Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1999 (nrs. 85-88)
(1999)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Varlam Sjalamov
| |
Korte levensbeschrijving.Ik ben op 18 juni 1907 geboren in de stad Vologda. Mijn vader was priester, een orthodoxe missionaris op de Aleoeten in Noord-Amerika, die naar Rusland terugkeerde na de eerste Russische revolutie in 1905. Mijn moeder was lerares. De Eerste Wereldoorlog, de revolutie en de burgeroorlog maakte ik mee als scholier in de stad Vologda. In 1920 sneuvelde mijn broer aan het noordelijk front als soldaat van het Rode Leger, en werd mijn vader | |
[pagina 62]
| |
blind, dat bleef hij 13 jaar, hij stierf in 1933. Mijn moeder stierf in 1934. In 1923 slaagde ik voor de middelbare school in Vologda en verhuisde naar Moskou, waar ik tot op heden woon. Ik werkte als leerlooier in de leerfabriek in Koentsevo, en in 1926 ging ik rechten studeren aan de universiteit van Moskou aan de faculteit voor Sovjetrecht, zoals deze toen heette. Toen ik op de universiteit mijn jaargenoten ontmoette, dacht ik op zijn minst de wereld op zijn kop te kunnen zetten. Ik nam actief deel aan de gebeurtenissen van 1927, 1928 en 1929 aan de kant van de oppositie.Ga naar voetnoot1 Op 19 februari 1929 werd ik gearresteerd toen ik in een val was gelopen die gezet was in een van de ondergrondse drukkerijen van de Moskouse universiteit. De tijd van het onderzoek - een maand - bracht ik geheel in eenzame opsluiting door (cel 25 op de mannenafdeling van de Boetyrka-gevangenis in Moskou). Tijdens de ondervraging weigerde ik een verklaring af te leggen. Ik werd - het was nog in de tijd vóór Hitler - veroordeeld door een Bijzondere vergadering [de Osso, een zelfstandig rechtsprekend orgaan van de nkvd] tot drie jaar concentratiekamp met aansluitend verbanning naar het Noorden; en men voerde mij samen met criminele recidivisten af naar de Noordelijke Oeral, naar de afdeling van Visjera van de kampen op de Solovetskij-eilanden, kampen voor Bijzondere Bestemmingen, de enige die toen in de ussr bestonden. Na de 16e partij conferentie diende ik een verzoek om vrijlating in, maar ik werd niet vrijgelaten vanwege mijn vroegere partijloze status. Mijn kampstraf was de eerste van die soort die werd opgelegd aan een opposant. In 1930 schreef ik samen met Blumenfeld, een vooraanstaand opposant, lid van het toenmalige centrum - een protest tegen de toestand van de vrouwen in de kampen. Als gevolg van een bevel van de nkvd voor gevangenen, die een administratieve functie vervulden, werd ik ten tijde van de beruchte ‘omsmeding’ in 1931 vervroegd vrijgelaten en volledig gerehabiliteerd, tijdens een van de ‘ontlastingen’ van de kampen, die Moskou van tijd tot tijd uitvoerde. Bonussen in de vorm van vermindering van werkdagen en vervroegde vrijlatingen waren er toen nog niet. Ik verhuisde naar het chemieconcern van Bereznikov, waar ik nog had gewerkt in de jaren 1929-1930, en werkte daar tot mijn eerste ver- | |
[pagina 63]
| |
lof als hoofd van het bureau arbeidszaken van de electriciteitscentrale Bereznikov. In 1932 keerde ik terug naar Moskou en werkte vijf jaar als journalist, literator en schrijver. Vóór mijn volgende verbanning werd in 1932 mijn eerste verhaal gepubliceerd in het tijdschrift Oktober, in 1936 De drie doden van dokter Austin, De pauw en de boom in het tijdschrift De literaire tijdgenoot, herinneringen aan Majakovskij in het tijdschrift De projector, het verhaal De terugkeer in De wereld rond, en een essay, De carthograaf in de Kolchoznik van Gorkij. Op 12 januari 1937 werd ik opnieuw gearresteerd in Moskou en wegens contrarevolutionaire