| |
| |
| |
Gerhard Dohrn-van Rossum
De nacht in de Middeleeuwen
Historische ervaringen met het duister
Voor het jaar duizend waren duister en nacht overweldigende ervaringen die men tegenwoordig nauwelijks meer kan begrijpen. In de negende eeuw schreef een geleerde geestelijke uit de kring rond Karel de Grote een kleine verhandeling waarin hij de fysieke realiteit van de nacht en het duister poneerde. Daarbij beriep hij zich op het relaas in het Oude Testament over de driedaagse duisternis die de Here als negende plaag gezonden had aan de zondige Egyptenaren. De duisternis was volgens deze geleerde zo dicht dat ze zich met de hand liet beetpakken. Duister was dus niet de afwezigheid van licht, veeleer had God het duister als reëel voorwerp geschapen en nacht genoemd. Die uitleg beviel de Karolingische koning niet en hij droeg andere geleerden op zulke opvattingen door een juistere exegese van de bijbelteksten te weerleggen.
Nacht, duister, zelfs donkere wolken waren voor de mensen in de vroege Middeleeuwen niet alleen symbolen van de chaos, maar elementaire aspecten van de verwarrende wanorde in de reële wereld. Hrabanus Maurus, aartsbisschop van Mainz, schreef in zijn enyclopedische handboek van de profane kennis: ‘De nacht vertegenwoordigt onrecht, ongeloof en alle rampspoed.’ Volgens de Amerikaan Paul Edward Dutton betekende het nachtelijk duister een bedreiging voor de wankele sociale betrekkingen binnen het Karolingische Rijk, doordat het de schaarse verbindingen tussen de kleine gemeenschappen van mensen verbrak en hun kleinste eenheden - dorp, familie en huis - ten opzichte van elkaar isoleerde. Voor het jaar duizend waren de Middeleeuwen ook volgens tijdgenoten nog in menig opzicht duister en ook door het duister van onwetendheid en vergetelheid en zelfs fysieke vernietiging bedreigd. Zelfs wanneer met het uitgesproken historische pessimisme aan het einde van het Karolingische tijdperk rekening wordt gehouden, een pessimisme dat ook gebruikt werd om de stralende figuren van heersers te propageren, kan men zulke uitlatingen ook heel letterlijk opvatten.
De natuurlijke verschrikkingen van de nacht werden gedurende de gehele Middeleeuwen nog versterkt door de voortdurende preoccupatie met de Heilige Schrift. In scheppingsverhalen - niet alleen in die van de joodse overlevering - is er sprake van een oerduisternis die aan het ontstaan van de wereld voorafgaat,
| |
| |
van de tijdloze nacht bij het begin van de wereld. Uit die nacht van chaos, een nacht van woestenij en ledigheid, komt de geordende kosmos voort. Daarna scheidt de christelijke scheppende God het licht van de duisternis en noemt het licht dag, de duisternis nacht. ‘Toen was het avond geweest en het was morgen geweest’ - met deze formule, die een volle dag aanduidt, ontstaat de waarneming van tijd en periodiciteit. In tweeledige zin gaat de nacht dus vooraf aan de dag. De nacht van de volle dag blijft echter verbonden met de negatief geladen oerduisternis. En het duister symboliseert ook de dood. Nacht heerst er ook in de pas laat door theologen ontwikkelde leer van de hel, die als ‘oord van duisternis, die buiten is’ wordt beschreven. Middeleeuwse visioenen spreken niet alleen over de nachtelijke aard van de hel, maar ook over de donkere kleur of dracht van de helbewoners of over zwarte engelen.
Het past bij de Egyptische, Griekse en joodse overlevering om de volle dag met de nacht te laten beginnen, de nacht dus tot de volgende dag te rekenen. De Romeinse geschiedschrijvers berichten hetzelfde ook over de Germanen. De maan dient zich als natuurlijke tijdmeter eerder aan dan de zon, omdat het maandelijkse ritme van de maan gemakkelijker valt waar te nemen dan de jaarlijkse loop van de zon. Het tellen van de dagen aan de hand van nachten heeft tot in de Middeleeuwen standgehouden. De boedelbeschrijving van het benedictijnenklooster Prym in de Eifel berekent nog op het einde van de negende eeuw vroondienstdagen als nachten. Voor het dagelijks leven en het gewone spraakgebruik of voor de werkdag blijft het ochtendlijke begin van de dag bepalend en de door de Romeinse juristen ingevoerde datumwisseling bij middernacht blijft tot laat in de Middeleeuwen in vergaande mate ongebruikelijk. Ze vindt vermoedelijk pas ingang wanneer klokken een wijde verbreiding krijgen.
