worden. Toch wordt de lezer zelden murw of radeloos, hoe ontzettend de meeste verhalen ook zijn. De helse werkelijkheid van Kolyma is zo koelbloedig verwoord, dat de lezer door een vreemde helderheid bevangen wordt. Hij kan emotioneel verslappen noch ontploffen. De taal waarin de gruwelen zijn vastgelegd, verlamt en beschermt hem. Ze bewaart een afstand die hem tot in zijn aderen bewust maakt van het feit dat hij het beschrevene niet werkelijk kan beseffen, en deelt hem tegelijkertijd misschien wel het maximale mee dat er mee te delen valt over een onbekend lijden.
Het is een bekend verschijnsel dat getraumatiseerde mensen zich willen afsluiten voor de herinneringen die hun trauma levend houden. Ze proberen de giftige herinneringen uit te wissen, alsof er met terugwerkende kracht iets gered of hersteld kan worden. Ook Varlam Sjalamov moet de wens gehad hebben zijn kamptijd weg te sluiten.
‘Ineens werd ik bang en het koude zweet brak me uit. Ik schrok van deze verschrikkelijke kracht van de mens, de wens en het vermogen te vergeten. Ik zag dat ik in staat was alles te vergeten en twintig jaren van mijn leven uit te wissen. En wat voor jaren! En toen ik dat besefte overwon ik mijzelf. Ik wist dat ik mijn geheugen niet zou toestaan alles te vergeten wat ik gezien had. En ik kwam tot rust en sliep in.’
Sjalamov is jarenlang bezig geweest met de uitvoering van dit besluit. Daarmee overwon hij niet alleen zichzelf, maar ook het kamp, opnieuw. Het oproepen van zijn herinneringen en tegelijk het opdelven van zijn weggezonken taalvermogen en het ontwerpen van een passende literaire mal voor Kolyma moeten een krachttoer zijn geweest die de geest en het geheugen permanent foceerde. In Kolyma zelf was alle denken vanwege de vrieskou, het gebrek aan zuurstof en de honger een lichamelijke aangelegenheid.
‘Ik was bang en geschokt toen in mijn hoofd, ja hier, onder mijn rechterwandbeen, dat herinner ik me nog precies, een woord naar boven kwam dat in de taiga absoluut niet op zijn plaats was, een woord dat ik zelf niet begreep en mijn kameraden evenmin. Ik schreeuwde dat woord uit, staande op mijn brits, me wendend tot de hemel, de oneindigheid: “Sententie! Sententie!”
Ik begon te schateren.
“Sententie!” schreeuwde ik omhoog de noordelijke hemel en de dubbele dageraad in, zonder de betekenis van dit woord te begrijpen. Maar als dit woord was teruggekomen, opnieuw verworven, des te beter, des te beter! Een grote vreugde vervulde me.’
Hier wordt met geweld een herinnering opgehaald. En passant toont de passage hoe ongrijpbaar het geheugen kan opereren: onder het rechterwandbeen doemt plots een woord op, als vanzelf, zonder begeleiding van