| |
| |
| |
Charles Simic
Gedichten uit Dime-store alchemy
The art of Joseph Cornell
De man op de vuilnisbelt
Hij zag eruit zoals ik me voorstel dat Melville's Bartleby eruit moet hebben gezien op de dag waarop hij besloot zich niet langer te wijden aan zijn taak om naar de blinde muur buiten zijn kantoorraam te kijken.
In steden bevinden zich altijd zulke mannen. Eenzame wandelaars in lang geleden uit de mode geraakte overjassen, die in kleurloze restaurants en cafetarias in achterafstraten weke gebakjes zitten te eten. Ze zijn doodsbleek, hebben vermoeide ogen, en aan hun revers kleven kruimels. Ooit zijn ze iets anders geweest, maar nu werken ze als koeriers. Met een grote gele envelop onder hun arm beklimmen ze, als de lift defect is, de trappen naar de tiende verdieping is. Zelfs in de zomer houden ze hun handen in hun zakken. Eén van hen had Cornell kunnen zijn.
Hij stamde uit een van oudsher in New York wonende Nederlandse familie, die verarmd raakte na de vroege dood van zijn vader. Met zijn moeder en invalide broer woonde hij in een klein houten huis aan de Utopia Parkway in Queens en hij zwierf schijnbaar doelloos door de straten van Manhattan. Hij was een devoot aanhanger van de Christian Science, maar ook een kluizenaar en excentrieke bewonderaar van de geschriften van Franse dichters uit de tijd van de Romantiek en het Symbolisme. Zijn grote held was Gérard de Nerval, beroemd om zijn wandelingen door de straten van Parijs met een levende zeekreeft aan een lijn.
| |
De Romantische beweging
Poe schreef een verhaal, ‘De man in de massa’, waarin een zojuist uit het ziekenhuis ontslagen patiënt in een cafetaria in Londen van zijn vrijheid zit te genieten. Hij zit daar in de vroege avond naar de langslopende menigte te kijken, als hij opeens een haveloze oude man met een ongewoon uiterlijk en dito gedrag opmerkt, die hij besluit te volgen. Aanvankelijk lijkt de man zich gehaast naar zijn plaats van bestemming te begeven.
| |
| |
Maar hij blijft kriskras door de stad lopen, zodat zijn achtervolger uiteindelijk begrijpt dat zijn wandelingen doelloos en willekeurig zijn. Hij loopt de hele nacht door de nu verlaten straten, en loopt nog steeds door de stad wanneer de dag aanbreekt. Zijn achtervolger volgt hem ook de hele volgende dag en laat hem pas in de steek wanneer de schemer van de tweede avond begint te vallen. Voor hij dat doet houdt hij de onbekende staande en kijkt hem recht in de ogen, maar de vreemdeling beantwoordt zijn blik niet en hervat zijn wandeling.
Het verhaal van Poe is een van de grote odes aan het mysterie van de stad. Wie van ons was niet ooit die achtervolger of die onbekende? Cornell volgde winkelmeisjes, serveersters, jonge studentes die er ‘onschuldig uitzagen’. Ikzelf herinner me een lange man met een opmerkelijk knap voorkomen die met samengeknepen ogen over Madison Avenue liep alsof hij naar muziek luisterde. Hij botste tegen de mensen op, maar omdat hij goed gekleed ging nam niemand er aanstoot aan.
‘Wat voor een grillige geschiedenis,’ vraagt Poe's verteller zich af, ‘staat geschreven in die boezem?’ In een drukke straat wordt men al gauw een voyeur. Een suggestie van gevaar, een vleugje erotiek en een verpletterende eenzaamheid spelen verstoppertje in de mensenmassa. Het onbestemde, het onvoorziene, het ongrijpbare en het vluchtige heersen hier. De stad is de plek waar de meest onwaarschijnlijke tegengestelden elkaar ontmoeten, de plek waar onze gescheiden intuïties zich even met elkaar verbinden. De mythe van Theseus, de minotaurus, Ariadne en haar draad, zetten zich hier voort. De stad is een labyrint van analogieën, een woud vol symbolistische correspondances.