Met het aanbreken van de Verlichting en ook door de verdere ontwikkeling van kunstmatige lichtbronnen maakte het in de voorgaande tijdperken bestaande bewustzijn plaats voor een gedifferentieerde beschouwing van de nacht. Voor dat tijdstip speelde bijvoorbeeld het onderscheid tussen een donkere en een door de maan of de sterren helder verlichte nacht een grote rol. Maar de nachten bezaten nog veel meer verschillende met de natuur verbonden, magische en religieuze hoedanigheden.
Paasnacht, kerstnacht en oudjaar zijn bijzondere nachten gebleven. Maar van belang waren destijds ook de zogeheten zonnewendenachten, die in de loop van
| |
| |
het jaar de wisseling van de seizoenen markeren en natuurervaring en godsdienstige gebruiken op specifieke wijze met elkaar verbinden. De midwinternacht als langste nacht van het jaar had vooral in de landen van Noord-Europa uitgebreide mythologische connotaties. Moedergodheden genoten een bijzondere verering, men sprak ook over de ‘moeder der nachten’. Het was de tijd van de walkurenritten en de gevechten met draken. In het middelpunt stond het doden van een everzwijn als vruchtbaarheidsoffer. Allengs, maar nog niet geheel en al, heeft het christelijke kerstfeest dit midwinterfeest naar de achtergrond gedrongen. De kortste nacht, de midzomer- of Sint-Jansnacht, was de nacht die de overgang van een gezegende naar een als rampspoedig ervaren tijd aangaf: de toekomst breekt aan, en wat er in deze nacht gedroomd wordt gaat in vervulling. Verdwenen voorwerpen, klokken of schatten, dagen weer op. In de oude kerk werd deze nacht als een soort vooradvent gevierd met een mis op middernacht. Daarvan overgebleven zijn de sint-jansvuren en het gebruik om bepaalde kruiden te plukken, onder andere sint-janskruid, dat het vinden van schatten en het snijden van wichelroeden zou begunstigen. Veel betekenis hadden van oudsher ook de nachten om en nabij de dag-en-nachteveningen in lente en herfst. Het begin van de lente was lange tijd van belang voor de christelijke tijdrekening, omdat daarvan de bepaling afhing van de voor heel de variabele feestcylus belangrijke Paasdag, die de kerken gemeenschappelijk moesten vieren.
Om en nabij het begin van de herfst vieren de joden het Loofhuttenfeest en de christenen het oogstfeest. Niet alle feesten hangen rechtstreeks samen met een astronomisch tijdsverloop, zoals bijvoorbeeld de Walpurgisnacht in de nacht voor 1 mei, wanneer de heksen naar hun dansoorden vliegen. Onze traditionele jaarfeesten blijken voor een deel een oeroude opeenvolging van ‘heilige’ nachten te zijn.
De gewone mensen ‘gingen met de kippen op stok’ en stonden bij het kraaien van de haan op. Hun nacht werd in de raamloze houten hutten met slechts één vertrek door een haardvuur en in de open lucht door een kampvuur flauw beschenen. Afzonderlijke bedden waren aanvankelijk een grote zeldzaamheid en de meeste mensen hielden niet veel ruimte voor intimiteit over. Ouders sliepen samen met hun kinderen en vaak ook met de knechten of gasten. Gevaren als gevolg van blikseminslag, wilde dieren of overvallen waren niet denkbeeldig, maar zeer reëel. De verheven theorie over de ascetische waarde van een bekorte slaap zetten bij ons weten zelfs de monniken niet in daden om. Zoals alle
| |
| |
andere mensen sliepen ook zij zes tot acht uur, in de winter langer, in de zomer korter. Welgestelden sliepen in stevige huizen, ten dele in warm gestookte vertrekken en uitgerust met veel beddengoed van mooie stoffen of pelzen. Uitstekend geïnformeerd zijn wij over de slaap respectievelijk de voorstelling van de slaap bij koningen en andere verheven personen. Hun slaapvertrekken vormden een onderdeel van grotere of kleinere gezagscentra, van hun paleizen, versterkte plaatsen of kampementen, en waren in zoverre vervlochten met het politieke gebeuren. Blijkens de traditionele beelden van heersers en blijkens officiële beschrijvingen - over andere bronnen beschikken wij niet - sliepen krachtige en deugdzame koningen minder dan hun onderdanen. Ook 's nachts onderscheidden zij zich door zelftucht, voortdurende paraatheid en constante waakzaamheid naar het voorbeeld van Christus. Einhard, de biograaf van Karel de Grote, roemt de gematigde maar goede slaap van de vorst en zijn nachtelijke politieke zorgen. Maar volgens een beroemde anekdote stelde zulks hem ook in de gelegenheid om de minnehandel van zijn dochter binnen de muren van het paleis gade te slaan. Volgens aloude overlevering sliepen slechte heersers vanwege hun wandaden niet goed of vanwege indolentie of dronkenschap te lang. Goede en slechte heersers leefden onder de voortdurende dreiging van nachtelijk verraad en moord en moesten erop vertrouwen dat ook hun wachters zich niet door de slaap lieten overmannen.
