| |
| |
| |
Gianni Celati
Het licht op de via Emilia
luciano capelli en ik hebben menigmaal de reclameschilder Emanuele Menini ontmoet, en menigmaal hebben we geluisterd naar wat hij dacht over de staat van de dingen langs de weg waaraan hij woonde, de Via Emilia.
Emanuele Menini heeft twintig jaar aan die weg gewoond, en aangezien hij ook landschapschilder was wist hij precies hoe het licht uit de hemel valt, hoe het de dingen raakt en omhult.
De weg waaraan Menini woonde loopt langs enkele middelgrote steden naar de zee, door een van de benauwdste vlakten ter wereld. Hij vormt een scheidslijn tussen hoogland en laagland die ik weet niet hoe lang geleden is getrokken; je hebt er nergens weidse vergezichten, want hij is verzonken tussen het heuvellandschap aan de ene kant en akkers die bijna op ooghoogte liggen aan de andere kant.
Het heuvellandschap gaat met sleuven en pieken omhoog naar bergen die grotendeels onbewoond zijn, veelal dor, met bossen waarin soms eenzame jagers rondzwerven op zoek naar verdwenen wild. Die bergketen houdt alle wind uit het oosten tegen, de stijgende luchtstromen die van zee komen, en daardoor is het zo benauwd in dat gebied.
Wanneer je vanaf de bergen naar de lange weg kijkt zie je op sommige heldere dagen een strook die blauwachtig of parelmoerkleurig is, al naargelang het jaargetijde, en die bijna permanent boven de vlakte hangt. Dat is de wolk waarin men hier leeft, een wolk die elk licht spreidt in een duizendvoudige weerkaatsing.
Vele uren per dag gaat het snelverkeer in ononderbroken stromen over een groot deel van de lange weg. En op een groot deel van de weg rijd je tussen coulissen die worden gevormd door reclameborden, lange fabriekshallen, benzinestations, enorme meubel- en lampenwinkels, autotentoonstellingen, autokerkhoven, bars, restaurants, villa's in frisse kleuren of wijken met hoge flatgebouwen die midden op het land zijn opgetrokken.
Rondom schittert de lucht vrijwel altijd met wisselende schakeringen, door het fijne stof, de verbrandingsresten van de motoren, de laagjes pulver waarmee het wegdek en de bandprofielen zijn bedekt, alsook door de
| |
| |
uitwasemingen van de bodem van leem- en kalkhoudende mergelblokken. Zodoende wordt het van boven invallende licht opgevangen in een atmosfeerlaag die veel dichter en zwaarder is dan de andere lagen, en dat maakt dat de contrasten met de dagschaduwen wegvallen of sterk verminderen, vanwege de grote spreiding van de lichtstralen die voortdurend lukraak worden afgebogen of teruggebogen en alles hullen in een wolk van flikkering en weerschijn.
Uiteraard zijn er vele variaties in de manier waarop het licht zich verspreidt, afhankelijk van het uur van de dag en van het jaargetijde. Aangezien dit gebied heel vroeger een moerassige inham was die voornamelijk met leem is opgevuld, zodat de regen wegstroomt of verdampt zonder door de bodem te worden vastgehouden, is het bovendien een streek waar de mist van de herfst en de winter dichter is dan in vele andere streken.
De wolk van weerschijn boven de lange weg ziet er dus in de natte jaargetijden vaak mat of grauw uit, door de mist vol dampen die opstijgen uit de bodem. Maar in de warmste maanden vertoont ze bijna altijd de kleuren van de regenboog, het beeld van een koolakker bijvoorbeeld kan op een zomerochtend fluorescerend groen zijn, een benzinestation en een fabriekshal kunnen lijken te trillen als een luchtspiegeling terwijl de heldere hemel tot aan het zenit de kleur van parelmoer heeft.
Pas wanneer de zon laag aan de horizon staat wordt het mogelijk om de schaduwen op de grond en de contouren van de dingen goed te onderscheiden, en om naar de dingen te kijken zonder verblind te worden door de flikkering in de lucht. En 's nachts zie je op de lange weg nooit veel sterren, je vergeet er zelfs dat een met lichten bezaaide hemel op andere plaatsen van de wereld een normaal schouwspel is. Boven die weg zijn de lichten van de melkweg en van de Beer en de Pleiaden op zomernachten bijna altijd zoek, onvindbaar, hun schittering vaag door de nevel in dit gebied waar zo weinig wind is.
De reclameschilder Emanuele Menini had vaak over dit alles nagedacht, hoewel zijn waarnemingen altijd beperkt waren geweest tot een klein stukje van de weg, tussen zijn huis en een café op vijfhonderd meter van zijn huis, heen en terug.
Vlak bij het huis waar Menini woonde is een viaduct waarover een spoorlijn loopt. Aan de andere kant van het viaduct gaat de lange weg verder tussen twee rijen lage huizen en daarna krijgt hij meer ruimte, in het zicht van wijken met hoge flatgebouwen die allemaal hoekig afsteken tegen de lucht.
Die randweg aan de andere kant van het viaduct, waar het 's morgens altijd wemelt van auto's en winkelende mensen, was voor Menini vaak
| |
| |
niets anders dan een nevel vol weerschijn als hij er tegen het licht in naar keek. En in zijn gedachten zag hij dat de rijen auto's en bussen op het asfalt, de mensen op straat, de uit een barst in het trottoir opgeschoten struikjes en de bladeren van een grote plataan naast een benzinepomp allemaal deel hadden aan een grote convectiestroom, een schommelbeweging van de stagnerende lucht, met door het verkeer veroorzaakte golven en wervelingen.