Als een Spider-Man uit de stripverhalen berijdt de eenzame voyeur het web van occulte krachten.
| |
Waar het toeval de noodzaak ontmoet
Ergens in de stad New York bevinden zich vier of vijf nog onbekende voorwerpen die bij elkaar horen. Eenmaal samengebracht zullen ze een kunstwerk vormen. Dat is Cornells stelling, zijn metafysica en zijn religie, die ik wil begrijpen.
Hij begeeft zich op weg vanuit zijn huis aan Utopia Parkway zonder te weten wat hij zoekt of wat hij zal vinden. Vandaag zou het zoiets gewoons en interessants kunnen zijn als een oude vingerhoed. Jaren kunnen verstrijken voordat die gezelschap krijgt. Intussen blijft Cornell door de stad lopen en kijken. De stad herbergt een oneindig aantal interessante voorwerpen op een oneindig aantal onwaarschijnlijke plekken.
| |
| |
| |
Naakt in Arcadië
De Nieuwe Wereld was al oud voor Poe. Het verloren paradijs werd opnieuw verloren. In een straat vol verschoten winkelborden, Bérenice, waar is ze gebleven?
De Kerk van de Goddelijke Metafysica, met haar hoofdkwartier achter een winkelfaçade in de Bowery, adverteert begrafenissen en huwelijken op een met de hand beschreven bord. Om de hoek, de winkel van het Leger des Heils en een uitdragerij.
Amerika is de plek waar de Oude Wereld schipbreuk leed. Het land stikt van de vlooienmarkten en garage sales. Hier bevindt zich alles wat de immigranten in hun koffers en bundels aan wal sleurden en wat hun nakomelingen aan de voddenman meegaven:
Een stapel Griekse 78-toeren platen waarop ene Marika Papagika zingt; het gezicht van een gummipop van onbepaalde herkomst met de tandafdrukken van een kind of een kleine hond; sepia ansichtkaarten van een onbekende stad met smerige vingerafdrukken erop; een groot maar leeg juwelenkistje met een voering van zwart fluweel; een menu uit een hotel in Palermo dat inktvis serveert; een oud Frans boek over astronomie waaraan omslag en titelpagina ontbreken; een vergeelde foto van een dode Chinese baby.
Ze hadden hen moeten dwingen zich uit te kleden en al hun bezittingen in zee te gooien zodat iedereen in Amerika naakt zou rondlopen, vind ik. Ook mijn ouders zouden dan naakt zijn, poserend voor die foto in Yellowstone Park met mijn vaders innig gekoesterde, Marokkaanse rode fez.
| |
Ik ging naar de zigeunerin
Wat Cornell zocht op zijn wandelingen door de stad, werd al beraamd door de waarzegsters in hun salons. Gezichten gebogen over kaarten, koffiedroesems, kristallen; profetie dankzij het bestuderen van oppervlakken die beelden van het innerlijk en poëtische gaven stimuleren.
De Chirico zegt: ‘We kunnen bij afleiding concluderen dat ieder voorwerp twee facetten heeft: een gangbare, die we bijna altijd zien en die door mensen in het algemeen gezien wordt; en een andere, die spectraal en metafysisch is en die alleen hoogst zelden door een enkeling gezien kan worden gedurende momenten van helderziendheid...’
Hij heeft gelijk. Daar komt de bruja, gekleed in het zwart, haar lippen en vingernagels bloedrood geverfd. Ze heeft in het smoorverliefde hart van de moordenaar gekeken, en nu is het jouw beurt, meneertje.
| |
| |
| |
Medici-gokautomaat
De naam bekoort ons, net als het idee: hoe de jongen uit de Renaissance geconfronteerd wordt met de gokautomaten en de fotocabines in de metro; hoe de op het eerste gezicht totaal onverenigbare werelden met elkaar verbonden worden. Ware het niet dat we ons bevinden in Cornells ‘magische gebied’ rond Forty-second Street en Times Square.
