Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2007 (nrs. 117-122)
(2007)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
[pagina 152]
| |
Kaft van de eerste editie bij ‘A l'Écart’ van Lettre de nouvel an à Rachilde (Nieuwjaarsbrief aan Rachilde), door Jarry in 1912 geschreven.
Voor Noël Arnaud, dit derde deel van Jarry's leven, terwijl we nog steeds wachten op het tweede deel.
Toen Henri Bourdillon in 1985 zijn korte inleiding bij Alfred Jarry's Lettre de nouvel an à Rachilde publiceerde bij uitgeverij A l'Écart,Ga naar eind1 beging hij een kleine vergissing waardoor hij een van de belangrijkste ontdekkingen sinds er over Jarry wordt geschreven, over het hoofd zag. Onze specialist heeft zich namelijk acht jaar vergist (op de kaft, en zeventien in de tekst) in de datering van de bewuste brief: in plaats van 1904 (of 1895) zou het beter zijn te lezen: 1912. De schrijver van deze korte tekst weet dat de ongelovige lezer zijn ogen openspert bij deze drieste bewering: Jarry, in 1912! En toch... 1906. Jarry voelde zich vermoeid en ziek. Hij maakte zich werkelijk zorgen over zijn gezondheid. Hij dacht dat hij op sterven lag en vertrouwde Rachilde toe hoe ontredderd hij was in de welbekende brief van 28 mei.Ga naar eind2 Hij was sinds twee dagen de ‘laatst geoliede van de Heer’, in zijn eigen | |
[pagina 153]
| |
woorden. Maar zijn gezondheid verbeterde wat en ten slotte verkeerde hij buiten levensgevaar. De doodsangst die hij had uitgestaan, zette hem wel aan het denken. Hij had er genoeg van als bohémien te leven, had er genoeg van anderen erkentelijk te moeten zijn voor de dagelijkse dingen - vooral Vallette en Rachilde, die hem als lid van hun gezin hadden geadopteerd - genoeg van schuldeisers, en vooral genoeg van dat personage Baas Ubu, dat hij niet meer kwijt kon raken. Een rol die hij alleen nog maar speelde om overeen te komen met het imago dat hij een paar jaar eerder had gecreëerd: staccato spreekstijl, verrassende ideeën en onverwacht gedrag... Een personage dat hij uiteindelijk was gaan haten. Langzaam rijpte er een idee in hem, een idee dat in zijn buitensporigheid even dwaas was als hijzelf: Baas Ubu voorgoed laten verdwijnen en iemand anders worden. Ubu overstelpte hem, Ubu overmeesterde hem: Ubu moest sterven opdat er eindelijk een innerlijk kalme Alfred Jarry kon opstaan, in harmonie met de man die hij was geworden. Toen hij zo ver was met zijn gedachten, besloot hij een nieuwe identiteit aan te nemen, die hij naar wens kon kneden, en een nieuw leven in te stappen dat spoorde met zijn nieuwe verlangens. Vanaf dat moment weefde hij in het grootste geheim, terwijl hij de lopende zaken in zijn gebruikelijke stijl afhandelde, steeds een stukje verder aan het gordijn waarachter hij zich zou verstoppen. Hij ging daarbij met dezelfde precisie te werk als bij de opzet van een roman, waarvan hij in werkelijkheid de hoofdpersoon zou worden. Het bleek een zware en ingewikkelde taak. Hij begreep al vlug dat hij medeplichtigen nodig had om zijn taak verlichten. Die vond hij uiteraard in Vallette en Rachilde die allebei onvoorwaardelijke vriendschap voor hem voelden. Rachilde lachte en was er meteen voor in. Vallette, een serieuze en bedaarde man, was moeilijker te overtuigen, maar gaf ten slotte toe aan de onwankelbare vastberadenheid van een vriend wiens kunst hij waardeerde, ook al was hij minder te spreken over diens chaotische leven, en aan de argumenten van een vrouw die hij zeer liefhad, ook al keurde hij haar oeuvre van twijfelachtige kwaliteit niet altijd goed. Voortaan werd het scenario met zijn drieën opgesteld in een handige mix van Jarry's wetenschappelijke fantasie, Vallettes administratieve nauwkeurigheid en Rachildes perverse verbeeldingskracht.Ga naar eind3 Alles werd georganiseerd: ziekte en dood van Jarry, | |
[pagina 154]
| |
het om de tuin leiden van de directe omgeving en de kleine wereld der letteren, de komedie van de begrafenis, de voorbereiding op een nieuw leven. Hun samenkomsten hadden meestal plaats buiten Parijs opdat geen onbescheiden oor het geheim zou opvangen. Meestal zaten ze in Villa Vallette, of in de Tripode, bij Les Bas Vignons, waar de dam van Coudray de Seine in een stuwmeer verandert en waar Jarry en Vallette zo vaak op pijpenkoppen hadden gevist en in hun mahoniehouten ‘as’Ga naar voetnoot* hadden geroeid. Een paar aanwijzingen, sporen van hun onwettige werk, in de vorm van knipoogjes, geven aanleiding te geloven dat ze werkelijk plezier hadden in de voor de auteur van Superman wezenlijke taak. Bijvoorbeeld de ietwat aanstootgevende keuze voor Allerheiligen als de dag van zijn veronderstelde dood. Vallette schreef aan het begin van zijn ‘necrologie’ van Jarry in de Échos van de Mercure: ‘[...] hij is gestorven op Allerheiligen, met grote precisie, zou hij zelf gezegd hebben.’Ga naar eind4 Natuurlijk hebben de twee mannen eensgezind en niet zonder een glimlach die opzettelijk onbenullige necrologie zitten schrijven. Zo valt er aan het eind van het artikeltje te lezen: ‘[...] We hebben de indruk dat Alfred Jarry met al zijn talenten een belangrijker oeuvre kon nalaten, maar dan had hij gedisciplineerd moeten werken in plaats van zijn aandacht te versnipperen, en een gedisciplineerde Alfred Jarry zou geen Baas Ubu meer geweest zijn, onze Baas Ubu aan wie sommigen van ons een ontroerende en dierbare herinnering bewaren.’Ga naar eind5 Disciplinering in plaats versnippering, dat was het doel dat Jarry zich voor de toekomst had gesteld, geholpen door zijn medeplichtigen. Bijvoorbeeld ook de dubbelzinnigheid van de laatste zin van het laatste boek dat verscheen voor ‘zijn dood’: ‘De dood, begeerde geliefde... van hen die heel goed weten dat in hen niet alles zal sterven...’Ga naar eind6 (Cursivering van ons.) We realiseren ons nu dat de collecte voor ‘Jarry's graf’, door Vallette en Rachilde (die elk twintig frank bijdroegen) via de Mercure gehouden, in werkelijkheid was bedoeld om alle onwettige kosten te dekken die nodig | |