Wat hij op zo'n moment zag was een mengsel van lucht waarin schaduwen die het gespreide licht verdronken zich bewogen. Menini zei: ‘Geëxplodeerd licht in verval.’ Aan de andere kant van het viaduct kwam hij elke ochtend door het punt waar de wolk dichter is omdat de weg smaller is, tussen die lage huizen met winkeltjes. De bussen die hier vaak de hele rijweg in beslag namen en de mensen die op de bus stonden te wachten, de mensen die winkelden of de cafés binnengingen, waren hier allemaal omgeven door schommelbewegingen met sterkere draaiingen en wervelingen. En in de schommeling, gecomprimeerd in een beperkte ruimte, voelde de reclameschilder gaandeweg een trilling in de lucht die maakte dat alles om hem heen onvast werd, wiebelde, en dat ook hij wiebelde tezamen met de anderen.
Dat was de trilling die elke dag terugkwam, aan het begin van de ochtend: iets wat je meesleept en waartegen je je niet kunt verzetten, door Menini vergeleken met een staat van dronkenschap.
Daarna, waar de weg breder wordt en een tweebaansweg kruist, merkte hij vaak dat er een schokgolf door de lucht gaat als in een verbrandingskamer. Want hier krijgt de trilling van de zoëven nog gecomprimeerde schommeling de ruimte, het verkeer gaat ineens sneller, de auto's schieten weg in de richting van het stoplicht. En als je hoort hoe die vrachtwagens met aanhanger optrekken, hoe ze de trilling die alles doet wiebelen opvoeren tot het maximum, dan besef je dat je je hier moeilijk aan de dronkenschap kunt onttrekken.
Volgens Menini was wat er op dat punt gebeurde hetzelfde als wanneer dronkaards driftig worden. Zo was het ook met de dronkaards die daar in hun auto reden.
Ter hoogte van het café waar Menini elke dag naar toe ging krijg je ruim zicht op een lange tweebaansweg. En als hij voor de deur van dat café stond, in verschillende jaargetijden, zag de reclameschilder in de verte een witte wolk rond een heuveltje waarop een imposante ceder zich boven het verkeer verheft. Het silhouet van de grote ceder was altijd zwart terwijl de rijen auto's eronder een massa onduidelijke vormen met lichte contouren waren, verdwaald in die melkwitte wolk.
Op een dag was Menini naar dat heuveltje gelopen omdat de grote ceder hem aan God deed denken, en daar was hij op een gedachte gekomen.
| |
| |
De eerste keer dat Luciano Capelli me meenam om Menini te ontmoeten in het café waar hij altijd naar toe ging, op een zondag in januari, keek de reclameschilder me lang aan en zei toen: ‘Dus jij bent iemand die schrijft. Mooi zo! Je zou me een plezier doen als je opschrijft wat ik zeg, dan praat ik tenminste niet helemaal voor niks.’ En meteen begon hij te vertellen over de wandeling naar het heuveltje, die hij had gemaakt omdat de grote ceder hem aan God had doen denken.
Daar aangekomen had hij zich omgedraaid en gemerkt dat hij de wolk waarin het verkeer bij hem in de buurt is gehuld niet meer kon zien, omdat hij niet meer tegen het licht in keek. Hij was nog een eindje doorgelopen en had gemerkt dat hij de wolk boven de weg evenmin kon zien als hij voor zich uit keek, want voorbij het heuveltje zijn er geen obstakels meer en in het open veld houdt niets de zonnestralen tegen.
Op de terugweg was hij langs een modern kerkhof gekomen waar juist een dode uit een van die buitenwijken ten grave werd gedragen. Hij was tussen de auto's stil blijven staan om een kruisteken te maken, en op dat moment was hij op een gedachte gekomen.
Die gedachte was dat je de wolk alleen kunt zien op bepaalde plaatsen, bijvoorbeeld vóór het viaduct. Maar ook op die bepaalde plaatsen is het het een of het ander: óf je let op de trilling óf je kijkt. En in die buitenwijken is kijken en iets zien haast onmogelijk.
‘Waarom?’ had hij zich afgevraagd. En hij legde ons uit waarom: omdat je kijkt en denkt iets gezien te hebben, maar de trilling in de lucht leidt meteen je gedachten af van wat je hebt gezien. Zodoende is er alleen de gedachte aan bewegen in het geëxplodeerde licht, je moet bewegen en anders niet in de drukte van alledag.
Hij meende dat dat de reden was waarom de mensen bij hem in de buurt zich helemaal geen zorgen lijken te maken over de wolk waarin ze leven, een wolk die je zonder erg binnenstapt en die je van binnenuit moeilijk kunt bekijken en herkennen als iets ongewoons. Die zondag in het café, tussen mannen die kaart speelden en andere die over sportberichten spraken, vatte hij zijn gevolgtrekkingen aldus samen: ‘In die wolk zijn we allemaal met elkaar verbonden door de ademhaling. Niemand kan anders ademhalen dan de anderen of andere gedachten hebben. En zodoende zijn we allemaal net dronkaards die niet weten wat ze doen, maar die elkaars hand vasthouden. Geloof mij maar, ik ben een heel gewone jongen maar ik woon hier al twintig jaar.’
Vlak bij het café wees de reclameschilder naar een platgereden hond in de berm en zei tegen ons: ‘Kijk, zo is het leven hier. Daarom moet je heel goed oppassen als je de trilling in de lucht voelt. We leven hier als dronkaards en je weet nooit wat je boven het hoofd hangt. En steken jullie alsjeblieft niet zo vaak de weg over, want in deze buurt hebben de mensen al- | |
| |
leen ontzag voor auto's en ze denken alleen aan auto's. En als iets geen auto is beschouwen ze het als een laagheid van het leven.’
Op een andere zondag zijn Luciano Capelli en ik met de auto met Menini meegegaan om een bezoek te brengen aan een wenteltrappenfabrikant die familie van hem was en hem bewonderde. Het had de hele nacht gesneeuwd en terwijl we naar de vlakte van het tegeldorp reden, zo'n dertig kilometer vanaf de lange rechte weg, was alles om ons heen wit, genuanceerd door de mistflarden op de achtergrond.
