Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2000 (nrs. 89-92)
(1999-2000)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
Robert Walser
| |
[pagina 142]
| |
het schrijven en beleven van romans. Hij schreef er drie, te weten Geschwister Tanner, Der Gehülfe en Jakob von Gunten, maakte talrijke kleinere of grotere studies, schetsen, verhalen, leefde zo zeven jaar in Berlijn, ging daarna naar huis en vestigde zich in Biel, om hier in zekere zin het werk dat hij begonnen was zo goed als het ging te ontplooien en zo vruchtbaar mogelijk af te ronden.Ga naar voetnoot* | |
BastaIk kwam toen en toen ter wereld, werd daar en daar grootgebracht, ging braaf naar school, ben dat en dat en heet zo en zo en denk niet veel. Van geslacht ben ik een man, van staatswege ben ik een keurige burger en rangshalve behoor ik tot de betere kringen. Ik ben een fatsoenlijk, rustig, aardig lid van de menselijke samenleving, een zogenaamde brave burger, drink graag mijn glas bier in goede gemoede en denk niet veel. Voor de hand ligt dat ik bij voorkeur goed eet, en evenzeer ligt voor de hand dat ideeën mij vreemd zijn. Scherpzinnige gedachten komen helemaal niet bij mij op; ideeën zijn mij volkomen vreemd, en daarom ben ik een brave burger, want een brave burger denkt niet veel. Een brave burger eet zijn eten en daarmee basta! Mijn hersenen pijnig ik niet al te zeer, dat laat ik aan anderen over. Wie zijn hersenen pijnigt, maakt zich gehaat; wie veel denkt, gaat door voor een ongezellig mens. Julius Caesar wees al met zijn dikke vinger naar de magere hologige Cassius, voor wie hij bang was, omdat hij hem van ideeën verdacht. Een brave burger mag geen angst en verdenking wekken; veel denken is niet aan hem besteed. Wie veel denkt, maakt zich onbemind, en het is volledig overbodig je onpopulair te maken. Snurken en slapen is beter dan dichten en denken. Ik kwam toen en toen ter wereld, ging daar en daar op school, las af en toe die en die krant, oefen dit en dit beroep uit, ben zo en zo oud, schijn een brave burger te zijn en schijn graag goed te eten. Mijn hersenen pijnig ik niet al te zeer, aangezien ik dat aan andere mensen overlaat. Veel hoofdbrekens zijn er bij mij niet bij, want wie veel denkt, krijgt pijn in zijn hoofd en hoofdpijn is volledig overbodig. Slapen en snurken is beter dan het hoofd breken, en een glas bier in alle redelijkheid is heel wat beter dan dichten en denken. Ideeën zijn mij volkomen vreemd en mijn | |
[pagina 143]
| |
hoofd wil ik onder geen beding breken, dat laat ik over aan de leidende staatslieden. In plaats daarvan ben ik immers een brave burger, zodat ik rust heb, zodat ik mijn hersenen niet hoef te pijnigen, zodat ideeën in het geheel niet bij mij opkomen en ik mag terugschrikken voor te veel denken. Voor scherpzinnige gedachten ben ik bang. Wanneer ik hard nadenk wordt het mij helemaal geel en groen voor ogen. Ik drink liever een goed glas bier en laat alle scherpzinnige gedachten over aan vooraanstaande staatsleiders. Staatslieden kunnen voor mijn part zo hard nadenken als ze maar willen, en zo lang tot hun hoofden breken. Mij wordt het altijd helemaal bont geel en groen voor ogen wanneer ik mijn hersenen pijnig, en dat is niet goed, en daarom pijnig ik mijn hersenen zo min mogelijk en blijf mooi hoofdeloos en gedachtenloos. Wanneer alleen maar leidende staatslieden denken tot het hun geel en groen voor ogen wordt en tot hun hoofd uit elkaar spat, dan is alles in orde, en mensen als wij kunnen rustig in goede gemoede ons glas bier drinken, bij voorkeur goed eten en 's nachts zacht slapen en snurken, in de veronderstelling dat snurken en slapen beter zijn dan hoofdbrekens en beter dan dichten en denken. Wie