[pagina 155]
| |
waren voor Jarry's nieuwe huid: nieuwe identiteitspapieren, bewijzen van zijn bestaan in de registers van de burgerlijke stand, enzovoorts. Werd Ernest Raynaud, oprichter van de Mercure en een vage kennis van Jarry, in zijn functie van commissaris in vertrouwen genomen? Bij gebrek aan bewijsmateriaal mogen we dat niet aannemen, maar volkomen onmogelijk is het niet. Zeker is dat hij niet bijdroeg aan de collecte, net zo min als De Gourmont, vroeger een vriend van Jarry maar met hem gebrouilleerd sinds de geschiedenis van de ‘oude dame’, tenzij hij de anonymus van vijf frank was. In totaal werd 715 frank opgehaald, oftewel ongeveer 12.500 huidige franks.Ga naar eind7 Aan alles was gedacht opdat Jarry's ‘wedergeboorte’, zodra de komedie van zijn dood eenmaal was opgevoerd, zonder probleem zou verlopen en vooral zonder dat iemand lucht zou krijgen van het bedrog. Hij moest in de eerste plaats een nieuwe naam en natuurlijk een nieuw uiterlijk hebben. Het eerste punt - we komen later terug op het tweede - was snel geregeld. Jarry wilde zijn voornaam behouden, omdat die hem eigenlijk tamelijk goed beviel. Rachilde deed het voorstel voor de achternaam, tijdens een van de eerste bijeenkomsten in Villa Vallette, toen het drietal na een uitstekend souper genoot van een zachte augustusavond in 1906, een vrolijke afsluiting van een dag die vrijwel volledig aan vissen was besteed. Ja, die naam! Zo echt Frans, hij ademde de sfeer van het Franse volk en lag zo fantastisch in de mond, dat hij tot onze folklore leek te behoren: Machard! Jarry was meteen verkocht. Vallette toonde wat meer reserves bij deze keuze, testte de naam een paar minuten door hem à la Flaubert hardop uit te spreken, voor hij hem accepteerde. Alfred Machard was geboren! Nauwelijks een paar weken na die bijeenkomst verscheen ‘voor rekening van de auteur’, zonder enige vermelding van een uitgever, een flinterdun werkje. De titel luidde Premier vers en de auteur was Alfred Machard.Ga naar voetnoot* Jarry, gewend aan het maken van gelegenheidsverzen, had de bundel inderhaast in elkaar gezet. Om de logistiek simpel te houden was hij gedrukt door Crété in Corbeil, op een steenworp van de Tripode en Villa Vallette.Ga naar eind8 Vallette verschafte het voorschot met zwart geld van de Mercure, dat hij pas later met een deel van de opbrengst van de collecte zal verrekenen. Machard kende voortaan een literair bestaan. Het laatste kwart van 1906 | |
[pagina 156]
| |
en bijna geheel 1907 (tot eind oktober) besteedde het trio, in de schaarse vrije momenten van ieders tot de nok toe gevulde bestaan, aan het verfijnen van het personage Machard. Zijn biografie en allereerst zijn afkomst: hij is jonger dan Jarry en wordt op 12 oktober 1887 in Angers (nog steeds in West-Frankrijk) geboren; dan zijn jeugd en zijn eerste roman, Les Négriers,Ga naar voetnoot* op tienjarige leeftijd geschreven en waarvan de eerste zin luidde: ‘Die ochtend om tien over half acht verliet de brik “Padirac”, met alle zeilen bol, majestueus de haven van Marseille...’; en ten slotte zijn avonturen, toen hij een echte kwajongen was, in de steengroeven van Haut-Montreuil... Nu zijn jeugdjaren rond waren, hoefden ze alleen nog maar gestalte (en een lichaam) te geven aan het personage als volwassene. Zijn persoonlijkheid was wel heel eenvoudig. Als Machard zou Jarry radicaal het tegenovergestelde doen van wat hij tot dan toe had gedaan. De rol van Baas Ubu, die hij jaren had gespeeld en waar hij niets meer van wilde weten, had van hem noodgedwongen een goede acteur gemaakt. Het ondergrondse vormgeven van een nieuw personage - onder het aandachtige en waakzame oog van Rachilde en Vallette - duurde slechts iets langer dan een jaar (van september 1906 tot oktober 1907), ruim voldoende om niets meer aan het toeval over te laten en geen flaters meer te slaan, zodat hem in zijn gedrag of zijn woorden niets meer zou ontglippen dat hem kon verraden. Acteurs aan het toneel hadden vermoedelijk nooit zo veel tijd om in de huid van een nieuw personage te kruipen. Op andere punten liep niet alles even goed. Als Jarry naar Laval is teruggekeerd geeft hij in januari 1907 in een brief aan RachildeGa naar eind9 in bedekte termen te kennen dat hij alleen nog water wil drinken om - als de alcohol eenmaal uit zijn organisme is verwijderd - een hoge leeftijd te bereiken. Hij denkt dat hij zo nog ruim zestig jaar kan leven. Hij zal er niet ver naast zitten. Gelukkig nieuwjaar! Zo ben ik dus of ik het wil of niet aan 07 begonnen... meer dan zestig jaar en... nog een paar te gaan... mijn drie kippetjes hebben zich met de gebraden Cantecleer en de Corton gekruist die ons in onze jeugd betoverde, hoewel Onze Matigheid en Maagzwakte - vanzelfsprekend - grote voorkeur heeft voor water en thee. Krijg morgen nieuws van Chanteclair... die lijntrekkers hebben er een paar dagen extra aan vastgeknoopt. We hebben u een ‘fles’ in | |
[pagina 157]
| |
‘Moréno’-vorm vol mauve alcohol beloofd... Hier alvast een kleine kalender om de dinsdagen af te tellen. A.J. En bedankt voor het vogeltje!