Zoals de heldere dag was de duistere nacht niet eenvoudigweg een donkere, ongestructureerde tijd, maar werd ze op bijzondere wijze opgedeeld. Waarnemingen van natuurprocessen maakten aanschouwelijke en gedifferentieerde onderverdelingen mogelijk. Een populaire en gangbare middeleeuwse opsomming laat zien dat vooral de overgangen tussen licht en donker werden beschreven als neerslag van de ervaring: zonsondergang, avondschemering, verschijning van de avondster, zwijgen van de natuur, volledig rusten van alle bezigheden, hanengekraai, ochtendrood, ochtendschemering, zonsopgang.
Nog altijd nauw met de natuur verbonden, maar al meer kwantificerend en tijdmetingen tot op zekere hoogte mogelijk makend was het Romeinse gebruik - dat teruggaat tot de tijden van de oudere astronomie - om de periode van daglicht in twaalf, afhankelijk van het jaargetijde onderscheiden lange uren en in vier stukken, dagkwartieren, te verdelen.
De vroege christenen hebben als onderdanen van het Romeinse Rijk het ge- | |
| |
bruik overgenomen van het temporeel vastleggen van hun dagelijkse gebeden. Ook de overeenkomstige onderverdeling van de nacht in twaalf ongelijke uren en vier nachtwaken, die worden doorgeteld óf in de volksmond ‘avond’, ‘middernacht’, ‘hanengekraai’ en ‘ochtend’ heten, komen wij veelvuldig tegen in het Nieuwe Testament en vooral in het passieverhaal. Het Avondmaal met de discipelen, de scène op de Olijfberg met de aankondiging van de verloochening door Petrus, de gevangenneming, het verhoor en de bespotting ten overstaan van de hogepriester zijn volgens de overlevering gebeurtenissen die als nachtelijke voorvallen ingekaderd worden door heldere tijdbepalingen: ‘toen het avond werd’, ‘het kraaien van een haan’, ‘toen het ochtend werd’. Ook de wederkomst van Christus werd in overeenstemming met de joodse overlevering verwacht in een nacht.
Al in de vroeg-christelijke kerk werden openbare nachtgebeden gehouden om de Heilige Nacht van de Passie te gedenken en aan talrijke waarschuwingen tot nachtelijke waakzaamheid gehoor te geven. Onder invloed van de ascetische monnikenbeweging werden die nachtelijke gebeden een dagelijkse plicht voor monniken en vele geestelijken. Ze heetten nachtwaken (vigiliën), waarmee aan het spraakgebruik van het Romeinse leger werd herinnerd. Vooral monniken en nonnen dienden zichzelf als soldaten van Christus te zien. Later, nadat deze gebeden waren verplaatst naar de tijd na middernacht, noemde men ze ook wel ochtendgebed (metten). Richtinggevend was, naast het herbeleven van de Passie in gebeden en gezangen, de voorstelling van het onafgebroken prijzen van God en het voortdurend waakzaam wachten op het uur van de wederkomst van de Verlosser, die volgens de apostel Paulus wellicht zou komen als een dief in de nacht. In de late Middeleeuwen voerde men echter de gelijkenis van de dwaze en de wijze maagden aan en stelde men het wachten op de wederkomst van de Heiland gelijk aan het wachten van de Kerk als bruid op de bruidegom Christus. Onder invloed van de ascetische idealen van het monnikendom kwam daarbij nog de voorstelling over het doden van het vlees tijdens de wereldse slaap van de zonde, over de strijd tegen de nachtelijke verzoekingen van de satan. De slaap was in de ogen van de strenge vertegenwoordigers van het monnikendom een fundamenteel verdachte zaak, een op een roes gelijkende toestand die de krachten van de rede verzwakte in de strijd tegen het vergeten en de ondeugden. Op de nachtelijke bidwake van de vigiliën sloot bij dageraad een verdere gebedstijd aan (lauden) om de dag te heiligen. Uit het vieren van
| |
| |
de terugkeer van het zonlicht, uit de herinnering aan schepping en opstanding blijkt opnieuw de betekenis van het door natuur en religie gegeven onderscheid en van de overgang van nacht naar dag.