z'n hersens pijnigt, maakt zich alleen maar gehaat, en wie van bedoelingen en meningen blijk geeft, gaat door voor een ongezellig mens, maar een brave burger moet geen ongezellig, maar een gezellig mens zijn. Ik laat met een gerust hart hard en hoofdbrekend nadenken aan leidende staatslieden over, want mensen als wij zijn immers toch alleen maar degelijke en onbeduidende leden van de menselijke samenleving en een zogenaamde brave burger of kleinburger, die graag in gemoede zijn glas bier drinkt en graag zijn liefst goed lekker vet eten tot zich neemt en daarmee basta! Staatslieden horen te denken tot ze bekennen dat het hun geel en groen voor ogen schemert en dat ze hoofdpijn hebben. Een brave burger hoort nooit hoofdpijn te hebben, integendeel hem hoort ten allen tijde zijn goed glas in goede gemoede te smaken, en hij hoort 's nachts zacht te snurken en te slapen. Ik heet zo en zo, kwam toen en toen ter wereld, werd daar en daar keurig en zoals het hoort naar school gejaagd, lees af en toe die en die krant, ben van beroep dit en dit, tel zo en zoveel jaren en onthoud me me van veel en ingespannen nadenken, omdat ik hoofdinspanningen en hoofdbrekens met genoegen aan leidende en sturende hoofden overlaat die zich verantwoordelijk voelen. Mensen als wij voelen achteraf noch vooraf verantwoordelijkheid, want mensen als wij drinken in goede gemoede ons glas bier en denken niet veel, maar laten dit zeer eigenaardige genoegen over aan hoofden die de verantwoordelijkheid dragen. Ik ging daar en daar op school, waar ik gedwongen werd mijn hersenen te pijnigen, die ik sindsdien nooit meer in het minst gepijnigd en belast heb. Geboren ben ik toen en toen, draag | |
[pagina 144]
| |
die en die naam, heb geen verantwoordelijkheid en ben geenszins enig in mijn soort. Gelukkig zijn er heel veel die zich net als ik hun glas bier in gemoede laten smaken, die even weinig nadenken en er even weinig van houden zich het hoofd te breken als ik, die dat liever met plezier aan andere mensen, bij voorbeeld staatslieden, overlaten. Diepzinnige gedachten zijn mij stil lid van de menselijke samenleving ten enenmale vreemd en gelukkig niet alleen mij, maar legioenen van dezulken die net als ik bij voorkeur goed eten en niet veel denken, zo en zoveel jaar oud zijn, daar en daar grootgebracht zijn, fatsoenlijke leden van de menselijke samenleving zijn zoals ik, en brave burgers zoals ik, en bij wie diepzinnige gedachten net zo weinig opkomen als bij mij en daarmee basta! (1917) | |
Walser over WalserHier kunt u de schrijver Walser horen spreken. Aan mijnheer Walser, de schrijver! Zo luiden adressen van aan mij gerichte brieven, als willen zekere bezorgde lieden mij aan mijn schrijverschap herinneren. Sluimert ze een beetje in mij, de schrijverij? Willen welwillende lieden mij soms wekken? Toen ik bij voorbeeld eens de Gehülfe beleefde, sliep de schrijver Walser in het begin ook. Anders was ik immers een onnatuurlijke bediende geweest. Voor het schrijven van Geschwister Tanner was lang wachten een vereiste, wat natuurlijk onbewust plaatsvond. Ik zou een schrijver eerder aan de mens dan aan de schrijver herinneren. De schrijverij komt immers uit het menselijke voort. Ik ken mensen die van mening zijn dat er te veel boeken geschreven worden. Zoals er bijvoorbeeld ook teveel geschilderd wordt. Ik ben die mening ook toegedaan, en daarom verontrust mij de momenteel schijnbaar slapende schrijver Walser geenszins. Mij doet zijn gedrag eerder genoegen. Toen ik in werkelijkheid ‘bediende’ was, had ik toen een voorgevoel dat uit dit stuk beleving een ‘werkelijkheidsroman’, dus uit het werkelijke leven een geschreven leven zou ontstaan? Nee, geen flauw benul. Walser leefde toen ook al, sliep ook al, schreef ook al uiterst weinig. Maar omdat hij zich belangeloos aan de beleving overgaf, d.w.z. zonder aan schrijven te denken, dat wil dus zeggen: nog niets schreef, schreef hij dus zijn ‘Gehülfe’ jaren later, dat wil zeggen erna. Hij kwam dus | |
