Met mijn eerste zaklantaarn leg ik een lichtbundel op de achterliggende huizenrij. Mijn broer komt me te hulp. Twee elkaar kruisende lichtbundels vangen een vliegtuig. Of een danseres.
De principes van belichting leren we door onze lantaarns onder onze kin te houden. Soms nemen we ze in de mond en kijken elkaars rode doodshoofden aan.
Waarom ging de mens op twee benen lopen? Ik weet het.
Heel even de kop opsteken om uit te kijken. Daarna weer vliegensvlug wegduiken.
Zien zonder gezien te worden.
Verbluft merk ik dat mensen de regels niet meer kennen.
Draag schutkleuren, zorg ervoor niet af te steken. Sta bewegingloos. Zie uit je ooghoeken wat beweegt.
Licht uit! In een verlichte kamer ben je een makkelijk doelwit.
Verstop je. Zit stil, desnoods een dag of langer, in je ondergrondse hut.
Maar weer heeft de bankrover tevoren niet aan een schuilplaats gedacht. Roekeloos scheurt hij weg in een gestolen auto. Waarheen? Toch niet weer de Mexican border?
Het is het seizoen van het vroeg invallend duister.
En naar dit moment heb ik toe geleefd. Dit kunstmatig eiland in beschermende duisternis.
Het wordt laat, met radiomuziek, Telsell, een schemerlamp bij een pagina.
't Is stil op straat. Niemand zal meer aanbellen.
Een mannenleven gaat in winters.
Daar is het feest in het afgelegen landhuis. Onder kristallen luchters dans ik met de prinses. ‘Zie je wel, je kunt het best,’ zegt ze.
Ik word wakker in bedauwd gras, verstijfd. En - hoe ik ook zoek - ook deze volgende ochtend is van het landhuis niets terug te vinden.
Litt. Juhani Pallasmaa - The eyes of the skin (1995), Patricia de Martelaere - Verrassingen (1997), Marion Ackermann en Dietrich Neumann (red.) - Leuchtende Bauten, Architektur der Nacht (2006)