ze moet iets kunnen zeggen wat verrast.
Het is een kleine stad. Enkele duizenden daarvan vormen de maatschap- | |
| |
pelijke grondlaag van het rijk. In de rijkshoofdstad geldt een hiërarchie die afwijkt van die in de provinciestad. De geleidelijke ontwikkeling van de rangen volgt daar uit ambten, uitnodigingslijsten bij officiële ontvangsten, machtscentra die niet worden afgemeten naar de afzonderlijke individuen. In de rijkshoofdstad is ‘morsebelletje’ vermomd als dame onbekend. In haar woonplaats kent iedereen haar.
| |
2 Haar koloniale leger
Ze was de laatste van vijf kinderen. Haar ervaring met mannen ontleende ze aan de verhouding tot haar vader en haar vier jaar oudere broer. Die waren haar vertrouwd. Van hen verwachtte ze gewoontegetrouw genegenheid. De vertrouwenswaardigheid van beiden kende slechts grenzen als het om hun onmiddellijke belang ging, ze bleven zelfzuchtig. Maar zulke grenzen kende ze, ze was bereid daarmee om te gaan. Later waren er vertrouwelijke verhoudingen met mannen die van andere vrouwen hielden (een beetje sympathie bleef altijd over, dat nam ze in geval van nood voor lief). Daarnaast leken mannen die van mannen hielden haar vertrouwenswaardig. Daarvan bestonden, aldus haar ervaring, ‘twee soorten’. De ene, die in het geheim vrouwen vereerden en bereid waren hen onvoorwaardelijk te dienen (alleen geslachtelijk waren ze van richting veranderd), de andere, die alleen al de geur van vrouwen niet verdroegen, zogezegd ongenaakbaar waren, en daarom voor vertrouwelijke verhoudingen onbruikbaar.
Paragraaf 175 van het wetboek voor strafrecht stelde in de jaren dertig tegenwoordig niet meer te begrijpen beperkingen aan de gelijkgeslachtelijke omgang. In ambtelijke beroepen schommelde de straf als het gerechtelijke bewijs geleverd was tussen vijf jaar tuchthuis en de dood. Hoe dan ook volgde maatschappelijke uitstoting.
Zij, toonaangevend spreekster in de hogere kringen van de stad, bood haar vrienden bescherming. Ze maakte voor hen de toetreding tot de Dom-club mogelijk, tot zijn feesten en ontvangsten. Op grond daarvan waren deze ‘beschermelingen’ haar lijfwacht, haar reserveleger. Het ging om trouw om trouw.
Het verwonderde haar dat de homofiele mannen die zich in haar omgeving ophielden geen toenadering tot elkaar lieten merken. Blijkbaar was het hen niet om het even wie van de diverse mannen haar liefhadden. Niet als bij een besmetting functioneerde gelijkgeslachtelijke liefde, maar selectief. Meestal waren de partners van haar ‘beschermers’ (die ook door haar beschermd werden) haar onbekend.
| |
| |
Daarentegen was ze met voorzichtigheid gewapend tegenover ‘begerende mannen’. Uiteindelijk had ze geen positieve ervaringen. Ze was niet voorzichtig omdat ze makkelijk te ‘beschadigen’ was, ze beschouwde zichzelf als robuust. Ze was voorzichtig omdat ze niet wilde afzien van het verlangen dat men ‘zich kon overgeven zonder daarvoor te worden teleurgesteld’. Ten opzichte van dit verlangen, van een innerlijke stem, was ze kwetsbaar. Ze wilde niet ‘door ervaring wijs’ worden.
In een coupé van de sneltrein van Berlijn naar Stettin (op weg naar een Oostzee-badplaats) ontmoette ze een terughoudend optredende, wat zijn kleding betreft ‘geloofwaardige’ man. Spoedig waren ze een paar. Na terugkeer van vakantie ontmoetten ze elkaar in een door haar gehuurde eenkamerwoning aan de Hoge weg. Totdat vervolgens in het huis dat ze met haar man beheerde afperserbrieven van deze ‘vurige minnaar’ bezorgd werden. Hij zou zich met inlichtingen tot haar man wenden als er niet een bedrag van 500 rijksmark op een bepaalde plek waarvan ze het geheim met elkaar deelden (bedoeld was de brievenbus op het voorterrein van het gehuurde geheime liefdeskwartier) zou worden achtergelaten. Dat geldbedrag haalde ze van de echtelijke rekening af en verstopte het, zoals voorgeschreven. Maar zo slim was ze ook wel dat ze niet geloofde dat daarmee het brandpunt van het gevaar, de inbreuk op haar intieme leven, was opgeruimd, dat de aantasting van de gecompliceerde illusie dat ze ooit door een ‘begerende man’ louter omwille van haarzelf bemind zou worden, was hersteld. Ze hield rekening met nieuwe eisen.