De jongen heeft het gezicht van iemand die zich aan dromen heeft overgegeven en op het punt staat zijn voorhoofd tegen een vensterruit te drukken. Hij heeft geen vrienden. In de metro hangen bedelaars rond, kleine oplichters, dronkelappen, zeelieden met verlof en tienerhoertjes. Het stinkt er naar bakolie, popcorn en urine. De jonge prins bestudeert de Latijnse klassieken en bereidt zich voor op staatszaken. Hij is koppig en wreed. Heimelijk heeft hij al ondeugden. De straat buiten is een lange rits van bioscopen waar ze film noirs draaien. Een ervan heet Duistere spiegel, een ander Asfaltjungle. Ook daarin bevinden de gezichten zich meestal in de schaduw.
‘Hij is mooi als een meisje,’ zegt iemand. Zijn foto wordt op paspoortformaat herhaald in de automaat. Buiten de gokhal poetsen negers schoenen, verkoopt een blinde kranten, houden jongens in strakke jeans elkaars hand vast. Overal staan verkoopautomaten, en ze hebben zonder uitzondering spiegels. Een geschifte vrouw krabbelt er iets op met haar lipstick. De verkoopautomaat is een getatoeëerde bruid.
De jongen droomt met open ogen. Een engelachtig beeld in het duister van de ondergrondse. De machine bestaat, net als alle mythen, uit heterogene bestanddelen. Er moeten tandwielen, raderen en andere vernuftige bedenksels vastzitten aan de krukas. Wat het ook is, het moet ingenieus zijn. Onze liefdevolle blik kan hem in werking zetten. Een poëzie-automaat die een jackpot aanbiedt van onvergelijkbare betekenissen, die geactiveerd worden door onze verbeelding. Zijn mystieke repertoire kent vele beelden. De prins verdwijnt en andere nobele kinderen nemen zijn plaats in. Heel even verschijnt Lauren Bacall. Om drie uur 's ochtends is de kauwgomautomaat op het verlaten perron met zijn zojuist schoongeveegde spiegel het nieuwe miraculeuze ikoon van de Heilige Maagd.
| |
Wat de oude man me vertelde
Vroeger stond hier een bioscoop, waarin ze stomme films draaiden. Het was als naar de wereld kijken door een zonnebril op een regenachtige avond.
| |
| |
Op een avond was de pianist zomaar verdwenen. Wij bleven achter met de stormachtige zee die geen geluid maakte, en een mooie vrouw op een lang en verlaten strand, wier tranen geluidloos langs haar wangen rolden terwijl ze toekeek hoe ik in mijn moeders armen in slaap viel.
| |
Exotische sterren en diva's
Ze hadden het over ‘schoonheid’ en ‘waarheid’ in die vervlogen dagen. Niemand nieste in de muziekkamer. Liefdesparen werden van Italiaans marmer gemaakt. Onze ‘godin’ had enorme witte vleugels van het lichtste gaas. Ze speelde piano, met een voorkeur voor de zwarte toetsen. Haar minnaars handen fladderden: zijn zuchten vlogen naar de hemel. Overal kwam men opgeheven ogen tegen. De oude vrouwen hielden zich schuil achter hun waaiers, waar ze in hoge vazen veranderden.
O zonsondergangen en gouden koepels! De bedienden in livrei liepen op hun tenen naar binnen en op hun tenen naar buiten, hun lippen dichtgenaaid met rood garen. In hun handen droegen ze dodenmaskers van beroemde dichters. Eén voor iedereen om te dragen terwijl de thee werd geserveerd.
Opeens waren ze allemaal verdwenen. De klok waarin de Tijd als een gevangene zit opgesloten verschoof haar kettingen. Er was alleen nog een tweezitsbankje over, met zijn klauwen van een wild dier en een stank van rook in de schemer. Oude schoorsteenvuren gedoofd door lange herfstregens.
| |
Postzegel met een piramide
De eenzame jongen moet stilletjes spelen omdat zijn ouders na de lunch zijn gaan slapen. Hij knielt op de vloer tussen hun bedden en duwt een luciferdoosje, waarin hij zich voorstelt dat hij zelf zit, voor zich uit. Het is een warme dag. In haar slaap heeft zijn moeder haar borsten, als de Sfinx, ontbloot. De auto, want dat is wat het is, beweegt zich heel langzaam voort omdat zijn wielen diep in het zand zinken. Verderop, niets dan wind, horizon en meer zand.