Maar iets later die maand zal hij een terugval krijgen en om Rachilde tot vergeving te bewegen zal hij haar een mandje druiven sturen. Ze zal hem ervoor bedanken en hem waarschuwen tegen de verzoeking van de alcohol, op een briefkaart afgestempeld 29 januari:Ga naar eind10 ‘Druiven ontvangen... bedankt. Het belangrijkste is nog steeds dat u niet drinkt!’
Nadat Jarry al zijn demonen had overwonnen en eindelijk zo ver was, werd het besluit genomen hem te laten sterven. Het loopt tegen eind oktober. Dus waarom niet die al te mooie gelegenheid aangrijpen om ‘met grote precisie’ te sterven op de feestdag van alle heiligen? De ‘begrafenis’ vond plaats op zondag 3 november, zoals Léautaud in zijn dagboek beschreef. Aanwezig zijn dus Jules Renard, Octave Mirbeau, Lucien Descaves, Maurice Beaubourg, Paul Valéry, Ad. van Bever, Charles-Louis Philippe, Georges Le Cardonnel... en de Vallettes. Nu hij officieel dood en begraven was moest hij zo snel mogelijk zijn uiterlijk veranderen om helemaal Machard te worden. Veel sport (gymnastiek, boksen en schermen), regelmatige eetgewoontes, gecombineerd met een draconisch verbod (hij had het drinken al bijna opgegeven), een nieuwe kledingstijl, een nieuw kapsel en een andere spreekstijl. Het was niet eenvoudig, maar al snel had Alfred Machard misschien innerlijk nog iets met Jarry gemeen, maar uiterlijk niets meer. Het kostte wonderbaarlijk genoeg maar vier maanden. | |
[pagina 158]
| |
Het enige punt van overeenkomst met de oude Jarry (sinds het flinterdunne werkje uit 1906) is dat Machard dichter en schrijver is. Overigens is dat het enige vak dat hij beheerst... Als bewijs verschijnt in februari 1908 het eerste nummer van Les Chimères, een literair tijdschrift waarvan hij samen met de zeer anonieme en misschien zeer non-existente Noël Olivier-Gaule directeur is. Het wordt voornamelijk gevuld door jonge auteurs, die de Parijse literaire kringen niet goed lijken te kennen. Toch staan er ook gedichten in van Vincent Muselli (die later bij de Mercure wordt uitgegeven), verhalen van Claude Roger-Marx, werk van Charles Régismanset, Han Ryner (meer of minder goed met de Vallettes bevriende auteurs); en teksten van minder bekende schrijvers, die waren opgedragen aan personen uit de kring van het echtpaar van de Mercure: Henri de Régnier, Jules Renard. Charles-Henry Hirsch, Stuart Merrill, Maurice Maeterlinck... Het tijdschrift hield in maart 1909 op te bestaan, nadat het 12 nummers had uitgebracht en iets minder dan 400 bladzijden tekst. Jarry leverde een aantal gedichten en kreeg zijn ‘vuurdoop’ als romancier (verhalenschrijver) en criticus. Het grootste deel van de in de kolommen van Les Chimères gepubliceerde gedichten zal in 1909 gebundeld worden onder de titel Frimousse.Ga naar eind11 Het valt op dat deze debuten bijna gelijk zijn aan die bij de Mercure de France destijds, maar daar moet de analogie dan ook eindigen. Het is noodzakelijk dat Machard geen tweede Jarry wordt. Vanaf dat moment is alles te begrijpen vanuit het axioma: Machard is de absolute antithese van Jarry. Jarry kiest nieuwe thema's door totaal andere wegen in te slaan ten opzichte van vroeger. Zoals Jarry kon doorgaan voor symbolistisch (dat was al een hele tijd uit de mode), provocerend en obscuur, zo ontwikkelt Machard zich tot een eenvoudig, populair, buiten alle modes en stromingen staande auteur. Zijn lievelingspersonages zijn straatkinderen die aan zichzelf zijn overgeleverd, naief en komisch, maar ook triest en wreed. Het is niet gezocht, een beetje sentiment, iets van het rauwe leven, wat postnaturalistische pathetiek. Later vindt hij in de persoon van Poulbot een uitstekende illustrator die tekeningen maakt in het verlengde van zijn teksten (als het niet omgekeerd is). Vallette hield de literaire voortgang van de Jarry-nieuwe-stijl nauwlettend in de gaten en beïnvloedde hem misschien in de keuze van zijn thema's. In zijn tijd, voor de Mercure al zijn aandacht in beslag nam, had hij zich zelf immers aan literatuur bezondigd. In de eerste blad- | |
[pagina 159]
| |
zijden van zijn Monsieur Babylas,Ga naar eind12 waarin het kind Babylas, nieuw op een school, het mikpunt wordt van pesterijen van zijn medescholieren, waarin heel die wrede kleine horde op de houten schoolbanken als een microkosmos van de samenleving aan de gang is, lijkt de kiem te liggen van de troep kinderen die voort zouden komen uit de opnieuw gesneden pen van Jarry. Het moeilijkste was voor hem waarschijnlijk om tijdens het schrijven niet het geringste spoor van wat hij was geweest te laten blijken. Het is voor een schilder nog makkelijker om zijn voorbeelden te vergeten. Hij moest tegen zichzelf vechten, tegen zijn al bestaande stijl van schrijven, tegen zijn persoonlijkheid. Na iets meer dan een jaar bezat Jarry het manuscript van een boek dat bestond uit novellen over jochies uit de oude wijken. Nu moest het nog worden uitgebracht. Hij kon geen beroep doen op Rachilde en Vallette, dat was nog te vroeg. Hij moest zijn proeve van bekwaamheid eerst ergens anders leveren. Les Chimères kon de kosten van een uitgave niet op zich nemen. Hij volgde dus de raad op van de tweede hoofdredacteur van het tijdschrift, Leon-Claude Mercerot (opvolger van Adrien Bertrand, die zich terugtrok om het secretariaat op zich te nemen van het comité ter oprichting van een monument ter ere van Catulle MendèsGa naar eind13) en begaf zich naar Figuière, toen een zeer jonge uitgever. Figuière accepteerde het manuscript, maar met gedeelde kosten. Om niet te zeggen op rekening van de auteur. Jarry ging akkoord en werkte als een bezetene om de processie van wissels van vijftig frank die