Het midden van de nacht als tijd van diepste duisternis werd, net zoals de middag als tijd van volheid van licht - waarop bijvoorbeeld de apostel Paulus werd opgeroepen zich te bekeren - opgevat als een keerpunt waarop het verstrijken van de tijd kortstondig wordt tegengehouden. Nu is de hoogste stand van de zon midden op de dag gemakkelijk te bepalen, maar niet het tijdstip van middernacht, en ook een haan is geen betrouwbare aangever van de tijd. Als veel kloosterregels gebeden na middernacht maar vóór het hanengekraai verlangden, rees het technische lastig op te lossen probleem hoe dat tijdstip dan moest worden bepaald. Hierin is een bron van de belangstelling voor praktische astronomie en sterrenkundige tabellen in de kloosters te herkennen, en ook een beweegreden om de van het antieke rechtswezen en legerstelsel bekende wateruurwerken te ontwikkelen tot betrouwbare wekkers.
Al in de Bijbel is de nacht de tijd van bijzondere goddelijke openbaringen. De beroemdste voorbeelden zijn Jakobs droom over de hemelladder en koning Salomo's nachtelijke bede om inzicht en gerechtigheid. Dromen werden in de Middeleeuwen beschouwd als een variëteit van het visioen, zonder dat er scherpe grenzen zijn te trekken. Terwijl visioenen nachtelijke, extatische processen zijn waarin duidelijke en begrijpelijke boodschappen worden overgebracht, zijn dromen niet onmiddellijk te begrijpen en behoren ze als situatie tot het domein van het slapen en ontwaken. Van de dingen die in dromen gezien, gehoord en ervaren worden, moet mondeling of schriftelijk verslag worden gedaan. De antieke literatuur over droomduiding was in de Middeleeuwen bekend. Tal van dromen van koningen en pausen waren overgeleverd. De vele droomweergaven in de middeleeuwse kunst stonden voor de taak om als teksten overgeleverde dromen terug te vertalen in beelden. Afgezien van minnetaferelen uit de middeleeuwse literatuur komt het daarbij echter niet tot de ontwikkeling van nachtstukken. Wij zien uitsluitend de gebruikelijke slaaprekwisieten. Bedden, bedgordijnen, nachtmutsen, kaarsen en lampen en het karakteristieke slaapgebaar: het hoofd met de gesloten ogen van de dromer rust op zijn hand.
| |
| |
Wanneer de Europese steden zich in de bloeitijd van de Middeleeuwen uitbreiden, begint de opvatting over de donkere nacht en de lichte dag zeer geleidelijk te veranderen. De bewoners van dichtbevolkte en ommuurde plaatsen waren minder blootgesteld aan de noodzaken en gevaren en angsten van een agrarische omgeving. Daar stond tegenover dat men de nieuwe uitdagingen van het complexe samenleven in grotere sociale gemeenschappen moest doorgronden en leren beheersen. Oppervlakkig gezien veranderde de temporele structuur van het dagelijks leven aanvankelijk nauwelijks. De mensen gingen nog altijd met de kippen op stok en de dagelijkse arbeid begon bij zonsopgang. Het ritme van dag en nacht werd gemeenschappelijk beleefd en georganiseerd. Het zonlicht bepaalde de lengte van de werkdag, nachtarbeid of arbeid bij kaarslicht was doorgaans verboden. De regulering van nachtarbeid diende om brand te voorkomen, maar garandeerde ook bepaalde kwaliteitsnormen en een toereikend inkomen voor alle handarbeiders. Er waren natuurlijk uitzonderingen, zoals wanneer opdrachten van hoge personen moesten worden afgedaan of hun bezoek moest worden voorbereid.