We zijn gestopt om naar een rivier te kijken. Het geluid van het stromende water in de sneeuw, het hondegeblaf in de verte en het rumoer van de auto's op een nabijgelegen weg klonken gedempt in de ruimte. De reclameschilder verklaarde: ‘Sneeuw belemmert de trilling, regen verstoort haar. Want met de sneeuw krijgen de dingen iets van onbeweeglijkheid terwijl de regen hamert en klettert, en iedereen baalt ervan en wil alleen nog maar naar huis.’
Er waren veel auto's van skiërs met ski's op het dak, ze kwamen in volle vaart een bocht om en verdwenen in de mist in de richting van de bergketen langs de lange weg. De skiërs in de auto's leken goed gehumeurd, en Menini zei: ‘Ze gaan vrolijk skiën omdat de sneeuw alles een beetje normaler maakt. Bij dat wit worden de contrasten scherper en dan lijken de dingen helder en kalm.’
De grote vlakte van het tegeldorp begint niet ver van het punt waar we gestopt waren. Tot kilometers in de omtrek hebben ze daar alle heuvels in stukken gesneden om er leem uit te winnen en er tegels van te maken. Toen we er die ochtend doorheen reden konden we nog stukken van heuvels overeind zien staan op de platte, witte bodem, kliffen die oprezen uit de met laadschoppen afgeschaafde aarde. Op andere plaatsen zagen we niets omdat de heuvels allemaal weggehaald waren en soms zagen we in plaats van heuvels enorme gaten, gegraven om er leem uit te winnen, rechthoekige kloven met vergeelde heide eromheen.
Menini vertelde ons dat hij hier als kind aren ging lezen met zijn grootmoeder. Ze verzamelden de aren en de graankorrels die op de grond achterbleven na de oogst, en daarvan konden ze voor een paar dagen brood maken. Tijdens het aren lezen stond zijn grootmoeder af en toe stil om wijdbeens te plassen, waarvoor ze alleen haar wijde rok die tot de grond kwam een klein stukje optilde. Maar in andere jaargetijden gingen hij en zijn grootmoeder leem graven met een schop, en dan maakten ze met een vorm bakstenen om aan de winkeliers te verkopen, maar daar zijn ze mee opgehouden omdat de winkeliers alleen fabrieksstenen wilden, met volmaakt rechte randen.
Terwijl we door een verlaten oord reden, langs rijen fabriekshallen met
| |
| |
opslagterreinen waar de in plastic verpakte tegels hoog lagen opgestapeld, vroeg Menini ons te stoppen. Midden op de weg wees hij met zijn vinger en riep naar ons: ‘Daar was mijn school,’ maar wij zagen alleen glazen gebouwen met allerlei opschriften in Amerikaanse stijl, de kantoren van de tegelbedrijven in het open veld. Aan de andere kant van de weg was een puinstort bedekt met sneeuw en omgeven door hekken, verderop een waarschuwingsbord: drijfzand.
Voordat we bij de villa van de wenteltrappenfabrikant arriveerden zagen we op een landweggetje een enorme fabriekshal, helemaal van glas, helemaal leeg maar vanbuiten midden op de dag verlicht door twee rijen sterke schijnwerpers. Ertegenover stond een villa in geometrische stijl, met twee kleine Arizona-cipressen aan weerszijden van de ingang.
We waren gestopt en Menini keek beurtelings naar de lege, verlichte fabriekshal en naar de twee kleine cipressen ertegenover. Ten slotte deelde hij ons mee: ‘Die bomen zijn ontheemd, want ze horen ergens op een berg. Ze worden hier geplant omdat ze snel groeien en geen onderhoud vragen. Maar ze zijn ontheemd, net als ik, Emanuele Menini, en bijna iedereen die ik bij mij in de buurt zie. Schrijf dat maar in je schrift, schrijver.’
Op die winterse zondag bereikten we veel later dan voorzien de villa in de buurt van het tegeldorp, waar we werden ontvangen door een vrouw die met de wenteltrappenfabrikant samenwoonde. De villa (nu verbouwd) was opgetrokken in Californische stijl, dat was tenminste de bedoeling van de eigenaar, die hem had laten bouwen door een plaatselijke architect.
De vrouw die ons ontving was getrouwd met een tegelmiljonair, maar ze was van huis weggelopen en daar komen wonen, in die grote villa met schuin dak en vanbuiten zichtbare balken van wit sparrehout, die de wenteltrappenfabrikant had laten bouwen voor haar, volgens Menini. Hij had hem laten bouwen om haar zijn liefde te tonen en haar over te halen haar man te verlaten.
De jonge fabrikant vertelde ons die dag dat er in dat gebied uitsluitend miljonairs woonden, één per vierduizend zevenhonderd vierkante meter. Over zichzelf zei hij: ‘Ik heb mijn geld verdiend met wenteltrappen die over de hele wereld worden verkocht, ook aan de Japanners. Voor iemand met ideeën is het niet moeilijk om geld te verdienen. Neem mij nou, mijn vader was hoefsmid en we hebben samen de fabriek opgezet. Nu ben ik voor niemand bang, ook niet voor de tegelmiljonairs.’
Volgens Menini was hij van plan een reis te maken naar de Verenigde Staten, om te zien of de Californische villa's inderdaad net zo als de zijne waren.
| |
| |
Als landschapschilder was Emanuele Menini vooral geïnteresseerd in hoe de dingen die stilstaan eruitzien wanneer het licht erop valt. Daarom keek hij elke dag goed hoe de dingen eruitzagen op de lange weg waaraan hij woonde, als hij 's morgens naar zijn café liep en vervolgens naar de loods waar hij werkte, niet ver van het café.
Met name in de warme maanden viel het hem op dat niet alleen de mensen en de auto's maar ook de dingen eromheen er zelden onbeweeglijk uitzagen, hoewel ze van nature stilstonden.