‘Sstt,’ zegt de vader streng tegen de woestijnwind.
| |
| |
| |
O vervagende herinnering!
Het schijnt dat we iets over de kunst leren
wanneer we ervaren wat het woord eenzaamheid
dient te omschrijven.
- Maurice Blanchot
In mijn jeugd verkochten de speelgoedwinkels nog miniatuurtheaters van karton. Het decor, de acteurs, de muzikanten en de rest van de rekwisieten werden afgedrukt op vellen van gekleurd papier, die je er afzonderlijk bij kon kopen. Je kon de figuurtjes uitknippen, ze op karton plakken en dan door middel van gleuven in de vloer over het toneel bewegen. Er was zelfs een rood gordijn dat kon open- en dichtgaan. Zelf heb ik nooit zo'n theater gehad, maar ik heb ze bij andere mensen thuis gezien.
In Belgrado had ik twee heel vreemde tantes, oude vrijsters die mijn moeder en ik af en toe bezochten. Ze woonden in een klein huis dat was volgestouwd met rommel. Er stonden zoveel meubelen - de erfenis van generaties van gestorven familieleden - dat iedere kamer een doolhof was. Je moest je tussen torenhoge klerenkasten door wurmen, terwijl de tantes je herhaaldelijk maanden op te passen en de vele prullen, die op planken en tafels van allerlei afmetingen en vormen stof stonden te verzamelen, niet om te stoten. Op een keer, toen ik verdwaald was in dat labyrint, stond ik oog in oog met een papieren theater dat helemaal was uitgestald. Ik herinner me niet meer of ze me vertelden van wie het was. Gewoonlijk speelden jongens met zulke theaters en meisjes met poppenhuizen, dus nam ik onmiddellijk aan dat dit het theater van een overleden jongetje was geweest. Mooie Marina, de jongste van mijn twee tantes, deed me voor hoe ik de figuurtjes moest bewegen. Marina was geestelijk gestoord. Nu weet ik dat en zelfs toen vermoedde ik het. Hoe dan ook, ze bracht haar vinger naar haar lippen en vertelde me me stil te houden. Het was al zo stil in het huis dat je een speld kon horen vallen terwijl ik de figuurtjes heen en weer bewoog en zij gespannen toekeek. Ik herinner me de felkleurige kostuums en starende ogen van de poppen. Het achterdoek werd die dag gevormd door een donker bos, van het soort waarover je in sprookjes leest. Erboven hing een maan, half verborgen achter de wolken. De papieren acteurs hadden allemaal een identieke glimlach op hun gelaat. Op weg naar huis vertelde mijn moeder me dat mijn tantes dozen vol met oude poppen hadden. Ik wist dat ook die allemaal glimlachten.
Mijn eigen theater kwam niet uit een winkel. Het bestond uit een handvol van klei gemaakte speelgoedsoldaatjes en een verzameling houten blokjes, kurken en andere onidentificeerbare voorwerpen die, in mijn
| |
| |
verbeelding, antropomorfische proporties hadden aangenomen. Mijn toneel bevond zich onder de tafel. Mijn figuurtjes voerden wat als een eindeloze saga van het Wilde Westen kan worden omschreven uit. Er was een held, zijn beste vriend, de schurk, de indianen, maar ik kan me de heldin niet herinneren. Ik was zeven of acht jaar oud. De oorlog was net afgelopen. Er was weinig anders te doen dan fantaseren.
| |
Untitled (Soap Bubble Set), 1936
Een zeepbel was op weg naar de oneindigheid.