De afbakening van de grenzen tussen dag en nacht werd echter steeds minder aan stilzwijgende collectieve natuurervaring of de roep van huisdieren overgelaten. De kloksignalen van kerken of stedelijke overheden legden begin en einde van de nacht vast. Het begin van de dag werd aangegeven door het luiden van de klokken voor de vroegmis of het openen van de stadspoorten, het begin van de nacht door kloksignalen voor het afdekken van haardvuren of het sluiten van taveernen en bordelen. De nacht bleef aanvankelijk ook in de middeleeuwse steden een donkere, voor wilde dieren en bandieten weliswaar betrekkelijk veilige, maar door branden en externe vijanden sterker bedreigde - voor de gemeenschap verplichte tijd van rust. De nacht van stedelingen begon daarna echter in de hoogtijdagen van de Middeleeuwen haar verband met de magie en de onzekerheden van de natuurlijke omgeving te verliezen. Ze werd steeds meer een vraagstuk van ordehandhaving. De veiligheidsproblemen van een boerenhoeve of een landelijk klooster moesten nu in de straten en bij de buitenmuren van de stad worden opgelost en de duidelijk gestegen financiële lasten en de werktijden van de stadswachten moesten collectief worden verdeeld.
De stedelijke nacht borg nieuwe gevaren in zich. De gangen van burgers, inwoners en vreemdelingen, werden onoverzichtelijk en vormden in de ogen van de
| |
| |
overheden van op zijn minst grote steden als Parijs, Londen, Florence, Venetië of Ragusa (Dubrovnik) een permanente bedreiging van de vrede binnen de stadsmuren. Zulke steden boden de mensen vele mogelijkheden om zich 's nachts buitenshuis te vermaken. Tot op zekere hoogte ontstond er een nachtleven, een tegenwereld in het schemerdonker. Onbetwistbaar nam in de late Middeleeuwen de criminaliteit in de grote steden toe, blijkens de berichten uit Venetië vooral gedurende de lange winternachten. Nachtelijke vagebonden, die men vergeleek met 's nachts jagende dieren, de noctivagen, vormden een daadwerkelijk, stellig vaak ook overdreven gevaar. Een samenzwering in de stad kon men zich niet voorstellen zonder nachtelijke samenkomsten. Even onbetwistbaar is de ontwikkeling van een nieuwe tegencultuur, voornamelijk gedragen door de jeugd, die met grof lawaai de rust van de burgers - en dat was in hun ogen de stadsvrede - verstoorde. Behalve duidelijk alledaagse samenscholingen en bendeoorlogen behoorden daartoe ook geritualiseerde vormen van het publiekelijk beslechten van sociale conflicten, die de overheden in toenemende mate met zorg vervulden. Aubades, ketel- en kattenmuziek waren oorspronkelijk van het platteland afkomstige vormen waarmee buren en jongeren zich bijvoorbeeld vrolijk maakten over het hertrouwen van weduwnaars. Met fluiten en trompetten, met honende gebaren en spotliederen brachten ze het nieuwe paar naar aanleiding van de als onbetamelijk ervaren bruiloft zotte gelukwensparades. Het was ook een bron van ergernis voor het kerkelijk gezag, dat hier het sacrament van het huwelijk bespot zag.
Tegen de deels onschuldige, deels gewelddadige vormen waarin de stedelijke nacht werd veroverd, traden de autoriteiten in talloze steden met verschillende maatregelen op en hun motivering demonstreert dat de oeroude opvatting nog altijd van kracht was dat de nacht de tijd van het kwaad was. De eerbiedwaardige, zij het onzinnige etymologische gelijkstelling van nacht en schade (‘nox quia nocet’) behield haar geldigheid. Verordeningen inzake nachtwachten, het sluiten van de poorten en brandveiligheid alsmede bouwvoorschriften werden aangescherpt, stadswijken werden voor een deel 's nachts met kettingen gescheiden. Het recht van vrije burgers om wapens te dragen werd gedurende de nacht ingeperkt. Zonder licht mocht men in spertijd niet meer op straat aanwezig zijn - een gast ‘bijlichten’ had toen nog niet een spottende bijklank. De noodzaak om 's nachts de vrede te bewaren leidde tot het verruimen van de bevoegdheden van de zedenpolitie. Tot slot werden ook rechtsgebruiken van het platteland om de nachtvrede te beschermen overgenomen. Terwijl het landrecht in de Saksenspie- | |
| |
gel voor graandiefstal bij daglicht de dood door het zwaard had bepaald, stond een dief bij nacht de smadelijker schande van ophanging te wachten. Zo ver gingen de stadskeuren niet. Ze volstonden met het verdubbelen of verdrievoudigen van geldstraffen voor nachtelijke misdrijven, zoals voor gokken na het luiden van de brandklok. Dag en nacht bleven nog duidelijk gescheiden. Veranderingen kondigen zich aan vanaf het eind van de veertiende eeuw met de nieuwe openbare uurwerken, waarover in talrijke geschriften met bewondering gezegd wordt dat ze onafgebroken dag en nacht de uren slaan.