De dingen zagen er alleen helder en kalm uit als de wind een enkele keer de kans kreeg om door te breken en de lucht schoonveegde. Maar meestal waren ze wiebelig en onzeker door een waas van kleine lichtvlekjes die hun contouren vaag maakten en hem verhinderden hun onbeweeglijkheid te zien. Hij lette bijvoorbeeld op een oud paaltje aan de overkant van de weg, tegenover zijn café, en hij zag het altijd met bibberige contouren.
Naar aanleiding daarvan zei de wenteltrappenfabrikant een keer tegen Menini: ‘Menini, weet je wel zeker dat het niet je ogen zijn die onscherp zien? Ik ga zelf elke ochtend naar de fabriek en ik zie niets van wat jij zegt. Zou het niet beter zijn als je een keer naar de oogarts ging?’
Aangezien anderen hem dat ook al hadden aangeraden is de reclameschilder toen op een dag naar het ziekenhuis gegaan om zijn ogen te laten nakijken. Maar de oogarts schijnt gezegd te hebben dat hij in de verte beter kon zien dan anderen, want dichtbij zag hij slecht. Toen Menini hem uitlegde dat hij de dingen altijd zag met onzekere contouren, door de schittering van de lucht, moet die dokter hebben geantwoord: ‘Tja, dat is best mogelijk, met al die viezigheid die er in de lucht zit. Maar iemand die er niet op let valt het niet op.’
Dat was bemoedigend voor de reclameschilder, en hij is dan ook doorgegaan met het bestuderen van de dingen op de lange weg.
Op een dag zei hij tegen mij: ‘Ik zal je vertellen waarom Menini geen groot schilder is: als hij de onbeweeglijkheid niet ziet, kan hij haar ook niet schilderen. Maar er is nog iets dat je moet opschrijven: als Menini en niemand de onbeweeglijkheid meer kan zien, dan zijn de dingen er ellendig aan toe.’
Omdat hij wist dat Luciano fotograaf was heeft hij hem op een zondag in maart gevraagd mee te gaan op een verkenningstocht door de wijk met grote flatgebouwen die tegenover zijn café was ontstaan, om de onbeweeglijkheid van de dingen te fotograferen (als ze die konden zien). Want deze Menini was zoekende, om hem heen en in zichzelf, in zijn gedachten, en hij hoopte dat de fotografie hem zou helpen.
Hij was nog nooit in die wijk geweest. Terwijl hij daar liep, tussen
| |
| |
enorme woonblokken die allemaal heel hoog en wit waren, kreeg hij al gauw het gevoel dat hij in een verlaten rotskloof onder de zon was. De lucht schitterde tegen de witte muren, de weerschijn op het asfalt irriteerde zijn ogen en die straten vol auto's langs de stoepranden maar zonder mensen of dieren maakten hem sprakeloos.
Hij bleef staan om naar de zondagse stilte te luisteren en voelde een verre trilling die ook de rolluiken van de grote woonblokken bereikte, en ook de grassprietjes in een klein bloemperk. Hij wees Luciano de licht vibrerende grassprietjes en zei toen: ‘Mijn beste Luciano, ook hier zijn de dingen er ellendig aan toe.’
Aan de ene kant van die wijk is een plantsoen met bankjes van beton, een paar dwergsparren en een paar magnolia's. De twee verkenners gingen zitten en keken naar de merels die door het fijne stof vlogen, een paar jongens die langs fietsten, een man die zijn hond uitliet in de iriserende lucht.
Achter het plantsoen vonden ze een oud kerkje dat was overgeschilderd met industriële verf, in crème en paarsrood. De reclameschilder wilde naar binnen om te bidden, Luciano wachtte buiten en maakte intussen foto's.
Terwijl ze terugliepen naar het café zette Menini zijn gedachten aldus uiteen: ‘Mijn beste Luciano, ik geloof dat we ons moeten afvragen wat licht is en wat donker, om de dingen niet alleen te laten in hun ellende. Ik wil maar zeggen: je ziet heel wat mensen die razend worden als ze toevallig naar iets kijken dat niet beweegt. Voor hen is het normaal dat het geëxplodeerde licht er is, aangezien het samengaat met de trilling en alles dus beweegt en ze voortdurend druk moeten doen. En wat kunnen wij nou zeggen van die mensen die zich bij de onbeweeglijkheid van de dingen niet meer rustig voelen? Dat zijn de meeste, moet je rekenen. Tja, wat kunnen wij ervan zeggen?’
Deze vraag heeft Menini een tijdlang beziggehouden. En op een keer heeft hij ons gevraagd of we met hem een autotochtje wilden maken, om buiten een antwoord te vinden.
Toen we de lange weg hadden verlaten en over landweggetjes reden zagen we een heleboel leegstaande pachtershuizen, waarvan de bewoners zijn vertrokken naar de met acrylverf geschilderde villa's die je overal in de omgeving aantreft. We kwamen door plaatsen die geen plaatsen waren, alleen huizen naast elkaar, geschilderd met acrylverf en omgeven door muurtjes van schuimbeton die midden in het voorjaar vreemde zomerse schaduwen op het asfalt wierpen.
Voor de huizen stonden overal kleine Arizona-cipressen om de ingang te verfraaien, en vaak ook kleine lantaarns in de tuinen. Volgens Menini
| |
| |
waren die lantaarns ook ontheemd, want volgens hem waren alle misplaatste dingen arme ontheemden.
De te felle kleuren van de bloemen in de tuinen en de lichte kleuren van de acrylverf op de muren, contrasterend met de donkere tinten van ramen en deuren, maakten die villadorpen planmatig modern. Aangezien elke zweem van onzekerheid was uitgebannen waren de kleuren allemaal net zo exact als in het stalenboek van een vertegenwoordiger. En we kregen de indruk dat alle uiterlijke dingen ruilobjecten met een specifiek model waren geworden, ook het donker en het licht, de stilte en de geluiden: niet meer afhankelijk van het uur van de dag, van het toeval of van het lot, maar alleen van het te koop aangeboden model.