Hier is een kistje met daarin het gereedschap dat je nodig hebt. Een schoolkaart van de maan, een pijp van klei, een blauw ei in een wijnglas en een kinderhoofd op een houtblok. Er bestaan vele versies van deze droommachine, maar de kaart, de pijp en het glas zijn er bijna altijd in aanwezig.
De hemellichamen zijn zeepbellen. Ze zweven in het firmament en wiegen de dromer. De efemere zeepbel rijst naar de winterse kou en de stilte van de hemel. Het is de ziel van de wereld die opstijgt. Kosmogonieën zijn zeepbellen. De vader van onze eenzaamheid is een kind. Een zeepbel heeft geen inhoud. Als hij barst laat hij niets achter.
Ook de sprong van een balletdanseres is een zeepbel. ‘Ons hart maakt een sprongetje,’ zeggen we. Dit is de ‘lange heldere stilte’ van Nietzsche waarvoor we vol ontzag stilstaan. Het nabijgelegene en het verre raken elkaar even. De wereld is mooi maar niet zegbaar. Daarom hebben we de kunst nodig.
| |
Wat Mozart zag in Mulberry Street
Als je graag midden in een film valt is Cornell je regisseur. Het zijn die eerste momenten van een al begonnen, onbekende film met zijn totaal geheimzinnige beelden en dialoogflarden, voordat de achtergrond of zelfs maar de geringste suggestie van een plot duidelijk worden, die hij vastlegt.
Cornell laste beelden en fragmenten uit bestaande Hollywood-films die hij in rommelwinkels vond aan elkaar. Hij maakte cinematografische collages die louter geregisseerd werden door de poëzie van beelden. Alles in hen heeft te maken met ellipsen. Acteurs spreken maar we weten niet tegen wie. Scènes worden onderbroken. Wat je je herinnert zijn de beelden.
| |
| |
Hij maakte ook een film vanuit het gezichtspunt van een buste van Mozart in een winkeletalage. Ook hier wordt het toeval ingeschakeld. Mensen passeren op de straat en sommigen blijven staan om in de etalage te kijken. Marcel Duchamp en John Cage gebruiken toevallige handelingen om zich aan de subjectiviteit van de kunstenaar te onttrekken. Zich overgeven aan het toeval betekent het zelf en zijn obsessies blootleggen. In die zin is Cornell geen dadaïst en geen surrealist. Hij gelooft in charme: in betoverd worden en geluk hebben.
| |
Utopia Cuisine
Het regent in Utopia Parkway. De invalide broer speelt met zijn speelgoedtreinen. Cornell leest de preken van John Donne en de kist van Hôtel Beau-Séjour ligt in de oven te bakken als een van zijn moeders taarten.
Om hen er oud te doen uitzien verfde Cornell zijn kisten wel achttien tot twintig keer, verniste en polijste ze, en liet ze in de zon en de regen staan. Ook bakte hij ze om er barsten in aan te brengen en hen een antiek uiterlijk te geven.
Vervalsers van antiquiteiten, liefhebbers van vervlogen tijden, gebruiken dezelfde methode.
| |
Cornells witte nachten
‘Een kamer die als een droom is.’
- Baudelaire
Slapeloosheid is een reisbureau dat de hele nacht open is en op posters verre bestemmingen aanprijst. Daarop is de zee altijd blauw, net als de lucht. Een wit hotelletje met groene luiken staat op je te wachten, elk van zijn kamers ‘een ding van schemer, blauwachtig en rozerood.’
Als een reiziger vermoeid van het reizen, kleed je je met het raam open uit. De ondergaande zon draagt een rode tulband. De zee is donkerblauw. In de weelderige tuin dartelen zwaluwen heen en weer. Als de nacht eindelijk gevallen is zal de gesluierde Sheherazade je muntthee in bed brengen.
Intussen, stilte en je schaduw op de kale muur.
| |
| |
| |
Denkbeeldige hotels
Daar zijn Hôtel Beau-Séjour, Hôtel d'Etrangers, Grand Hôtel de la Pomme d'Or, Hôtel du Nord en vele andere. De man die nooit reisde stelde zijn eigen Baedecker samen.