Het verlichten van de stedelijke openbare ruimte bleef tot de Moderne Tijd nog een zeer grote uitzondering. Soms werd een devotiebeeld verlicht, belangrijke bouwprojecten, vooral funderingswerkzaamheden, werden bij het schijnsel van fakkels uitgevoerd, en wij vernemen dat straten ook in tijden van oorlog worden verlicht door fakkels. De stedelijke nacht in de bloeitijd en in de late Middeleeuwen was donker, maar veel minder donker dan de nacht van de nederzettingen gedurende het eerste millennium.
In de binnenvertrekken werd het iets lichter. Hoge glazen ramen en kunstig gestuurd zonlicht werden het typische kenmerk van de gotische kerken en welvarende particuliere burgers konden ook de ramen van hun stadshuizen laten beglazen. In grote kerken onderhielden schenkers eeuwigdurend licht in de vorm van olielampen en kaarsen. Bijenwas diende bij heffingen dikwijls als vervanging van geld. Kunstlicht sierde ook de woonvertrekken van de rijken op. De bevoorrechten onderscheidden hun woningen door een opzichtig verbruik van verlichtingsmiddelen. Ook zij veroverden de nacht door de loop van hun dagelijkse bezigheden geleidelijk steeds verder naar de avond te verschuiven. Maar dat wil niet zeggen dat van de nacht toen al dag werd gemaakt.
In de middeleeuwse literatuur speelt de nacht op het eerste gezicht geen prominente rol. Meestal onderbreekt ze slechts het vertellen van de handelingen, maar af en toe biedt ze de handelende figuren alle tijd om over de loop van hun wederwaardigheden tot dusver en over voornemens in de toekomst na te denken. De nacht is natuurlijk wel de tijd van geliefden, van hun gesprekken en genoegens, hun hoop en teleurstelling. Ze stelt de verbeelding in staat grenzen te overschrijden en ze is de medeplichtige van onverwachte, uit standsoverwegingen onbetamelijke of onwettige ontmoetingen.
| |
| |
In de enorme overdaad aan thema's van de roman in verzen Tristan van Godfried van Straatsburg, ontstaan rond 1210, wordt het motief van de ondergeschoven bruid knap verwerkt in een cruciale passage. Isolde wordt uitgehuwelijkt aan koning Marke, maar zij houdt van Tristan, de neef van de koning. In de beslissende nacht neemt haar nicht en vetrouwelinge Brangäne de rol van bruid op zich. Isolde dooft zelf de kaarsen, maar begint dan te vrezen dat het minnespel haar nicht misschien bevalt en zo gerekt wordt dat het ochtendlicht de intrige kan doen mislukken. In een latere scène ontdekt een voorname metgezel van Tristan, die het nachtleger met hem deelt, nadat hij uit zware dromen is ontwaakt, dat Tristan is weggeslopen voor een nachtelijk rendez-vous met Isolde. Geholpen door de maneschijn en voetsporen in de sneeuw vindt hij de kamer waar de geliefden zijn, in een hut die kunstmatig verduisterd is door een schaakbord dat voor de kandelaar was geplaatst. De relatie wordt ontdekt, Isolde wordt dag en nacht bewaakt, nachtelijke vallen worden uitgezet, nachtelijke strikvragen gesteld, nachtelijke ontmoetingen gadegeslagen. Het verhaal stevent af op zijn catastrofale ontknoping, die niet definitief is. In de middeleeuwse beeldende kunsten komen de weergaven van de nachtelijke scènes ook bij deze tekst niet verder dan het uitbeelden van slaaprekwisieten.
Gedurende de Middeleeuwen had de nacht een groot deel van haar verschrikkingen verloren. Huizen en steden hadden aan veiligheid gewonnen en er bestonden nieuwe instrumenten om de maatschappelijke vrede in stand te houden. Aan het begin van de Moderne Tijd was het ook iets lichter geworden. Had het literaire tafereel met het schaakbord dat voor de kandelaar in de kamer van de geliefden staat, een kunstenaar niet kunnen aansporen tot een indrukwekkend belicht nachtstuk?
Vertaling Wilfred Oranje
|
|