[pagina 145]
| |
niet om van onbevredigde boekenuitgeeflust Alles wat schrijver Walser ‘later’ schreef, moest uiteindelijk door hemzelf ‘voorheen’ beleefd worden. Kan iemand die geen boeken schrijft 's morgens eigenlijk wel zijn koffie drinken? Zo iemand durft nauwelijks adem te halen! En Walser wandelt ook nog eens elke dag een uur of wat in plaats van zich zat te schrijven. In zijn natuurlijkheid verzint hij smoesjes om serveersters bij het tafeldekken een handje te helpen. Waarom heeft Walser vroeger van alles meegemaakt? Omdat de schrijver vrolijk in hem sliep, hem dus niet bij het beleven stoorde. Hij vindt daarom dat men er goed aan zou doen hem in een uitgebreide argeloosheid te laten, en hij vraagt mensen die zich zorgen maken een jaar of tien geduld te hebben, en wenst daarbij zijn collega's alle mogelijke succes. Waarom laat Walsers roem ieder ander minder koud dan hemzelf? Toen ik bij voorbeeld Geschwister Tanner schreef had ik helemaal niets met beroemdheid te maken! Als ik al beroemd was geweest, zou het boek niet ter wereld zijn gekomen. Ik wens dus geen aandacht te krijgen. Zijn er desondanks mensen die mij aandacht willen schenken, dan zal ik van mijn kant geen aandacht besteden aan degenen die aandacht aan mij schenken. Het opschrijven van mijn boeken deed ik zonder dat ik daartoe gedwongen werd. Ik bedoel dat veelschrijven iemand nog niet tot een groot schrijver maakt. Men moet niet met de ‘vroegere boeken’ bij me aankomen! Men moet ze niet overschatten en de levende Walser liever proberen te nemen zoals hij is. (1925) | |
Het kind (III)Helaas was hij maar een schooljongen, leerling, een kind. Aanzien bezat hij niet, in plaats daarvan een geliefde die een mondje had en een raadselachtige blik waarmee zij het kind eerst stevig ‘strafte’. In wezen zijn kinderen immers overmoedig; men moet ze van meet af aan schrik aanjagen. Het kind bleef tegenover zijn geliefde vanaf het begin vreesachtig. Graag had het een mandoline of een ander instrument gehad om liederen tot lof van zijn meesteres aan te heffen. Theoretisch overlaadde hij haar met cadeau's, maar praktisch was het te zuinig, te spaarzaam, kleinburgerlijk. Een kind is in gedachten altijd heel dapper; voor de werkelijkheid beeft het, voor de uitvoering van wat het voorneemt | |
[pagina 146]
| |
schrikt het fijnvoelend terug. Het bezat de nervositeit van een hond, laten we zeggen een windhond. Wanneer het in de rondte sprong, had niets zoveel plezier als hij. Eens was het kind een man die helemaal als een man van de wereld optrad; maar men zag overal gemakkelijk de kinderlijkheid aan hem af, waardoor hij geen succes had met zijn geveinsde houding van zelfverzekerd man. Hij kende echter volstrekt geen moedeloosheid, tenminste geen aanhoudende; lachtte over de spot van de sterkeren. Hoon en liefdeloosheid stemden het kind gelukkig. Wat viel daar te beginnen? Het kind telde nu al veertig jaar, eigenlijk al een beetje meer; wij willen het echter waarheden besparen, net zoals men meisjes daar niet meer lastigvalt. Het had reeogen en nam uit goede handen heel onverstandig alles aan, maar nam zich later voor voorzichtiger bij het ontvangen te zijn, liever iets te schenken dan in zijn zak te steken. Wie het laatste doet, die kan te horen krijgen dat hij een klaploper is. Was het vroeger een energiek kind? Sommigen denken het; anderen zeggen dat het zichzelf gelijk is gebleven. Vroeger