vooruit te helpen, met toevoeging van historische en psychologische details, en ook nog ‘kleur en sfeer’ wist te scheppen. Hijzelf kon alleen dat laatste.
Ook als Olesja verslag doet van zijn literaire voorkeuren, blijkt telkens weer dat hij getroffen wordt door één bepaalde scène, een losse regel, een enkel beeld. Het (magische) ‘zeggen’ is voor hem belangrijker dan het ‘vertellen’. In Afgunst wemelt het van de beelden: op één bladzijde, waar het regent, danst iemand ‘als de uitgestrooide klanken van een fluit’, is een tram opeens ‘karmijnrood geschilderd’, schuilt iemand ‘als een duif voor de regen’, vervolgt zijn weg over ‘een canvas van bakstenen’ en hebben jonge moeders ogen met ‘de kleur van visschubben’.
Voortdurend lichten er details op die de lezer doen stilhouden, om vergenoegd die ene formulering te proeven. Het vertrouwde wordt ongewoon gemaakt, bijzonder, waardevol. Het is de kunstgreep die de literatuurtheoreticus Sjklovski ‘vreemdmaking’ (ostranenije) heeft genoemd. Een procédé dat in later jaren als ‘formalistisch’ in een kwade reuk kwam te staan.
Duidelijk zal zijn dat deze associatieve manier van schrijven niet het verloop van het verhaal ten goede komt; wie elke kassei bestuderen wil, maakt geen lange reis. Het kan verklaren waarom Olesja's verdere proza-oeuvre klein is en hoofdzakelijk bestaat uit korte tot zeer korte verhalen. Of eigenlijk zijn het niet zozeer verhalen, als wel evocaties en herinneringen met een sterk lyrische inslag. Sensitief en subjectief. Olesja, groot liefhebber van poëzie, was eerder dichter dan prozaïst.
Vanaf halverwege de jaren dertig, toen het socialistisch-realisme de opgelegde vorm van literatuur werd, slonk de ruimte die er voor een schrijver als Olesja overbleef. Hij ‘verstomde’, zoals dat wel is genoemd. Er kwam nog het nodige uit zijn handen (toneelbewerkingen, filmscenario's, journalistiek) maar met schrijven, het échte schrijven, had dat weinig van doen. Juist het persoonlijke, de bron van Olesja's inspiratie, was verdacht geworden (‘subjectivisme’), en daarmee leek zijn artistieke lot bezegeld. Veelzeggend zijn in dit verband de aantekeningen die hij - in het verborgene - maakte over zijn onvermogen, vaak zelfs fysiek, om tot schrijven te komen. Alsof de kramp waaronder de hele Sovjet-Unie ten tijde van Stalin leefde, zich ook aan zijn hand meedeelde.
Aan het eind van de jaren vijftig wist Olesja enkele van zijn notities in tijdschriften gepubliceerd te krijgen onder de verzameltitel ‘Uit het aanteken-