We zijn gestopt op het plein van een klein dorp, met gesnoeide bomen eromheen, waar een heleboel jongens met brommers voor een ijssalon stonden. De reclameschilder wees ons de dingen die in het gespreide middaglicht waren gehuld; en hij merkte op dat alle dingen die in dat licht waren gehuld, een muur, een deel van het plaveisel, een door weerschijn overspoelde straathoek, net als neonreclame deden denken aan handel en verkoop.
Ook merkte hij op dat die jongens met brommers geneigd waren alleen bij elkaar te gaan staan op plaatsen met gespreid licht vol weerschijn, dat alles overspoelt en de schaduwen doet verdwijnen, misschien omdat handel en reclame hen aantrekt.
Toen we terugreden wilde hij op een landweggetje stoppen om een gedachte te formuleren. Die gedachte was: als je iets ziet met min of meer vaste schaduwen, zodat het licht de schaduw kan laten ademen door de kleuren in plaats van haar te verstikken in exacte, schaduwloze kleuren, dan lijkt dat iets er heel ellendig aan toe te zijn. Waarom? Hij wist niet waarom.
Maar hij wees naar een slootje naast de weg. En daar waren tamelijk vaste schaduwen, die Luciano ineens meelijwekkend leken.
In de auto zei Menini tegen ons: ‘Waar komen die gedachten vandaan? Wie zal het zeggen. Maar ik bedenk net dat het geëxplodeerde licht van neonreclame vergelijkbaar is met een hond die blaft om ons weg te jagen, en we rennen weg. Dat geldt ook voor het andere geëxplodeerde licht, dat altijd neonlicht lijkt. Daarom heeft Menini het idee dat een vaste en kalme schaduw er ellendig aan toe is. Door het gevoel van onbeweeglijkheid dat hij erin legt, terwijl hij juist moet wegrennen.’
Ten slotte, toen we weer op de lange weg waren, merkte hij op dat de mooie lenteschaduwen in de greppels er allemaal uitzagen als nutteloze aspecten, te onbeweeglijk voor deze wereld.
Hierna heb ik de reclameschilder vele maanden niet meer gezien omdat
| |
| |
ik naar het buitenland ben gegaan. Menini miste me, aangezien er niemand was die zijn gedachten opschreef en hij het gevoel had dat hij voor niets praatte. Helemaal nu Luciano voor een bedrijf werkte dat thermische isolatie van asbestvezels aanbracht in fabriekshallen, en hij elke morgen om vijf uur op moest en de hele dag wegbleef; op zondag moest hij dan op zijn dochtertje passen, zodat hij nooit tijd had om Menini te gaan opzoeken in het café waar hij altijd naar toe ging.
Tegen het eind van de zomer heeft de reclameschilder hem op een avond opgebeld en hem gevraagd de gedachten die bij hem opgekomen waren te noteren, in afwachting van het moment waarop meneer de schrijver terug zou komen. Door de telefoon zei hij: ‘Luister goed naar me, Luciano. Donker en licht gaan tegenwoordig niet meer goed samen vanwege de vuile lucht, die geeft geen goede schaduwen, en hij komt ook in onze longen. En wij proberen er als dronkaards iets aan te doen, door overal exacte en felle kleuren aan te brengen die beter zichtbaar zijn. Maar onze dronkenschap wordt steeds erger, want felle kleuren maken dat je vergeet wat donker is en wat schemerig is, ze maken je dom, dat is het.’
Terwijl de zomer ten einde liep probeerde hij die gedachten verder uit te werken door zich te concentreren op een stuk van de weg vlak bij zijn huis, waar de schommelbeweging van de lucht een schokgolf teweegbrengt als in een verbrandingskamer. Op dat punt gaat het verkeer ineens sneller en de auto's schieten weg om op tijd bij het stoplicht te komen, voordat het rood wordt. En Menini meende dat de automobilisten, die al dronken zijn door de trilling, zich daar gaan gedragen als driftige dronkaards.
Maar omdat ze er vaak niet in slagen op tijd af te remmen als het stoplicht op rood springt en andere dronkaards, gedreven door de trilling, te vroeg doorrijden op de dwarsweg, gebeuren er vaak ongelukken.
Als er een ongeluk was gebeurd keek de reclameschilder hoe de vernielde auto's op het kruispunt eruitzagen in het licht dat volledig werd opgevangen in dichte luchtlagen vol verbrandingsresten, en hoe de mensen die uit de auto's waren gestapt eruitzagen, ook zij gestrand in het geëxplodeerde licht, gesticulerend als woedende mensen terwijl andere automobilisten die vastzaten op de dwarsweg ook woedend werden door de onbeweeglijkheid waar ze niet tegen konden en begonnen te toeteren in lange rijen auto's, achtervolgd door de krampachtige trilling die zich in de spitsuren verbreidt over de buitenwijken.
Door het kijken naar die aspecten is hij tot enkele conclusies gekomen. Als er een ongeluk was gebeurd zag hij de mensen en de auto's die daarbuiten in het licht waren gestrand, gehuld in de weerschijn, in grote eenzaamheid op het asfalt staan.
| |
| |
En in zijn gedachten zag hij dat lichamen door niets zozeer worden geïsoleerd in de ruimte als door het licht, dat hen toont in een definitief isolement, gelijk aan dat van een paaltje of van een vaas bloemen.