Figuière hem stuurde te betalen. Het boek verscheen op 25 november 1910 onder de titel Trique, Néness, Bout, Miette & Co, ondertitel Histoire naturelle et sociale d'une bande de gamins sous la troisième République.Ga naar voetnoot* Het verkocht niet, zoals te verwachten was. Niemand besprak het behalve Séverine in Les Droits de l'Homme en - merkwaardige samenloop van omstandigheden - Rachilde in Le Mercure de France:Ga naar eind14 Het is de o zo ware en sociale geschiedenis van een troep kinderen tijdens de Derde Republiek, volkskinderen. Levendiger, oprechter en verontrustender bestaat niet. De schrijver is een vreselijke man... net als de kinderen weet hij van alles een beetje, gaat overal naar binnen, bemoeit zich met alles en voor zijn jonge helden is hij niet zachtzinnig, maar zet hun voor wat ze het liefste hebben: openbare | |
[pagina 160]
| |
terechtstellingen waar hun kannibaleninstinct van smult en romantische hoogtepunten waar blijkt dat ze kogels in hun hoofd kunnen krijgen zonder dat ze het echt verwachten. Als de heer Frapié zich over dit volkse wriemelende hoopje schorriemorrie buigt, zal hij helemaal niet blij zijn, want hij ontdekt er niet de psychologen in de dop die hij altijd vond, en evenmin gloeiende harten vol enthousiasme... of opofferingsgezindheid. Deze koters vormen een miniatuur van hun achtenswaardige families, zijn argeloos in hun losbandigheid en zijn ondeugend geboren, net als het goede Franse volk. Ze zijn vooral onstuimig in hun spot, die ze als moed opvatten en het ontbreekt hun niet aan een zekere logica. Het zijn kinderen, nietwaar! Ik voorspel de schrijver een aardig succes als hij het op de planken durft te brengen, zoals tegenwoordig steeds gebeurt met stukken voor een blasé publiek. En het is heus niet zo dat de vertederende noot ontbreekt, de zusjes Crochu zullen vrome besjes tranen ontlokken. Twee maanden eerder - opnieuw een samenloop van omstandigheden - besprak Rachilde Le Journal de Nénesse van Nonce Casanova, met wie Jarry in 1902 het conflict had gezocht omdat beide auteurs een Messaline hadden uitgebracht. Met Néness(e) klapten er weer twee titels van dezelfde schrijvers op elkaar. De band tussen Jarry en Rachilde was nu officieel opnieuw aangeknoopt. Er hoefde nog slechts een ‘eerste ontmoeting’ van de twee in het openbaar te worden georganiseerd. Ruim twee maanden verstreken voor het gebeurde. Jarry had zich op het platteland teruggetrokken nadat hij tegen een gering loon (waarmee hij onder andere de eindeloze wissels van Figuière kon betalen), zijn ziel en een deel van zijn dag had verkocht aan een gemeente. Terug in Parijs deed de gelegenheid zich eindelijk voor op de Journée Paul Verlaine, 28 mei 1911, de dag waarop het borstbeeld van de dichter in de Jardin du Luxembourg werd onthuld, gevolgd door de Matinée Paul Verlaine in het Odéon en een banket 's avonds in het Palais d'Orléans aan de Avenue du Maine. Vallette was penningmeester van het Comité Paul Verlaine dat de dag organiseerde, terwijl Rachilde in haar jeugd bevriend was geweest met de overleden dichter. De ontmoeting vond plaats tijdens het banket in aanwezigheid van heel literair Parijs. Rachilde troonde aan tafel, naast haar Vallette. Jarry kwam zich aan het eind van de maaltijd voorstellen als schrijver van Trique, dat Rachilde zo vriendelijk had besproken. Ze deed alsof ze niet meteen wist wie hij was, en daarna alsof ze zich verbaasde over de jeugdigheid van een auteur die zij hield voor een ‘gerijpt man, bijna een grootvader!’ | |
[pagina 161]
| |
Het resultaat van deze officiële kennismaking liet niet op zich wachten: een aantal onuitgegeven novellen onder de titel L'Épopée au faubourgGa naar voetnoot* verscheen in Le Mercure de France van 16 augustus 1911 en in die van 1 september 1912. Vervolgens - een bevestiging - werd de dag na deze laatste publicatie het drukken afgerond van een boek in de beroemde gele kaft met de gevleugelde helm, dat alles bevatte wat in het tijdschrift was verschenen plus een aantal nog onuitgegeven teksten. Het was de eerste Machard bij Mercure de France: Les Cent GossesGa naar eind15 Er lagen vijftien jaar tussen deze titel en Les Jours et les Nuits, het laatste boek van de auteur met diezelfde eervolle kaft. Ter gelegenheid van de verschijning van Les Cent Gosses liet Jarry onder het voorwendsel van het nieuwe jaar zijn goede wensen aan Rachilde aanbieden door zijn kleine personages, die allemaal de brief ondertekenden zoals uit de reproductie blijkt. Deze brief ligt ten grondslag aan onze ontdekking en deze uiteenzetting. De ongepolijste stijl is natuurlijk te verklaren uit de jeugdige leeftijd van Boule de Gomme, de schrijver, en ook uit zijn neiging liever de loop van de straatgoten te volgen dan de lessen op school - net als alle anderen kinderen van de troep. Trique, die ‘rotjonge’ die ‘ze naam’ niet wilde schrijven, was niet geliefd bij Rachilde. Zij kon als dierenvriend niet verdragen dat hij een arme hond, die hem niets had gedaan, doodt en onderpist. | |
[pagina 162]
| |