trotskistische activiteiten veroordeeld tot vijf jaar Kolyma (zo luidde het vonnis). Ik werd op 12 augustus naar Kolyma gebracht. In Kolyma werd ik afgevoerd naar de mijn De Partizaan van het Noordelijk mijnbouwbestuur, waar ik met de bloedige gebeurtenissen van 1938 werd geconfronteerd. Voor de kampen is het jaar 1938 hetzelfde als het jaar 1937 voor de mensen ‘in vrijheid’: het lezen van de lijsten van Garanin. Ik werkte vanaf 1938 veertien uur per dag. Ik werd in Kolyma meer dan eens gearresteerd en er werden ‘zaken’ tegen mij aangevoerd. Ik werd gered van Garanins executiepelotons door de rechter van instructie Skanovskij, hij verscheurde mijn dossier voor mijn ogen. Skanovskij is later zelf geëxecuteerd. In december 1938 werd ik gearresteerd in de mijn De Partizaan en naar Magadan afgevoerd, als deelnemer aan de zaak van de juristen, en werd opgesloten in de gevangenis van Magadan. Op de dag voordat onze ‘zaak’ in behandeling zou worden genomen, werd de chef van het spoGa naar voetnoot2, kapitein Steblev, zelf gearresteerd en iedereen, die in de laatste week op zijn bevel gearresteerd was, werd ‘zonder gevolgen’ overgeplaatst naar het doorgangskamp. Eind december 1938 ging ik naar het enorme doorgangskamp van Magadan, waar meer dan drieduizend mensen mensen zich ophoopten vanwege een tyfusquarantaine. Pas in april vervoerde de directie van Magadan de mensen naar de tajga. Ik bleef tot het laatste transport en kwam terecht in het Zwarte Meer, in het kolendistrict voor een zoektocht naar kolen, volledig invalide na de zomer van 1938 in de goudmijn De Partizaan. In het Zwarte Meer moest ik eveneens werken: ik hakte proefschachten en kanalen, tot de herfst van 1940, toen het district gesloten werd, omdat er geen kolen gevonden werden. Ik werd overgeplaatst naar Arkagala Oegolnaja in Noord-Kolyma en werkte in een mijngroeve. Werken in een kolenmijn is veel lichter dan | |
[pagina 64]
| |
in een open mijn, voor het winnen van goud: het is er warmer, de bewaking slaat niet, de kolen zelf op de schep wegen veel minder dan de steen en de grond die rondom de goudaders en vindplaatsen van goud liggen. Ik bevond me in de mijn van Arkagal toen de oorlog uitbrak. In die tijd was mijn straf van vijf jaar afgelopen, in januari 1942 had ik vrijgelaten moeten worden, maar ik werd niet vrijgelaten, zoals overigens bijna iedereen die vanwege contrarevolutionaire trotskistische activiteiten veroordeeld was. Een paar maanden werden we zonder enige veroordeling vastgehouden, maar aan het eind van oktober werden getypte papiertjes gebracht, waarop voor onze namen een ruimte was opengelaten, en we werden in het kamp vastgehouden ‘tot het einde van de oorlog’ of ‘tot nader order’ - dat kan ik me nu niet meer precies herinneren. Alle mensen met een dergelijke ‘veroordeling’ werden door het almachtige systeem op de korrel genomen. Spoedig daarna werd ik in Arkagal gearresteerd en op transport gesteld naar het dachau van - Stalin naar de speciale zone van Kolyma, de mijn Dzjelgala. Dit was een doodvonnis, maar op dat moment kon niets me nog schelen. In Dzjelgala werkte ik in de winter van 1942 in de mijnbrigade onder een regime van afranselingen en vernederingen, dat niet onderdeed voor dat in De Partizaan in 1938. In 1943 was het hoofd van de speciale afdeling van de mijn Djzelgala de voormalige chef van de districtsafdeling van Magadan, Fjodorov, die in 1938 ontsnapt was aan een vernietiging door tsjekisten onderling, een ontwikkeld man, die de taal van zijn tijd beheerste, die probeerde de heersende tendens te volgen. Op aangeven van I.P. Zaslavskij en M. Krivitskij werd ik gearresteerd en