Haar broer kwam aan. De schurk doodschieten, zei hij, iets anders is niet mogelijk. Hier lagen de grenzen van deze vertrouwde raadgever. Hij was onstuimig, beschikte niet over maatgevoel. Tot haar vertrouwelingen behoorde ook de grootgrondbezitter S. Diens homoseksualiteit was tot dusver onontdekt, ostentatief had ze geholpen, ook door het lenen van haar charme, haar openbare, op intimiteit wijzende optreden met hem, een mogelijke verdenking tegen te gaan. Hem maakte het niet uit de afperser te ontmoeten. Voor de schijn onderhandelde hij over nog een betaling van 500 rijksmark. Tijdens het gesprek duidde hij aan dat hij over contacten beschikte in kringen van de ss. Over zulke contacten beschikte hij maatschappelijk inderdaad. Blijkbaar was de afperser in staat de genoemde namen te identificeren. Hij heeft nooit meer iets van zich laten horen.
Ze zou zich graag hebben toevertrouwd aan de ‘leiding’ door een vertrouwenswaardige man. Haar leven lang heeft ze daarnaar gezocht. Ter bescher- | |
| |
ming deugden mannen die bevrediging zochten haast nooit. Onder het dictaat van ‘voorzichtigheid’ was ze niet in staat lief te hebben.
| |
3 Dood in het theater en in de werkelijkheid
Telkens weer probeerde de knappe sopraan, afkomstig van het Stadstheater Magdeburg, met een lichte dansmelodie het gebeuren op het provinciale toneel recht te zetten, ondersteund door het ensemble dat ontzet leek door de uitbarstingen van de jaloerse bariton. Diens jaloezie was terecht. De toeschouwers hadden op de voet gevolgd hoe de knappe vrouw intieme contacten had gehad met een plattelandsjongen, ‘zich weggegeven’ had. Dat was heel erg. Men zag hoe de theaterman die ze in het echte leven bedrogen had, zich in het stuk, dat weer een jaloezietragedie in komische vorm probeerde te brengen, tegenover zijn jonge vrouw probeerde ‘te beheersen’, maar dat er geen enkele mogelijkheid op zelfbeheersing bestond, geen kans zich aan het ‘spel’ aan te passen. Elke maskering mislukte.
Dat zag ze, de toeschouwster op de derde rij, die het probleem uit eigen ervaring kende, maar daarvan niets in het Stadstheater behandeld wilde zien. Ze zou het probleem korter hebben kunnen formuleren. Ze voelde zich, hier tussen de toeschouwers naast haar bedrogen man, onmiddellijk bedreigd. Ook al zonder muziek leek de opvoering haar gevaarlijk. Nog waren haar eigen misstappen niet ontdekt. Ze achtte haar levensgezel ertoe in staat iets daarvan te ‘vermoeden’.
Zodoende was ze pas weer gelukkig toen de tragedie was afgelopen en ze met een tamelijk groot gezelschap in de ‘Zure Snuit’ zaten. Moeiteloos vloeide het bier. Een kring met officieren met kort verlof. ‘Morgen door de dorst gegroeid,’ zongen ze meer dan eens. Ook hen, die de handeling niet direct op zichzelf konden betrekken, had het tempo van het drama ‘verlammend’ geleken, enerzijds verblindend vanwege de duivelse gevolgen, anderzijds dorstig makend vanwege de uitzichtloosheid. In de oorlog had je meer wachttijd dan in het theater, maar ook zeer snelle, dodelijke gebeurtenissen zonder veel omwegen. Dat deed zich die avond gevoelen toen het tegen twaalf uur liep. De klokken van de Martinikerk, slechts een paar stappen van het café verwijderd, klonken vreselijk hard. Ze herinnerden eraan dat we niet lang te leven hebben. De individuele dood komt duidelijk sneller dan de klokken versleten raken. Het gezelschap leek een ogenblik moedeloos. Proost jullie allemaal, riep de toeschouwster, die nog minder dan twee uur geleden voor
| |
| |
haar leven gevreesd had toen ze aan de naast haar zittende echtgenoot dacht. Ze wilde de stemming absoluut verbeteren. Dat was zwaar werk.
| |
4 Een compromis
De stappen volgden elkaar consequent op. Ze waren allebei uitgeput na de scheiding.