schreef het namelijk dikke boeken, dat wil zeggen het overzag bij het schrijven wat het had meegemaakt; nu ging het erom in leven te blijven maar daarvoor vond hij in het begin geen vorm. Omdat een roman op zich liet wachten, schold men hem uit voor traag. Het was een onnoemelijke slapjanus, zei men, en allerwegen vertelde men dat hij geen hart had, terwijl hij nog nooit zo ruimhartig was geweest als nu. Het is toch niet zo dat men zich echt alleen maar met persklare manuscripten in zijn zak een ontwikkeld mens kan noemen. Het kind verloor nochtans met innerlijke gedienstigheid en liefhebben gruwelijk veel tijd. Hij noemde degene die het betrof mama, weer zo'n teken van onrijpheid. Maar dat moeten we hem gunnen, nooit heeft hij de pretentie gehad dat men hem als rijp moest beschouwen. Van tijd tot tijd gedroeg hij zich vlegelachtig. Hem in bescherming nemen? Geen gedachte aan. Heeft zo een dat nodig? ‘Jij daar, jij die ooit opzien baarde, de meest intelligente kop had en het mooiste handschrift, wat sta je daar zonder iets te betekenen! Ik zou in jouw plaats de smoor in hebben. Verman je!’ Zo sprak een voormalige schoolkameraad tot hem. Het kind werd een ietsiepietsie boos en behandelde de interpellant voortaan ijzig. Het komt nu eenmaal voor dat een individu moeite heeft met vooruitkomen, en hoe staat het dan met het begrip? Successen worden begrepen, remmingen uitgelachen. Voor zijn geliefde bij voorbeeld vond het kind het juiste woord niet omdat het een grote hoeveelheid woorden tot zijn beschikking had, haar alles in één keer wilde zeggen, zin had om de hele voorraad uit te stallen. In plaats daarvan keek het haar alleen maar aan; dat verveelde haar natuurlijk terwijl ze had gedacht dat hij amusant was. Was hij ooit vermakelijk? Zij die hem nader kennen, kunnen dat zowel | |
[pagina 147]
| |
bevestigen als ontkennen. Hij zag zichzelf van oudsher alleen in uitzonderingsgevallen als aangenaam gezelschap. Vroegere vriendinnen hadden hem sympathiek gevonden, omdat hij bij hen evenveel van zijn oor als van zijn mond gebruik maakte. Zwijgen kan even prettig zijn als praten. Er waren lui die meenden hem uit zijn tent te moeten lokken, bij voorbeeld door iets ‘vanzelfsprekend’ te noemen of ‘Dat begrijpt zelfs een kind’, wat als aanmaning bedoeld was beter uit zijn doppen te kijken. Het kind bekeek hen en zag eenieder in zijn vel gehuld, en het vond deze waarneming uitermate geruststellend. Het kind z'n haar was in de war en het ging vaak ongewassen zeer goed aangeschreven lokaliteiten binnen; dat deed het niet uit armoede, maar uit ijdelheid. Zijn tegenstanders hadden het gauw door, maar het kind had inwendig geen vijandig en verdroeg daarom eenieder spelenderwijs. Betekende zijn ‘liefde’ stilstand? Het was voor het eerst verliefd. Zijn meisje stond hem niet de geringste gunst toe, maar die had het ook niet nodig. Kinderen zijn soms onhandelbaar. Ik ben van mening dat men zich niet te veel met hen moet bemoeien, juist omdat ze veeleisend zijn en begrip opbrengen hen meer ergert dan tevredenstelt. Een keer schreef het kind het volgende: Ja, ik ben een slecht mens, dat wil zeggen een verfijnd, ontwikkeld iemand. Verfijnde mensen hebben het recht slecht te zijn. Alleen onontwikkelden voelen zich tot rechtschapenheid verplicht. Wat deed ik een kantoorjuffrouw aan? Ik gaf niet toe dat zij in alle opzichten gelijk had. Uit woede daarover werd zij ziek. Een jeugdige schoonheid wilde horen dat ik haar vereerde. Daar ik geen begrip voor haar toonde, ging het bergafwaarts met haar terwijl ik mij op mijn hoge niveau wist te handhaven. Ik maak buigingen voor dames om ze de volgende dag niet meer te kennen, en wek daarmee onbehagen. Onbehagen