Andrzej Stasiuk
Nacht
Hij ziet eruit alsof hij zojuist nog schommelde en pas onze blik hem heeft stilgezet. Een lemmet of de schilfer van een zilveren schijf hangt boven de rug van de Ubocze als de helft van een kromme schaar boven een schapenrug of als een haakje vlak voor de bek van een enorme vis. Dit is de eerste nacht van het eerste kwartier in oktober, wanneer de maan nauwelijks een uur heeft aan de hemel. Vervolgens slokt de aarde hem ergens in de buurt van Grybów op, en de mens blijft alleen achter in het donker.
Men ziet geen hand voor ogen noch voor die van anderen, men ziet de dingen waarin het bestaan normaal gesproken vorm krijgt niet, men kan zelfs niet zien hoe de lucht zich tussen de vingers verplaatst. Om in je eigen leven te kunnen geloven moet je óf jezelf aanraken óf een beroep doen op je geheugen. Zonder wereld, zonder verscheidenheid van vormen rondom is de mens niet meer dan een spiegel die niets weerkaatst. Overdag is dat niet te zien, want licht is lichter en ijler dan lucht. Het kruipt in elke spleet, het merkt alle gestalten - tastbare, zichtbare en soms ook onzichtbare. Nu is het anders. De oorspronkelijke substantie van de schemer dringt zich in de aderen en stroomt erdoor als bloed.
Ergens blaft een hond. De mensen in de huizen proberen met de hulp van televisies en lampen de dag te lengen. Ze willen hun leven, hun voorwerpen, alles wat ze sinds het begin van de wereld, vanaf het moment dat ze voor het eerst vuur maakten, wat ze binnen deze vier wanden hebben verzameld, zien. Maar de nacht komt nog steeds dichterbij. Van boven, van heel hoog, doen de steden en de dorpen denken aan restjes kampvuur.
In het begin was er duisternis en nu, 's avonds om zes uur veertig in het jaar 1996, duurt de oudste tijd voort. In mijn zak heb ik een pakje Marlboro-sigaretten alsook andere dingen die mensen aan het einde van de twintigste eeuw in hun zak hebben, maar zonder de grilligheid van het geheugen zou ik niet meer dan een amper levend stukje materie zijn, ondergedompeld in een oeroud schemerdonker. Het is niet uitgesloten dat het lichaam een warme en dichte variant is van de duisternis en dat de nacht het op momenten als deze aangrijpt als het zijne. Het zwart strekt zich uit tot in het oneindige. Ik kan niets groters bedenken. Zo moet een druppel zich voelen als die oplost in water.