Daarmee was er voor de jonge, nu gescheiden vrouw, nog geen nieuw leven begonnen. Haar minnaar, ter wille van wie de scheiding was voltrokken, was, mede op advies van zijn zussen, niet van mening dat de genoeglijke, met kwaliteit van leven toegeruste buitenechtelijke verhouding die hij met deze vrouw in badplaatsen van het Derde Rijk en van het protectoraat had onderhouden, nu in een ordinair huwelijk veranderd moest worden. Hem leek ook het huwelijk met een onbemiddelde vrouw niet aantrekkelijk. Ze hield aan de scheiding, waaraan zij schuldig verklaard was, niets over.
De crisis zou nog alles hebben kunnen veranderen. Misschien zou de jonge vrouw zijn teruggekeerd naar haar vertrouwde leven als zou hebben vastgestaan dat ze er onbemiddeld, gedeclasseerd, zonder zinvolle planning van een nieuw leven bij zou staan. In de oorlog waren ongelooflijke veranderingen en beslissingen mogelijk.
Mijn grootmoeder van moeders kant kan in dit opzicht als intrigante gelden, omdat ze verhoudingen vanuit het gezichtspunt van het grotere aanzien en voordeel voor haar kinderen tot stand probeerde te brengen. Ze telde niet de gevoelens bij elkaar op, maar zocht, hoewel ze nooit een balans schreef, naar de grootste zekerheid. Deze manier van rekenen, dat leert me mijn levenservaring, leidt met grote waarschijnlijkheid tot dwalingen. Het vermogen van de echtbreker lag duidelijk hoger dan het vermogen dat mijn moeder in Halberstadt achterliet. Er werd geen rekening mee gehouden dat de bomaanvallen op Berlijn dit vermogen zouden decimeren. Mijn grootmoeder zocht de minnaar, respectievelijk toekomstige schoonzoon op in diens kanselarij, riep hem ter verantwoording en dwong een snel huwelijk af. Ze bezat, als ze iets met volle energie wilde doorzetten, de ondernemerskracht van haar vaderlijke en moederlijke voorouders uit zeven generaties, terwijl om haar wil door te drijven tegenover een zich in zijn positie onzeker voelende minnaar die in een echtgenoot moest worden veranderd, de ouders van mijn grootmoeder met hun gecombineerde wilskracht al zouden hebben volstaan.
| |
| |
| |
5 Vrijzwevende charme
Zesendertig jaar later. Ze was veel alleen de laatste tijd. Van oudsher bracht zij buitengewoon veel vriendelijkheid op. De grote dame, gul met aandacht, bekend om haar directheid. Maar als er nu iemand opbelde of haar met een bezoek verraste, was ze in eerste instantie niet tegen de situatie opgewassen. Charme en terughoudendheid botsten tegen elkaar. Ze raakte snel van slag, voordat ze weer met veel moeite het vroeger zo beheerste communicatieve evenwicht bereikte. Uitbundig stemde ze toe. Ze wachtte niet tot het moment waarop haar reactie door de plotselinge beller verwacht werd, maar bevestigde diens woorden nog voor de ander iets gezegd had, omdat ze voorvoelde wat hij wilde zeggen. Haar kinderen, die haar kritisch gadesloegen en die van een middelmatige aandacht uitgingen, van wat ze als normaal beschouwden, van wat gepast is, leden onder deze uitbarstingen van hun moeder. Bleef ze wat langer in contact met de opbellers of bezoekers, dan verflauwde de onstuimigheid van haar uitingen en nam haar vroegere beheerste maatgevoel weer de overhand. Wat had ze vroeger toch een succes gehad!
| |
Huwelijksreis naar Parijs
De internationale trein naar Parijs verliet het station in Berlijn in de middag. Ze waren nog uitgeput van het huwelijksfeest, het gecompliceerde bijeenbrengen van twee families met uiteenlopende voorstellingen hoe een bruiloft gearrangeerd moest worden en wat voor hun kind op lange termijn het beste was, dus eigenlijk: hoe men het leven inricht. De nieuwe echtelieden kenden elkaar precies zes weken. Eindelijk zaten ze in de trein. Ze waren elk op verschillende manier ervaren. Ze hadden geen ervaring in het bereiken van overeenstemming over de vraag hoe samen te leven. Ze merkten dat ze in veel opzichten verkeerd konden beginnen. Daarom vonden ze het prettig dat het vroege namiddaguur hen ertoe noodde eerst eens in de restauratiewagen plaats te nemen en wat te praten. De bedden in de slaapwagen hadden ze omhooggeklapt aangetroffen. Eigenhandig kon men ze uit deze positie niet verplaatsen.
