citeren, waarmee ik graag de geprezene, in de woorden van Seneca, zichzelf in zijn eigen woorden beter laat prijzen dan ikzelf vermag:
‘Toen ik dezer dagen uit Italië naar Engeland afreisde, wilde ik, om de tijd te paard doorgebracht niet te verdoen met geklets waar geen muze aan te pas kwam, wat nadenken over onze gezamenlijke studies en mij vermeien in de herinnering aan de fijne en geleerde vrienden die ik hier had achtergelaten. De eerste die mij voor de geest kwam was jij, More, want tijdens mijn afwezigheid genoot ik van de herinneringen aan jou evenzeer als van de omgang met jou toen we bij elkaar waren. Ik mag sterven als mij ooit in het leven iets prettigers is overkomen.’
Mijn naam, die zich niet meer laat vermeerderen en eerder vermindering verdient, speelde hem het Griekse ‘moria’, dwaasheid, door de geest, waarmee hij mij de eer gaf de zot te zijn die de wijsheid meedraagt. In korte tijd - zijn pen had de snelheid van zijn denken, in de wedloop tussen de twee is er nooit een overwinnaar geweest - was het boek voltooid, terwijl hij, naar eigen zeggen, te ziek was voor het hogere denken! Zijn niersteen moet wel de steen der wijzen zijn geweest. In gezonde staat kan hij zichzelf in elk geval niet overtreffen. Het gerucht gaat als een brand zegt Vergilius. De hypocriet laakt waarvan hij heeft genoten, staat bij Lucianus (die ik geleid door de geest van Erasmus met hem heb vertaald). Overal werd Erasmus' boek na verschijnen in het geheim genoten, maar openlijk afgewezen. De dommen kunnen de wijsheid van de spot niet zien, de liefde niet onder de hekeling, het spiegelbeeld niet in de karikatuur.
Zijn spot met luie monniken, met de theologen en met de scherpslijperij van hun leerstelsels werd als een aanval op het geloof en de kerk gezien, alsof de hekeling van ongedierte een verwijt aan de Schepper is. Wie hem beschuldigen, kennen zijn diepgaande geloof niet; zij zijn niet bij machte het te kennen: het is welhaast verborgen in hem. Hij is eerder een christen van de rede dan van het hart, van de geleerdheid - en welke - dan van de vroomheid. Maar in de bisschop John Fischer bewonderde hij niet alleen diens geleerdheid, maar doorzag hij ook, met de ogen van het geloof, diens heiligheid. Als de ijver voor God iemand heeft verteerd, dan is hij het. Hij nam de grootste en drukste geleerde uit de Kerk als voorbeeld: Hiëronymus, wiens werken hij opnieuw vereeuwigde in de uitgave ervan. In zijn uitgave van het Nieuwe Testament in het Grieks wedijverde hij met de grote schriftgeleerde, en hij verloor niet van hem. Hij moge enkelen hier als de grootsten in de twee talen hebben beschouwd, hij was snel hun gelijke en overtrof hen later. Zeker in de veelheid van zijn geschriften. Hij deelt zijn weten uit, voor de kerk, voor de roem van de letteren, voor zijn vrienden (die hij vele heeft, uitmuntende geesten allen; het grote trekt het grote aan). Hij heeft gehandeld naar de woorden van Persius: ‘Je weten is niets, als een ander niet weet dat je het weet.’ Ook de vaten der wijsheid moeten gebroken worden.