Op een dag heeft hij tegen Luciano gezegd: ‘In het licht voelen de lichamen hun isolement, en ze zouden er als hazen vandoor willen gaan. Maar waarheen? Ik wil maar zeggen: probeer eens naar de horizon te kijken, en vertel me dan of het mogelijk is aan de horizon te denken en zin te hebben ermee samen te leven terwijl je voortdurend die trilling voelt. Dat kan niet! Je wilt geïsoleerd zijn, een steeds groter isolement, ook al ben je allang geïsoleerd. En je wilt ervandoor gaan om je ergens op te sluiten. Dat komt door het geëxplodeerde licht, dat jaagt je weg. En je wilt alleen de dingen die er zijn, die een levendige, frisse indruk op je maken, en helemaal niet aan de horizon denken. Maar voor alle dingen die er zijn geldt: als iets onbeweeglijk blijft zie je direct wat het is. Wat is het?’
Luciano wist het niet en Menini legde het hem uit: ‘Een nietigheid in het licht, een nietigheid die aan het licht komt. Daarom kan niemand tegen onbeweeglijkheid, ze willen altijd bewegen en ze worden allemaal woedend als iets hen tegenhoudt. Ze willen er altijd vandoor gaan, zoals ik al zei. Schrijf op wat ik heb gezegd, dan kunnen we er nog over praten.’
Het begin van de herfst was erg regenachtig. Bijna alle planten op Luciano's balkon waren aangetast door het zuur van de regen, en het balkon was bedekt met een laagje bruine modder door de vuile lucht.
Menini zag op het kruispunt meer ongelukken dan anders, meer honden en katten die door het verkeer waren platgereden, meer mensen die naar buiten gingen met een maskertje voor hun mond, meer vrouwen die bij de kapper vandaan kwamen met een plastic zak om hun hoofd ter bescherming tegen die moordende wolk. En hij kreeg meer pijn in zijn longen dan anders, een paar keer werd hij 's morgens wakker met een mond vol bloed en toen is hij opgenomen in het ziekenhuis.
Daarna kwam de zuidwestenwind die een paar dagen lang de lucht schoonveegde, en het leek een andere wereld.
Emanuele Menini was eigenlijk geen reclameschilder, hoewel hij zichzelf altijd kort en bondig als zodanig voorstelde. Zijn specialiteit was het beschilderen van panelen voor draaimolens en pianola's, en soms maakte hij ook toneeldecors. Maar hij was eraan gewend om van alles en nog wat te schilderen, en sinds enkele jaren huurde hij samen met drie maats een loods vlak bij de Via Emilia, want hun bedrijf kreeg opdrachten voor het maken van grote poppen van papier-maché en gekke auto's met stripfiguren, voor carnavals en Amerikaanse pretparken.
Het schijnt dat de Amerikanen hen beschouwden als onovertroffen meesters in het maken van bewegende poppen. Ze hadden hen al gepolst
| |
| |
met het oog op de aanleg van Amerikaanse pretparken in heel Europa, een gigantische klus die de vier oude ambachtslieden tot de meest invloedrijke fabrikanten van papier-maché poppen zou maken.
Maar Menini's ware specialiteit was en bleef een andere. Dat waren de landschappen, de bloemenmandjes, de kindergezichtjes en de guirlandes die de panelen aan de kappen van draaimolens sieren, of de schuine panelen ter hoogte van de houten paarden. Hij hield vooral van de landschappen als ze besneeuwde bergen op de achtergrond hadden, beekjes die door weiden slingeren, herderfiguurtjes en een meer met een slottoren op de oever.
Bij gebrek aan dergelijke opdrachten bleef hij voor zichzelf landschappen op panelen schilderen, met bergen en dalen, beekjes die door weiden slingeren, meren met een slottoren op de oever.
De vraag die Menini stelde aan de lange weg waaraan hij woonde was ook belangrijk voor de heldere en kalme landschappen die hij wilde blijven schilderen. Op een dag heeft hij het zo uiteengezet: ‘Ik weet dat er hier een beweging is die nooit kan ophouden als de zon aan de hemel staat, vanwege de zaken, en dat niets onbeweeglijk kan zijn omdat de schommeling van de lucht een continu verval is dat je ook met je ogen kunt zien, als je ziet dat het licht de dingen eerder vervaagt dan verheldert. En hoe meer vervalgassen de lucht bevat, hoe minder hij de dingen met rust laat. Samen met het licht waardoor ze uitzetten, en met de zwaartekracht die hen naar beneden trekt waardoor ze vermoeid raken, zorgt hij ervoor dat ze continu in verval zijn en nooit rust hebben. Maar dan vraag ik, Emanuele Menini: Wat moet ik met die gedachte aan onbeweeglijkheid die in mijn hoofd zit? Waarom schilder ik zo graag kalme landschappen, waarin de helderheid rust is? Omdat ik oud en seniel ben?’
Toen de wenteltrappenfabrikant terug was van zijn reis naar de Verenigde Staten, waar hij naar toe was gegaan om te verifiëren hoe de echte Californische villa's gebouwd zijn, heeft hij een hele tijd met hem gesproken over de lucht die de mensen in de straten van Los Angeles inademen. Hij zei dat ook daar de lucht in verval die ze inademen heel goed te zien is, net als hier, en het maakt dus geen verschil. Menini's verhalen over de benauwdheid in de vlakte, waardoor alle dingen onzeker en bibberig worden, leken hem nu minder onwaarschijnlijk. En toen hij hem ging opzoeken in het ziekenhuis zei hij: ‘Menini, nu begrijp ik je beter.’
In diezelfde tijd heb ik Menini vanuit Birmingham een brief gestuurd waarin ik hem vertelde dat er ook daar overal buitenwijken en ontheemden zijn, en miljoenen bewoners van die her en der tussen de velden opgetrokken buitenwijken. Ook daar is het licht een vreemd mat filter geworden dat bij ons wel beter te zien zal zijn dan elders, verderop in de wereld.
| |
| |
Over al die zaken dacht Menini in het ziekenhuis: ‘Wat kan ik eraan doen? Ik kan er niets aan doen. Het is de beweging die nooit kan ophouden. Je hoeft maar naar de schommeling in de lucht te kijken om dat te zien. Nergens voor nodig om op reis te gaan naar Amerika, of naar Engeland zoals meneer de schrijver. Kijk naar de bomen: gaan die soms op reis?’