van andere mensen behaagt mij; hun strijd verschaft mij vrede. Wat zijn vrolijke gezichten saai; hoe vrolijk serieuze! Een tijdje hield ik van een meisje omdat zij duidelijk een beetje beperkt leek. Stupiditeit heeft iets fascinerends. Ik ben iemand die niet precies weet wat hij eigenlijk is. Soms ben ik sensibel als een meisje. Vervelend is het over landschappen en zo te horen praten. Gecultiveerde lieden zouden moeten beseffen dat het goedkoop is bij een kunstwerk in de uitroep ‘schitterend’ te vervallen. Prijzen lijkt volstrekt onbenullig. Opgetogen doen grenst soms aan domheid! Gelukkige mensen maken zich gemakkelijk onpopulair. Is het niet onbeschaamd met zijn opgewektheid te pronken, zomaar met glinsterende ogen rond te lopen? Vrolijkheid kan elk ogenblik uitdoven. Men dient met zijn tevredenheid terughoudend te zijn. Gedienstig ben ik liever wanneer men het niet verwacht dan wanneer men denkt dat ik het graag ben. Niemand heeft het recht zich tegenover mij te gedragen alsof hij | |
[pagina 148]
| |
mij kent. Wanneer ik iemand herken, zeg ik hem dat niet in het gezicht; dat werkt verstorend en wekt ergernis. Tussen ontwikkeling en intelligentie bestaat een onderscheid. ‘Juffrouw, hebt u uw Pfitzner gekregen?’ hoorde ik iemand vragen. De aangesprokene vond het een beetje vervelend. Vrouwen zijn met geraffineerde zinswendingen niet te vangen; ze vangen er zelf niet mee. Niet zolang geleden schold iemand mij uit voor de lol. Mijn kalmte maakte hem kwaad. Met bescheidenheid kan men iemand bijna ombrengen. Ironie kan zowel bevrijden als kwellen. Ik ben een van degenen die Dostojevski gelezen hebben. Omdat ik niet aardig voor haar was, verklaarde een vrouw mij voor gek. Ik zal het in de toekomst met anderen ook zo doen. Hooghartigen maken mij hooghartig; bescheiden mensen overdonderen me. Achter bescheidenheid vermoedt men kracht. Zo nu en dan ben ik een beetje gemeen, maar nooit lang. Niets stemt mij zo vrolijk als wanneer ik reden heb mij te vermannen. Je leeft maar één keer op deze wonderlijke wereld. Soms is iets banaals heel wonderlijk. Al te veel muziek is ongezond, te veel vriendelijkheid eveneens. Mij vonden veel mensen verwend, en toch heeft nog geen enkel meisje mij gekust. Onlangs zag ik een knaap voor wie ik onmiddellijk als vriend of opvoeder had willen dienen, zozeer beviel mij zijn gezicht. Hij leek op mijn geliefde, en ik kon mijn blik niet van hem afwenden. Het verbaast en verheugt mij dat ik een geliefde heb; ik vind dat erg handig van mij. Is een geliefde niet voor veel dingen een fabelachtige smoes? Om te trouwen ben ik te oud en te jong, te verstandig en te onervaren. Wanneer het niet anders kan, zeg ik echter geen nee. Mensen gaan vaak voor flink door, alleen omdat ze luidruchtig zijn, een bewijs hoe belangrijk oppervlakte is. Doe ik mij oppervlakkig voor dan beval ik mensen. Met lichtzinnigheid kun je ze voor je innemen. Wie liefheeft gedraagt zich onbeminnelijk; daarom vinden mensen die liefhebben vaak geen weerklank. Liefde heeft veel minder effect dan de schijn van liefde. Edith behandelt mij als een domme jongen. Wat is aanhankelijkheid anders dan dommejongensachtigheid? Zij speelt terecht tegen mij de strenge mama, wijst mij terecht, vindt mij ongepast. Zij lijkt op een pianolerares, is majesteitelijk en tevens een beetje ondeugend. Ik houd ontzettend van haar. Gevoel is voor het verstand onhanteerbaar. Wat het laatste goedkeurt, vindt de ziel minderwaardig; wat het aanbeveelt, wijst het hart af. Wat heb je mij al honderdmaal in stilte becroesust, hart! Zij heeft mij weggejaagd, ik gehoorzaam haar, zie haar niet meer. Een kind is gelukkig in gehoorzaamheid. (1925) vertaling: jacq vogelaar |
|