Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2007 (nrs. 117-122)
(2007)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
In plaats van een portret
| |
[pagina 186]
| |
punt stond om zichzelf helemaal tegen de grond te drukken! Zoals alle getalenteerde mensen had Olesja iets kinderlijks, iets jeugdigs. Hij kreeg een keer in het café ruzie met Valentin Katajev. Olesja liep kwaad het National uit, kwam buiten voor het raam staan en met zijn hoofd tegen het glas gedrukt begon hij vreemde gezichten te trekken om Katajev te laten zien hoe verontwaardigd hij was. Maar hij bracht er niets van terecht - hij stond gewoon leuke, komische grimassen te maken. Olesja's dagelijkse cafébezoek gedurende een aantal jaren wekte de indruk dat hij als schrijver was stilgevallen. Dat was voor zijn vrienden vaak onderwerp van discussie (natuurlijk in zijn afwezigheid). Ik wist zeker dat Olesja ieder moment prachtige gedachten en woorden liet vallen, om ze later weer op te rapen. Alsof hij door de wereld ging met een lange stok in zijn hand met een spijker aan het eind, waarmee hij allerlei lapjes verzamelde om een verbazingwekkend tapijt van te maken. Olesja's posthume boek - dat is zijn tapijt van wonderbaarlijke lapjes. In de omgang was Olesja altijd eenvoudig, egalitair en galant, en hij zag er aristocratisch uit, bij een zekere onverzorgdheid, of eerder sleetsheid, van zijn kleding. Sommige mensen zien er in een pak uit alsof ze zich wanhopig hebben verzet toen het hun werd aangetrokken. Olesja's pak zat goedgehumeurd en losjes om zijn lichaam, alsof het eraan gehecht was, het leek te zeggen: ik ga niet van je weg, ik laat je niet in de steek, ik laat je niet alleen. Olesja was heel oplettend. Alle dingen die hem opvielen, ontlokten hem scherpzinnige, beeldende uitspraken. Hij kwam een keer het café uit en zag een militieagent op zijn post staan met heel bolle wangen, omdat hij doordringend op zijn fluitje blies. ‘Kijk eens, daar staat een boer met een fluitje!’ En warempel, in de stroom van auto's en voetgangers zag ik een nieuw pastorale. Bij Olesja thuis ben ik nooit geweest, maar zijn betoverende vrouw kende ik. Als we zaten te praten, noemde Olesja soms haar naam. Die sprak hij waarschijnlijk vooral voor zichzelf uit, of beter gezegd in zichzelf, zacht, zodat ik niet meteen begreep wie hij bedoelde. Ik schreef dat toe aan mannelijke schroom, en aan het feit dat hij Olga in zich droeg, bij zich had, altijd... Hij dacht terug aan zijn ouders, die in Polen woonden, hij had het er erg moeilijk mee dat hij al jarenlang van ze gescheiden was. Maar op mijn | |
[pagina 187]
| |
vraag waarom hij niet naar de oudjes toeging, antwoordde hij: ‘En waar kom ik dan mee aan? Ik duik op en ik zeg: ik ben schrijver?’ Ik vond Olesja met al zijn verschillende kanten een heel aangename geestverwant. Ik zag hem als de Duivel, die zijn eigen staart heeft afgehakt om zijn tocht door de wereld te vergemakkelijken, om door niets gehinderd over de aarde te kunnen lopen, zich ervan los te rukken en op te vliegen, om beter het subtiele en complexe te kunnen zien in het leven en in de mens. Olesja past mooi, letterlijk mooi in het spectrum van de sovjetliteratuur. Maar in welke kleur? Dat is moeilijk in woorden uit te drukken. Je zou het met een kwast moeten doen. Hij is een originele schrijver, hij heeft een eigen stijl van denken en zien, maar hij staat niet apart, hij is verbonden met de tijd, hij heeft grootvaders en overgrootvaders. Zijn hele levenswijze deed me verbazend sterk aan Diogenes denken. Laat deze bescheiden schets van Olesja, gezien door dichte papirosi-rook, voor mij de tekening vervangen die ik van hem had moeten maken en die ik niet heb gemaakt, wat ik erg jammer vind... |
|