Cornells hotels bevinden zich ergens in het zuiden van Frankrijk of in de Franse kolonieën in Noord-Afrika. Ze hebben stuk voor stuk betere tijden gekend. Ooit hadden ze witte pilaren, stokstijve bedienden, marmeren standbeelden waarvan nu slechts pedestallen over zijn.
Je wordt uitgenodigd je eigen hotel te verbeelden: een oud hotel in New Orleans met afbladderende verf en wasgoed hangend op zijn witte veranda's; of een roze motel in de woestijn van Nevada met een kleine open bestelauto geparkeerd voor een van de kamers, en tot in de verre omtrek geen mens te bekennen.
| |
Rue Paradis
Een hotel dat vaak bezocht wordt door fantomen. Men ziet nooit iemand arriveren, nooit iemand vertrekken. De schemerige foyer met de palmbomen in grote potten is uitgestorven. De receptionist is verdwenen. Ook van de sleutels geen spoor. Toch blijkt alles onberispelijk in orde. De dikke tapijten op de vloer, de sofa's en kleine tafeltjes, de monumentale spiegels aan de muren. Er wordt gefluisterd dat er in de kamers zelfs spiegels aan het plafond hangen. De grote Marie Taglioni bevindt zich daar ergens in dat kilometerslange netwerk van gangen, evenals de acrobaat Blondin, Dr. Caligari, Miss Dickinson, de jonge Louise Brooks en zovele andere dode danseressen, actrices en dichters. In de bruidssuite is niemand, maar de ramen staan open. In de middagrust kan men aan de overkant van de straat het tikken van een enkele kruk in het kinderziekenhuis horen.
| |
Hotel aan het einde van de wereld
‘U heeft geen geheimen voor uw slapeloosheid,’ verklaart het bordje bij de ingang. De muur in uw kamer is wit, net als de lakens en de kussens. Er is een venster, een rooster hoog aan het plafond, alsof het hotel vroeger een gevangenis is geweest.
Witte waarheid, ‘gevangen onmetelijkheid’, zoals Donne zei.
| |
| |
Oneindigheid: tijd die geen verhaal te vertellen heeft.
Men heeft het gevoel dat men het Al met zijn eigen stukje touw opmeet. Misschien het rafelige uiteinde van een schoenveter?
Daarom zijn Cornells laatste kistjes bijna leeg.
| |
Deel van het ontbrekende geheel
Lege ruimte en stilte. De stad als een schaakbord waarop de weinige resterende stukken doodstil en naamloos staan. In de witte gebouwen, meer lege ruimte en stilte.
Onbewoonde kamers, blinde muren, verwijderde borden, verlaten portalen, met een X gemarkeerde deuren, lege cellen, vogelloze volières.
Poëzie van de afwezigheid, poëzie van het minimum, stukjes van de verloren wereld.
apollinaris. Apollo, god van het licht. Apollinaire de dichter, die van straatartiesten hield, muzikanten met trompetten en tamboerijnen, koorddansers, goochelaars.
Daar is de lange stok die de god van de slaapwandelaars ons aanreikt. Daar is de hoepel van het dode meisje en de papegaai en de kaketoe die uit de dierenwinkel de sneeuw in vloog toen we klein waren.
Leegte, die goddelijke toestand, die school van de metafysica.
In een kale, gewitte kamer
Met een bord waarop stilte.
vertaling: peter nijmeijer
| |
| |
Joseph Cornell: Hotel Bon Port (Ann in Memory), 1954
| |
| |
Joseph Cornell: L'Egypte de Mlle Cléo de Mérode cours élémentaire d'histoire naturelle, 1940
| |
| |
Joseph Cornell: Habitat Group for a Shooting Gallery, 1942
| |
| |
Joseph Cornell: Medici Slot Machine, 1942
| |
| |
Joseph Cornell: Forgotten Game, 1949
| |
| |
Joseph Cornell: Untitled [Parrot and Butterfly Habitat], c. 1948
|
|