Als plattelandsdokter was hij goed vertrouwd met de lichaamsbouw van vrouwen; ook had hij in seksuele contacten met vrouwen van wie hij niet hield en die ook niet van hem hielden zijn mannetje gestaan. Tot zover het technische gedeelte. Zij van haar kant, bewoonster van een grote stad, was meermaals ‘voor de eerste keer verleid’ geworden, kende de manieren waar- | |
| |
op haar lichaam reageerde, maar had er geen ervaring mee hoe zij van haar kant een man moest verleiden, zodat hij even sterk aan haar hing en zich in toenemende mate tot haar aangetrokken zou voelen. Ze wilde de zaak tuinbouwkundig aanpakken. Ze besprenkelden de goede wil die in hen groeide (tijdens de vermoeidheid van de doorwaakte nacht) met rode wijn. Dat maakte hen zacht en slaperig. Buiten trok het land voorbij. Straks kwamen de bruggen over de Rijn. Zo reden ze Frankrijk binnen.
Nauwelijks waren ze de grens over, de schemering kroop van de horizon dichterbij, of ze overtuigden zich ervan dat ze vanaf nu alleen waren. Een onderlinge vertrouwdheid kwam bij hen op, vergelijkbaar met die tussen broers en zussen die erop uit trekken om waardevolle dingen te stelen.
Voorzichtig, zei ze tot zichzelf. Ze dacht aan de raadgevingen van haar moeder, waarvan hier niets bruikbaar leek. Noch door te lang aarzelen, noch door te veel haast wilde ze iets verkeerd doen. De man leek nerveus. Het was noodzakelijk dat ze een manier vond hem onopvallend te verzekeren dat hij ‘op haar kon vertrouwen’. Misschien zou ze bedekt te kennen kunnen geven dat hij haar beviel?
De overwegingen van de ‘bruidegom’ gingen in een andere richting; haar te verzekeren hoe goed zij hem beviel, leek hem een gemeenplaats. Hij zou niet ‘onstuimig naar haar hand hebben gedongen’, haar ‘in niet meer dan een week tot een verloving kunnen bewegen’ als ze hem niet ‘buitengewoon goed beviel’. Hij vond haar ‘ontstellend mooi’. Moest hij haar misschien een wenk geven dat zijn genegenheid van grote duur, zogezegd ‘levenslang’ was, dat geen eventuele blunder van haar kant ooit een eind zou kunnen maken aan zijn genegenheid? Maar dan spande zij zich misschien niet meer in, en was het nadeel voor hem.
| |
| |
Zo zaten ze als twee handelaren tegenover elkaar. Toekomstige redder en engel of toekomstige oorlogsvoerders ten opzichte van elkaar. De tijd drong, want niet lang meer en de bedden in de slaapcoupés werden omlaag gelaten. Zo eenvoudig als het geweest was, na de vermoeienissen van het bruiloftsfeest om zes uur in de ochtend in het hotel aangekomen, om te zeggen: de huwelijksnacht halen we wel in als we uitgerust en minder dronken zijn, de blaas speelt ons anders parten, zo weinig uitstel was er mogelijk op deze avond op de ratelende spoorrails van de internationale trein. Er kon zoveel goeds gebeuren, als ze maar beter wisten hoe.
| |
De zesjarige in mij en de besterde hemel boven mij
De vergaderruimte was om bouwtechnische redenen tegen de buitenwereld afgeschermd. Alleen op die manier konden voldoende vergaderruimten aan elkaar gekoppeld worden zodanig dat niet elke ruimte ramen had die de blik naar buiten voerden. Maar ook door ramen zou men de besterde hemel vanwege het melkachtige middaglicht dat de stad geheel en al vulde niet kunnen zien, ofschoon de sterren toch op elk tijdstip daarboven over ons waken.
De levendigste spreker in deze ronde stond als ‘praatjesmaker’ bekend. Geen van de aanwezigen had een bijzonder hoge dunk van de anderen. Liefdeloosheid alom.
Ik ben ouder dan de anderen. In mij hoor ik de zesjarige die ik eens was en die ik eigenlijk op elk tijdstip van mijn leven ben. Vaak spreken in mij ook de zeventienjarige of de tweeëndertigjarige. Maar ze spreken zelden op hetzelfde tijdstip, terwijl de tegenwerpingen van de zesjarige bij elk van de overige stemmen lijken te passen. Als ik mijn ogen één moment sluit, kan het zijn dat ik uit een vroegere tijd in deze zaal terugkeer. Ik heb de indruk op een landgoed in het antieke Syrië geleefd te hebben. En als dat klopt, leef ik ook nu, terwijl ik hier op deze conferentie rekenschap afleg, in deze andere tijd. Is die me lief? Zou ik me haar herinneren als ze me niet lief was?
|
|