In de herfst maakte hij er een gewoonte van om heel vroeg op te staan. Zodra de eerste vrachtwagens die over de lange weg voorbijkwamen de ruiten deden schudden stond hij op en ging hij naar buiten, om te proberen in de dageraad de onbeweeglijkheid van iets te zien voordat de trilling weer in de lucht kwam en de beweging van alledag begon.
Tijdens een wandeling die we hebben gemaakt in een park, in november, deed hij een poging me te vertellen wat hij zocht in de dageraad. Hij probeerde in de dageraad samen te zijn met de horizon, hij zocht een innerlijke onbeweeglijkheid die echter alleen buiten te vinden is, in de ruimte die zich opent en ademt rond een ding tot aan de horizon.
Op sommige ochtenden liep hij naar de tweebaansweg die dicht bij zijn huis de lange weg kruist, en van daar naar een rotonde waar auto's en bussen in vier richtingen uiteengaan.
Terwijl het profiel van de wolkenkrabbers in de buitenwijk zich op dat uur aftekende tegen een onzeker licht, maakte het schaarse verkeer tussen de grote woonblokken van de dwarsweg de indruk van een vloeiende beweging: nog geen drukte. En bij de rotonde wachtte Menini tot de zon opkwam boven een berg afval, die hij vanaf dat punt kon zien liggen achter een rij bomen.
Die berg heeft een rechthoekige basis, en langs de flanken gaat een pad omhoog voor de vrachtwagens. Als de top van de berg schitterde werd de rij flats ertegenover, die op verkeerstorens lijken, rechtstreeks door de zonnestralen getroffen en kregen sommige ramen een rossige gloed. Direct na dat glorieuze ogenblik doofde de afvalberg en zag Menini duidelijk de voorboden van een nieuw begin daar in die buitenwijk, waar de wolkenkrabbers ineens een andere kleur hadden gekregen. Vanaf de rotonde haastte hij zich naar een park dat aan de voet van de heuvels ligt, hetzelfde als waarin we aan het wandelen waren op die novembermiddag toen Menini me vertelde over zijn onderzoekingen. 's Morgens vroeg was er niemand in dat park, afgezien van de jonge sporters die er gingen hardlopen, oude mannen die er wandelden nadat ze een krant hadden gekocht en een paar Somalische vrouwen die de hond van hun baas uitlieten. En noch zij noch de bomen hadden schaduwen, want de nog bijna horizontale zonnestralen kwamen niet over de heg die aan de oostzijde van het park langs de weg loopt.
| |
| |
Naast het park staan grote flatgebouwen die op stapels reusachtige blokken lijken, en daaruit zag Menini 's morgens vroeg mensen komen die zonder schaduw naar de lange weg liepen en er nog niet uitzagen alsof ze het druk hadden. Maar eenmaal op de weg, waar de zonnestralen al vrij spel hadden, kregen ze allemaal een schaduwbeeld op het asfalt, zij het nog wat vaag.
Intussen begonnen de daken van de auto's te schitteren, de bladeren van de heggen vertoonden heel kleine lichtvlekjes, het verkeer werd minder vloeiend, het aantal mensen dat op de bus wachtte nam met de minuut toe. Dan kwam het moment waarop Menini de trilling in de lucht begon te voelen, omdat de beweging van alledag was begonnen.
En precies op dat moment van de dag kon hij denken aan een vorm van onbeweeglijkheid die hij in het matte licht van de dageraad had gezien, en die gedachte hield zijn verlangen om heldere en kalme landschappen te schilderen levend.
‘Want de onbeweeglijkheid,’ zo zei hij tijdens onze wandeling, ‘die ziet een mens nooit. Hij denkt er pas aan nadat hij haar heeft gezien, op het moment dat de trilling hem bereikt en alles weer begint te bewegen. Kan ik iemand ervan overtuigen dat ik de onbeweeglijkheid echt met mijn eigen ogen heb gezien? Nee. Ik kan alleen een landschap maken.’
Na die wandeling in november heb ik de landschapschilder Emanuele Menini niet meer gezien. Luciano en ik zijn menigmaal naar hem op zoek gegaan, in het café waar hij altijd naar toe ging en bij hem thuis en op zijn werk, zonder hem ooit te vinden.
Er volgde een heel strenge winter, een van de strengste van deze eeuw. Tegen kerst trok een zware sneeuwbui over de hele vlakte waar de lange weg doorheen gaat, en de volgende dag werd de landschapschilder Emanuele Menini dood in de sneeuw aangetroffen, in een greppel langs de weg, dicht bij een telefooncel.
Vanuit diezelfde telefooncel had Menini kort daarvoor de jonge wenteltrappenfabrikant opgebeld, om hem te vertellen over iets dat hij had gezien. Hij zei dat hij een villa op het land had gezien, daar vlakbij, en dat hij er goed naar had kunnen kijken omdat de lucht erg helder was na de sneeuwbui en de sneeuw de contouren van de dingen goed deed uitkomen. Hij had hem ook precies verteld waar die plek was.
De wenteltrappenfabrikant was direct in zijn auto gestapt, denkend aan Menini die daar ronddoolde in de ijzige kou, en na een paar uur was hij ter plaatse. De landschapschilder lag languit in de sneeuw en was al dood toen hij hem vond.
Hij is begraven op dat kerkhof in de buitenwijk waar hij een keer was blijven staan bidden, toen hij naar de grote ceder die hem aan God had
| |
| |
doen denken was gelopen. Behalve zijn drie maats van de loods en vier klanten van het café waar hij altijd naar toe ging was alleen de wenteltrappenfabrikant bij zijn begrafenis.