Hier volgt de transcriptie van de brief:Ga naar eind16 Aan mefrou Rachilde Omdat we achter de bruilofsgaste an hebbe gerent, hebbe we alles bij elkaar gelegt om voor u bij mefrou Piénu met de cente die we opgeraapt hebbe een groot compliment te kopen omdattet nieuwjaarsdag is. As vanwege dat u onze goeie petemoei is, wense we u een gelukkigjaar, een lang en roemvol leven en veel voorspoet. We zouwe best alle honderd bij u langs wille kome op een van u dinsdagen op de Mercure, maar Bout-de-Bibi ken zich niet vertone, omdat hij op ze broek van de trapleuningen gegleje is, en je ziettet gat, enne, Caca is nog steets gevoelig en dus zouwe de rame van u salon open moete en dus zouwe de dames kou vatte die daar spreke. Enne, de griete, hun zouwenet ook verfelent vinde, wanter moeders hebbe uitter ouwe jurken nog geen winterkleren voor ze genaait, en hun zouwe ook niet ondergespat wille worde. In ieder gefal, as we gekome ware, hadde we ons volgepropt met van die gebakkies met slagroom derin en ook met die zwarte bessen met suiker derop. Opa hetter wat van meegebracht in ze zak. Een kus van ons allemaal, en Mimi het speciaal poeier op gedaan dat u kon zegge datter wang lekker ruikt. We houden veel van u, enne, ook van meneer Vallette, maar die griete hebbe zich door hem late kusse. | |
[pagina 163]
| |
Nieuwjaarsbrief van Jarry aan Rachilde. Reproductie van het originele document met vriendelijke toestemming van de gemeentebibliotheek van Laval.
Boule de Gomme Mimi Bout de Bibi Torchon Amélie Gaufrette Pulchérie dat is dat zwijn van een Trique [tekening] z.o.z. Arago Cuq Campistron Caca Thérésou Pissedur Paps Pancucule Col Amélie Crochu Bout Bobosse Camembert Rossignol Poum Tastu Pinson Robinet Pic Cucumelle Marie Médard Eudoxie Naut Bibu Jupiter Hégron Radis Barbe Justafré Cochard Honorine Lambert Point Soutif Pigonneau Lamoul Lulu Poulet Pou P'tit Louis Biquot Irma Nabucet Biqur Mathon Simplice Nondeneu Pulchérie Glacemin Trinité Télémaque Marie Lahoussine Grand Charly Appolonie Trimouille Poum Loulou Titine Luq P'tit Doudou ken ze naam niet schrijve en het een kruisje gezet X Céleste Bonbouchon ook X PS Trique wilde ze naam niet schrijve omdat u zegt dattie een rotjonge is. Hij het ook een compliment gekocht dat zeidie voor een andere dame was. dit zijn wij, op weg naar de Mercure [tekening]’ | |
[pagina 164]
| |
les cent gosses
Voor dhr. Alfred Vallette die zo vriendelijk was de ‘Mercure’ in een grote broedmachine te veranderen en me te helpen deze moeizame bevalling tot een goed einde te brengen. Als dankbaar bewijs van erkentelijkheid, Machard. Opdracht van Jarry aan Vallette in een exemplaar van Les Cent Gosses. Collectie Fourneau. Met uitzondering van misschien Trique voelden de Gosses zich thuis aan de Rue de Condé 26, evenals de man die hun leven optekende... en die dus de dinsdagen van Rachilde (weer) bezocht. Léautaud maakt er melding van in zijn dagboek: ‘Rachilde heeft hem zo veel geliefkoosd, de kleine Machard, dat Vallette helemaal met hem wegliep. Hij was de koning van de dinsdagen, speelde met de Gosses en hing aan Rachildes rokken, er is niemand handiger en gewiekster dan hij. Gelanceerd, zoals er nog nooit iemand bij de Mercure is gelanceerd.’Ga naar eind17 Les cent Gosses was een succes. Het boek werd spoedig gevolgd door Titine,Ga naar eind18 de wrede geschiedenis van de verkrachting van de heldin die door haar moeder aan een oude kerel was beloofd. De roman kwam op 17 september 1913 uit in de gele kaft van de Mercure, als extraatje aangevuld met twee novelles, La Guillotine est sur la place en Des Gosses dans la foule.Ga naar voetnoot* Rachilde besprak het als volgt:Ga naar eind19 Ja, beste jongen, er bestaat literatuur... Dat is iets moois, natuurlijk, maar het leven bestaat ook en dat is ook mooi! Titine is voor mij een levend schepsel en ze maakt diepe indruk op me, want haar beeld verjaagt alle andere beelden, en ik hoef haar niet te verdedigen omdat ze er gewoon is. Literatuur... dat is de rest, een klein huis naast het grote. Als ik een onbekende vrouw ontvang, wacht ik tot ze heeft gesproken voor ik naar haar kostuum kijk. Als ze één woord zegt dat mijn ziel raakt, kijk ik niet meer naar haar armzalige zwartwitgeruite jurk, haar fletse hoed waarvan het ‘stiekje’ in haar oren snijdt, en ik luister. Titine is bij me thuis gekomen, is | |
[pagina 165]
| |
tegenover me gaan zitten en haar naakte kuitjes met de afgezakte, niet opgetrokken kousen schommelden heen en weer, ze zat met gesloten ogen te neuriën en ik heb gezien wat zij zag terwijl ze uitgebreid over haar oogleden wreef om ze te voorzien van pauwenveren, en alle andere absurde en charmante fantasietjes van arme kinderen zonder speelgoed. [...] Literatuur? Dat is het zijdepapier waar de mooie pop die ze van de oude sater kreeg in is gehuld. Echte kinderen laatje niet geboren worden in zijdepapier, welnee! In de huidige literatuur ken ik niets dat kan tippen aan de poëtische schoonheid van de doopscène van deze pop die haar voor de verkrachting werd aangeboden. [...] Later, wanneer u helaas groot bent geworden, Alfred Machard, zult u aan literatuur willen doen, u zult verzorgde gebaren en gedachten willen hebben, psycholoog willen zijn, psychoanalyticus, stilist en voor het geld nog iets onnodigs toevoegen, maar vandaag pakt u Titine gewoon bij de hand en brengt haar naar ons toe: alsjeblieft! Meer is er niet nodig om soms subliem te zijn en ik ben ervan overtuigd dat de zogenaamde literaire geest alles zou verpesten. De doopscène van de pop en die van het bloed op het dak zouden, lieve jongen, al genoeg zijn om de lezers alle volmaakt onnodige stijlbloempjes te laten vergeten waarmee men al tijden de domme, gecompliceerde intriges aankleedt en ons voor de gek houdt, intriges speciaal geschreven, Machard, voor de wereldse dame, ‘wonend in het vijfde, Rue du Pélican’. Rachilde besprak Souris l'ArpèteGa naar eind20 niet, Jarry's derde roman die bij de Mercure verscheen, op 20 maart 1914. Ze deed iets beters: ze schreef een voorwoord in de vorm van een soort verhaaltje met als held de auteur van het boek. [‘Voor mijnheer Alfred Vallette, mijn gevoeligste kind. Machard.’ Opdracht van Jarry aan Vallette in een exemplaar van Souris l'Arpète. Collectie Fourneau.
