Jan Baeke
Tinting en toning
Doktor Caligari
's Nachts door decors overmand. Toegegeven, ik wilde in het mij vertrouwde huis een decor zien, al moet die wens uit verwarring zijn voortgekomen of uit het vertekend perspectief van een blauw oog en teveel bier, net ontsnapt aan dat groepje jongens dat zocht naar een kwetsbaar gebouwde man om vlees uit te slaan of bloed of een slijmerig spoor van speeksel en woorden (nooit een droge mond tijdens gevechten). Is een antwoord rechtsgeldig als het vloeit?
Antwoord of retorische muggenplaag, het gebonk in mijn hersenen, zo leek het, schiep bij iedere oogopslag een nieuw decor. Dat wil zeggen, een decor dat net iets afweek van het vorige, maar zo had mijn hoofd het kennelijk graag. Nu verwarring tot diep in mijn schedel was geklutst, kon het huis zich niet afzijdig houden. Meedoen! Dansen! Door alle kleuren scheel zien!
De koelkast gevonden. Toch een halve kilo vlees gegeten, in de onbestemde kleur van afval, ondergang en hoop op reanimatie. Er doemt een scène op die eigenlijk uit geluid bestaat, maar het voedsel is sterker, kruipt diep in mijn binnenste weg, waar de knopjes zitten, waar de bedrading suist en ritselt, waar het weerspannige lichaam van alles kleur maakt. Kwam het eruit en wat was de voorspelling?
Het idee dat het in de scène zijn de decors rechtvaardigt en een groter leven zich aan mij voltrekt? Niet de ontnuchtering dat de woorden ‘wat zie je wit’ zonder aarzeling op mij van toepassing zijn?