Zijn maats van de loods zeiden dat Menini de laatste tijd verschillende keren in het ziekenhuis had gelegen, vanwege de pijn in zijn longen, en als hij er niet in lag maakte hij lange wandelingen voor zijn onderzoekingen. Maar dat hij door de hoge sneeuw helemaal naar de plaats is gelopen waar hij dood werd aangetroffen, op zestig kilometer van zijn huis, is toch wel vreemd. En het is ook nogal duister waarom die villa op het land hem interesseerde, waarom hij er goed naar gekeken had zoals hij door de telefoon zei.
In het voorjaar kreeg het verwarmingsinstallatiebedrijf waarvoor Luciano werkte de opdracht om de verwarming in de fabriek van de wenteltrappenfabrikant te vernieuwen. Zodoende zag Luciano de jonge fabrikant terug, hij sprak hem vaak en hoorde van hem een episode die ik aan deze aantekeningen wil toevoegen.
Toen hij terugkwam uit de Verenigde Staten merkte de fabrikant dat de vrouw met wie hij samenwoonde veel belangstelling had voor Menini's landschappen, alsof die het enige waren dat haar een beetje kalmeerde. Het was voor haar een erg sombere tijd, waarin ze vaak huilde. Een rechtsgeding tegen haar man, de tegelmiljonair, had niets opgeleverd en haar zoontje was niet aan haar toegewezen.
De vrouw bleef vaak onbeweeglijk op een stoel zitten kijken naar een landschap van Menini, zonder zich van iemand iets aan te trekken. Dat scheen voor haar de manier te zijn om tot rust te komen en niet meer te denken aan haar ellende, aan de haat die ze voelde voor de tegelmiljonair. De helderheid van die landschappen had blijkbaar een heilzame uitwerking, op haar tenminste.
Enige tijd daarvoor had de fabrikant een groot stuk grond gekocht, verwaarloosd bouwland, gelegen op zo'n veertig kilometer van de lange weg in de richting van de zee. En op een dag was hij op het idee gekomen om daar een grote villa te bouwen met een park erbij, en om in het park windturbines te installeren. Die turbines zouden dan de lucht moeten schoonvegen, zodat de dingen buiten altijd helder en onbeweeglijk zouden zijn en niet meer bibberig.
Op het land rond de grote villa die hij van plan was te bouwen wilde hij ook een bos van Canadese kastanjes planten en het bevolken met wasbeertjes. Bovendien wilde hij waterlopen creëren die zich door weiden en rietlanden zouden slingeren. De wind van de turbines zou het water doen rimpelen en het gras doen wuiven in een koele bries, waardoor de kalme onbeweeglijkheid van de andere dingen eromheen des te beter zou uitkomen.
| |
| |
Door dat alles zou het leven er zijn als in een landschap van Menini. En de vrouw met wie hij samenwoonde, en van wie hij veel hield, zou daar misschien rust vinden.
Toen de fabrikant zijn plan aan Menini had voorgelegd, had deze één enkel bezwaar gemaakt: als de turbines zo krachtig zouden zijn dat ze de lucht net zo schoon konden vegen als de zuidwestenwind, waardoor je het idee zou hebben dat je in een andere wereld leefde, dan moesten ze wel een trilling teweegbrengen die niet onderdeed voor die van de lange weg.
Ten slotte had de wenteltrappenfabrikant zijn fantastische plan maar laten varen. Zijn vriendin was op een dag onverwachts teruggegaan naar haar man, de tegelmiljonair, zonder een zinnige reden die hij kon begrijpen. De laatste tijd had de vrouw nergens meer interesse voor, dus het was niet verwonderlijk dat ze ook niets gaf om het kunstmatige paradijs waarvoor hij plannen maakte.
Op het grote stuk grond waar hij had willen gaan wonen met de vrouw van wie hij hield had de fabrikant nu twee duizend populieren laten zetten, snel groeiende bomen die aanzienlijke winsten kunnen opleveren.
Tegenover Luciano bekende hij dat hij zich erg eenzaam voelde in zijn grote Californische villa, die overigens heel weinig gemeen had met de echte Californische villa's. Een paar dagen later is hij op reis gegaan naar Patagonië, waar hij zijn wenteltrappen hoopte te kunnen verkopen.
Afgelopen zomer wilden Luciano Capelli en ik een kijkje nemen op de plaats waar Emanuele Menini dood was aangetroffen. We hebben de telefooncel van waaruit hij heeft opgebeld gezien, en de villa waaraan hem iets moet zijn opgevallen dat interessant was voor zijn onderzoekingen, op ongeveer driehonderd meter van de lange weg.
Het is een huis in geometrische stijl, vrijstaand tussen de velden, dat vanaf de weg niet goed zichtbaar is. Om het te zien moet je een pad aflopen tot je bij een heg komt waar wilde rozen bloeien. Het is misschien twintig kilometer van daar naar de zee, maar die landelijke omgeving verraadt op geen enkele manier de nabijheid van de drukke badplaatsen: het is er helemaal leeg, er worden tomaten gekweekt en verderop, midden in een korenveld, staat een eenzame elektriciteitsmast.
De villa heeft een dak dat uit vier driehoeken bestaat en een vierkante gevel met vier ramen, met rolluiken van grijze kunststof die afsteken tegen het indigo van de muren. Van zo'n honderd meter afstand gezien lijkt het een heel rustig huis tussen de velden, getooid met een televisie-antenne op het dak. Bloembakken bij de ingang, een tuinmuurtje waarop een laurierhaag groeit en twee kleine Arizona-cipressen aan weerskanten van de voordeur vervolmaken zijn schoonheid op deze stille plek.
| |
| |
Het huis was mysterieus: op zichzelf een wereld van indrukken die volkomen anders was dan die van de Via Emilia, waar het vlak naast ligt. De lucht was schoon en de middagschaduw viel precies tussen de twee kleine cipressen die de deur omlijsten, waardoor die plek net als de paden van kerkhoven een indruk van eeuwige rust wekte.
vertaling: tineke van dijk
|
|