Tijdens een van de dinsdagen waarop hij volgens Léautaud koning was, maakte Jarry kennis met een jonge vrouw, Raymonde. Ze vonden elkaar leuk en trouwden spoedig. Het personage Machard waarin Jarry zich had veranderd, had hem zo beïnvloed dat zijn vroegere, vreemde, om niet te zeggen nietige seksualiteit was gemuteerd in een normale, enigszins teleurstellende heteroseksualiteit. Vallette en Rachilde waren geschokt. De Jarry van vroeger, die hen | |
[pagina 166]
| |
aan het lachen maakte en hen vaak ontroerde, ook al irriteerde hij hen soms, kenden ze niet meer terug - zelfs wanneer ze als medeplichtigen onder elkaar waren. Die paradoxale Jarry, die veinsde vrouwen te minachten en als gevolg daarvan luid blijk gaf van zijn vriendschap voor Rachilde, omdat ze schreef als een man, die Jarry scheen voorgoed verdwenen te zijn. Zijn te keurig nette, te monotone leven, zijn succesvolle carrière, waaraan de vroegere genialiteit ontbrak, stelde hen teleur. Ze moesten het bekennen aan de betrokkene, die gaandeweg meer afstand nam van zijn gastheren van de Mercure. Het huwelijk met Raymonde zou hem in ieder geval van hen verwijderd hebben. Het echtpaar zou zich in een burgerlijke wijk van de hoofdstad vestigen, in de Rue Marcel-Renault 8, in het 17e arrondissement, tussen de Avenue des Ternes en de Avenue Niel. In de jaren dertig ging het zelfs in ballingschap in Neuilly, Rue Maurice-Barrès 1. Het succes van de bij de Mercure gepubliceerde romans had andere uitgevers aangetrokken. Jarry verliet de Mercure van zijn debuten uiteindelijk ten gunste van Flammarion die hem de beste voorwaarden bood. Ondanks zijn ontevredenheid zou Vallette Jarry toch met een groots gebaar de rechten van zijn drie ‘Machards’ teruggeven. Hij stemde er, om alles af te handelen, zelfs mee in het overschot van zijn uitgave van Souris l'Arpète aan Flammarion door te verkopen, die het een nieuwe kaft gaf. Eerste bladzij van het manuscript van Les Trois kk, collectie Fourneau.
Het was oorlog geworden. Het kinderepos werd vervolgd, maar paste zich aan de tijd aan. La Guerre des mômesGa naar eind21 werd in 1916 uitgebracht. Het kaft van het eerste echt door Flammarion uitgegeven boek was versierd met een tekening van Poulbot. Dit was het begin van een vruchtbare samenwerking tussen de twee mannen. | |
[pagina 167]
| |
In La Guerre des mômes, dat niets weghad van Bataille de Morsang,Ga naar voetnoot* een tekst die voor hem verleden tijd was, schonk Jarry - ondanks zijn trouweloosheid - Vallette en Rachilde een glimlach vanuit de verte. Hij gaf het laatste en veruit langste deel van het werk de titel Les Trois KK. Van die KK naar caca en van caca naar het ‘merdre’ van Baas Ubu, voor de bewoners van de Rue de Condé 26 moest de toespeling duidelijk zijn, in 1916, het jaar waarin het schandaal van Ubu Koning zijn twintigste verjaardag vierde. De oorlog liep ten einde. Raymonde, zwanger van de werken van Alfred, die zijn eigen werken bleef produceren, begon eveneens te schrijven. Episode na episode gaf ze de Mercure de France (de rancune van de Vallettes was kennelijk niet zo sterk) het vervolgverhaal van haar zwangerschap: Tu enfanteras....Ga naar eind22 Dit ontlokte Léautaud, met zijn altijd scherpe tong, het commentaar: ‘Dit schrijvershuishouden is nogal koddig. Hij schrijft de geschiedenis van de koters die hij ziet. Zij de geschiedenis van de koters die hij maakt.’Ga naar eind23 De roman verscheen bij Flammarion in juni 1919. Voortaan was alles slechts literatuur voor het echtpaar. Alfred stapelde roman op roman,Ga naar eind24 Raymonde, iets minder wijdlopig, publiceerde er van tijd tot tijd een. Na Tu enfanteras... was het de beurt aan La Possession (1927) met als ondertitel roman de l'amour, vervolgens L'Oeuvre de chair (1929) en ten slotte Les Deux Baisers (1930).Ga naar voetnoot** Zoals we kunnen zien, koos Raymonde haar titels zo goed dat het niet de moeite waard was om de inhoud van het boek te lezen. De reclame verzorgde ze ook erg goed, ze aarzelde niet haar auteursrechten of een deel daarvan op te offeren. Het is alweer Léautaud, die ons erover inlicht: Dat domme gansje van een Raymonde Machard heeft twee maanden geleden een roman gepubliceerd, haar tweede. We kunnen niet zeggen haar laatste, want ze zal niet stoppen na L'Oevre de chair. We hadden het er vanavond over, Vallette, Dumur en ik. Onleesbaar boek, verschrikkelijk pretentieus en zonder enig belang, zei Dumur, die het in manuscript heeft gelezen, behalve het laatste hoofdstuk, dat ontbrak. Raymonde Machard heeft hem een paar dagen geleden stralend van geluk gezegd dat de roman al op 75.000 stond en dat Férenczi, haar | |
[pagina 168]
| |
uitgever, opnieuw ging drukken om over drie maanden de 100.000 te bereiken. We hebben alledrie zitten schateren. Ik zei: ‘Stel je voor dat Flaubert terugkeert in de literaire wereld, L'Oevre de chair leest en dat iemand tegen hem zegt: “Nou, hoe vindt u dat? 75.000 in twee maanden!“ Dumur zei dat we een goede grap uit konden halen door de fiscus over een dergelijk succes in te lichten en dan naar het gezicht van mevrouw te kijken als ze de belastingnavordering krijgt betreffende de auteursrechten van het aantal exemplaren. Het is eenvoudig genoeg. Stel ze maken reclame met die 75.000 of 100.000 verkochte exemplaren. We weten het adres van Machard. We hoeven die reclamefolder alleen maar naar de ambtenaar van de belastingdienst van hun wijk te sturen. Die zegt dan: “Machard? Ik heb belastingplichtigen die zo heten.” En dan moet mevrouw hem op gaan biechten dat het uitsluitend om literaire bluf gaat. Die marionetten zouden het verdienen als hun zulke streken werden geleverd.’Ga naar eind25 Illustratie van Henri Guillac voor La Victime de Mme Machard
De blauwkousliteratuur van Raymonde, literatuur per strekkende kilometer, was zeer in trek bij een publiek van keukenmeiden en inspireerde André Dahl tot La Victime de Mme Machard,Ga naar eind26 een komische karikatuur in romanvorm, waarin de heldin een fabriek leidt waar literatuur voor vrouwen in serie wordt geproduceerd en waar de arbeidsters eerst een interne cursus volgen om romans à la Machard te leren schrijven. Een aantal van de geproduceerde titels wordt tijdens een door Raymonde georganiseerde excursie aangeprezen: Le Cri de nos chairs, Au feu, mon corps! Parti sans sa braise, Le trop long Baiser, La trop courte Étreinte, CherchonsMimi à quatorze | |
[pagina 169]
| |
heures! Rien que ma cuisse, L'Amour à la broche, Poils de carotte (in het meervoud, dat verandert alles!), Qu'est-ce que sexe A? Un mois chez les cochons, Les Dents qui aiment, La Caserne des Pompiers, Radio-alcôve!Ga naar voetnoot* Dahls roman zou Raymondes trots niet al te zeer krenken, misschien bracht hij haar zelfs op een idee. Vast staat dat Raymonde, bij gebrek aan een fabriek, bij uitgeverij Tallandier een weekblad opzette in dagbladformaat, geschreven voor en door vrouwen (met medewerking van een paar mannen), Le Journal de la femme. Het eerste nummer kwam uit op 12 november 1932. In zijn kolommen werden alle onderwerpen die de belangstelling van de moderne vrouw van de jaren dertig waard waren, in diverse rubrieken aangesneden: enquêtes, reportages over de positie van de vrouw in Frankrijk en het buitenland, kunst, politiek, mode, literatuur, schoonheid, handschriftkunde, handleeskunde, astrologie, film, kinderen, wonen, koken en natuurlijk liefdesnovellen en -romans die in afleveringen verschenen, voor het grootste gedeelte geschreven door auteurs onder contract bij Tallandier. Alfred startte de feuilletons met een liefdesroman getiteld Le Maître des femmes, die zou verschijnen van november 1932 tot februari 1933. Deze feuilletonversie was ingekort om de vrouwen er niet van te weerhouden de roman in boekvorm te kopen.Ga naar eind27 Vervolgens publiceerde hij twee andere romans in het blad van zijn vrouw: Qu'as tu fait de mon coeur? van mei tot september 1934 en L'Homme sans coeur van april tot mei 1935Ga naar voetnoot** We zien dus dat Jarry nogmaals van genre was veranderd. Hij stortte zich nu op de ‘psychologische’ en liefdesromans, waarschijnlijk om zijn voordeel te doen met de goudader die zijn echtgenote had aangeboord. En dan nog, kun je meer wensen voor een hecht paar als zij, dan dat ze alletwee hetzelfde nastreven? Toch gaf hij een verklaring voor zijn literaire wisseling van de wacht in een interview met Marcelle-Maurette: | |
[pagina 170]
| |
‘Ik ben van stijl veranderd en ik heb Titine, Trique, Bout-de-Bibi, Souris l'Arpète achter me gelaten, mijn helden uit het Épopée au Faubourg, die geboren werden in het jaar Onzes Heren 1912 bij de roemrijke Mercure de France. Waarom? Gewoon omdat ik op een dag de behoefte had om anders te voelen en te schrijven, meer niet! Ik ontken ze niet, al die bengels van me, en ik overweeg zelfs mijn Épopée om te werken voor een definitieve uitgave. Tot die tijd ga ik verder met mijn reeks liefdesromans. Een middel even goed als elk ander om een droom toe te laten in ons moderne leven dat al zo weinig dromen kent!’Ga naar eind28 In hetzelfde artikel liet Jarry weten dat hij zich steeds meer wijdde aan de film, onder het beschermheerschap van Marcel Vandal, waarvoor hij zijn romans aanpaste of originele scenario's schreef. Hij vertrok naar Hongarije om de plek voor de buitenopnames te kiezen van de film naar zijn roman L'Amant blanc.Ga naar eind29 Hij bevestigde ook dat hij zich altijd buiten de literaire kringen wilde houden om niet - niet meer zou juister gezegd zijn - tot wat voor clan of wat voor kliek dan ook te behoren. Wat hem niet verhinderde om Rachilde en haar andere beschermelingen, Francis Carco en Maurice Verne, zo nu en dan te treffen in de cafés van Montparnasse om nog eens te kletsen over de goede oude tijd. Verne getuigt ervan in Les Amuseurs de Paris:Ga naar eind30 Op een avond dat we er al een paar op hadden, opende Rachilde met een geheimzinnig gezicht haar handtas en die sibillijnse uitdrukking maakte dat we dichterbij schoven. Francis Carco en Alfred Machard waren er ook, ze noemde ons drieën ze haar beschermelingen. ‘Zeg, bengels...’ Ze haalde een paar vreemde poppetjes te voorschijn, het belangrijkste personage leek op een arme geplukte vogel. ‘Dat zijn de marionetten die Alfred Jarry heeft gemaakt en beschilderd om er Ubu Koning mee te spelen in zijn kamertje... Omdat jullie zo braaf zijn geweest, mogen jullie er nu mee spelen... Maar noch Carco, noch Machard, noch ik durfde de fantastische, kleine relieken aan te raken. Dus Mademoiselle Baudelaire, zoals ze werd genoemd, vernederde ons met een schelle lach... Die schelle lach van Rachilde weerklonk ongetwijfeld, maar Verne begreep niet dat die het verbaasde en beteuterde gezicht van Jarry gold, die onverwacht werd geconfronteerd met een verleden dat hij ver achter zich had gelaten. | |
[pagina 171]
| |
Buiten zijn activiteiten als schrijver en filmmaker aanvaardde Jarry een tijd de leiding over Le Roman de Paris, een serie boeken over Parijs bij uitgever André Delpeuch. De serie werd als volgt omschreven: ‘De uitgevers van de serie Le Roman de Paris zijn van plan twintig boeken uit te brengen, die elk een beeld geven van een van de twintig arrondissementen van Parijs.’ De boeken werden geschreven door André Salmon, Francis de Miomandre, Pierre Mac Orlan, Charles Vildrac, Henry-Jacques, René Fauchois, Gabriel Reuillard, André Warnod, Marcel Sauvage, Claude Aveline, Jean-Richard Bloch, Léo Larguier, Pierre Bonardi, enzovoorts, en geïllustreerd door Touchagues, Berthold Mahn, Fr. Quelvé, Feder, Gir, Corneau, Antral, Ceria, Jean Oberlé, Bouché, enzovoorts. Op 28 september 1935 stierf Vallette. Jarry's verdriet was zo groot dat hij de begrafenis op 1 oktober niet kon bijwonen. Hij had net La MarmailleGa naar eind31 afgerond, een roman van het eerste ‘Machard’-genre, die hij aan Vallette had willen opdragen. Het schrijven was in augustus af, maar het boek werd pas in oktober uitgebracht, toen het te laat was. Het zou niet lang meer duren of de Tweede Wereldoorlog kondigde zich aan. Jarry bleef, zij het steeds minder vaak, romans publiceren en scenario's schrijven. Le Journal de la femme hield met het uitbreken van de vijandelijkheden definitief op te verschijnen. Toen de oorlog eenmaal was afgelopen kwam Jarry in 1946 zijn belofte na aan de journaliste Marcelle-Maurette en publiceerde een definitieve versie van zijn Épopée au Faubourg.Ga naar eind32 1952. Jarry was niet erg jong meer en Rachilde al helemaal niet. Hij wilde niet het risico lopen dezelfde tegenslag te ondervinden als met Vallette in 1935 en begon tijdig aan de laatste knipoog voor de oude schrijfster, die hem in 1928 een boek lang de ‘Superman’Ga naar eind33 en de vriend voor eeuwig had genoemd, en voor wie hij zelfs een ‘zoon’ was geweest, getuige de opdrachtGa naar eind34 van zijn roman Graines de bois de lit.Ga naar eind35 Hij besloot een zeer directe toespeling op hun vroegere medeplichtigheid te maken, pakte zijn Jarryeske MessalineGa naar eind36 weer op en maakte er een nieuwe Machard-versie van. Die verscheen in februari,Ga naar eind37 voor Rachildes 92ste verjaardag. Een jaar en twee maanden later zou ze overlijden aan de gevolgen van een lelijke val.
In 1956 aanvaardde Raymonde, die nauwelijks meer iets produceerde na de dood van Le Journal de la femme, de leiding van een beroemd klein theater, Le Grand Guignol. Zestig jaar daarvoor, toen het nog slechts Théâtre- | |
[pagina 172]
| |
Salon heette, was het in handen geweest van Oscar Méténier, met wie Rachilde tijdens de gezegende uren van hun jeugd in de jaren tachtig van de voorbije eeuw dwaze streken had uitgehaald. Raymonde liet Fred Pasquali een komische eenakter van haar man opvoeren, La Noce à Papa,Ga naar voetnoot* op 7 maart 1922 voor het eerst uitgevoerd in het Théâtre des Deux Masques. De rolverdeling van deze reprise in het Grand Guignol was als volgt: Bernard Charlan in de rol van Jules Pintard, Germaine Duclos als Aglaé Tivoli, de kleine Andrée Dupont als Nini en Coco werd - toeval of een allerlaatst postuum eerbetoon - gespeeld door Michel Emery, wiens achternaam op een ‘y’ na Rachildes meisjesnaam was. Kaft van de tweede versie van de Messaline van Jarry, verschenen in 1952 bij Tallandier
Jarry stierf vier jaar later, op 3 december 1962, officieel 75, in werkelijkheid 89 jaar oud. Raymonde overleefde hem negen jaar en overleed op 26 april 1972, 82 jaar oud. |
|