veroordeeld voor het prijzen van de wapens van de Duitsers. Fjodorov, maar ook Zaslavskij en Krivitskij meenden, dat zij een godgevallige daad verrichtten, want de fysieke vernietiging van de vijand van de partij was de door Stalin verkondigde leuze van de dag. ‘De kadertrotskist en vijand van de partij Sjalamov’, zo begonnen alle documenten uit die tijd over mij, afkomstig van Zaslavskij, Krivitskij en Fjodorov. Dit alles werd pas later bekend. Ik werd veroordeeld tot tien jaar. Hier maakte Fjodorov een kleine misrekening [ik werd veroordeeld op de verjaardag van het begin van de oorlog] nadat er druk was uitgeoefend op het tribunaal met een van tevoren vastgesteld doodvonnis. In een volstrekt hulpeloze toestand, levend dood te midden van levende doden, ging ik van de mijn naar het ziekenhuis en keerde weer terug naar de mijn. Ik lag vaak in de ziekenhuizen van Kolyma, zo vaak als maar mogelijk was. Zo verliep de oorlog, en ik was telkens òf in de mijn òf in het ziekenhuis. | |
[pagina 65]
| |
XIMijn oudste broer, Valerij, was een onbeduidend persoon. Vader had hem volledig aan zijn wil onderworpen. Valerij was geslaagd voor het gymnasium van Vologda en kon en wilde hoger onderwijs gaan volgen. Hij had niet het recht om zonder examen tot de universiteit toegelaten te worden. Maar Valerij voelde niets voor geneeskunde, en vader kon zich voor de mannen uit het geslacht Sjalamov geen andere hogere opleiding voorstellen dan een geestelijke, waarvoor Valerij geen belangstelling had. Hij had bosbouw kunnen gaan studeren, een voor inwoners van Vologda traditionele keuze. In een opwelling van patriottisme dwong vader hem echter naar de Militaire Academie te gaan, en zodra hij de opleiding had voltooid naar het front te gaan, naar de voorste linies, het staande leger, zoals dat toen heette. Valerij sputterde nog tegen, dat hij wilde trouwen en dat hij al een verloofde had, maar vader weigerde botweg. - Na de eerste verwonding. Dan krijg je verlof en zullen we de bruiloft vieren. Zo gebeurde het ook. Het was een feestelijke officiersbruiloft, waar ik links van vader zat. Trouw aan zijn gewoonten, dronk vader niets en vond het zelfs niet nodig te doen alsof. Valerij had zijn verloofde aan vader voorgesteld. Haar vriendelijkheid en haar flinkheid bevielen hem. - Zij is verstandiger dan jij, zei de vader tegen zijn zoon. Het was geen gelukkig huwelijk, want het vreemdgaan begon al zowat op de dag van de bruiloft. Later is de echtgenote vrij snel gestorven, aan tuberculose, toen was ze al van Valerij gescheiden. Valerij was aan het front toen de revolutie uitbrak, kwam naar huis, en bij die gelegenheid was ik getuige van een belangrijk gesprek. Mijn vader voelde zich niet geremd door mij, hij beschouwde mij waarschijnlijk als een kleine jongen, maar misschien was het zijn eeuwige gewoonte om kinderen te leren stichtelijke lessen te trekken uit de meest verschillende situaties van het leven. Dat is een heel plausibele verklaring. - Ik heb gehoord dat je ontslag wilt nemen uit het Rode Leger. - Ja, zei Valerij, dat heb ik besloten. - Ik adviseer je dat niet te doen, zei mijn vader. Denk eens goed na. Het krijgswezen is immers je specialiteit, je beroep. Waarom volg je verdomme niet de weg die je reeds bent ingeslagen, en waarin je reeds onderwijs en praktijkervaring hebt gekregen? Wil je soms niet in het Rode Leger dienen? Jammer. Ben je bang voor het verwijt van klassevijand? Begrijp me goed, juist in het leger worden de meeste concessies gedaan. Denk jij dat je de enige bent? Ze dienen allemaal Rusland. | |
[pagina 66]
| |
In Rusland heerst nu de Sovjetmacht. Dus moet ook jij haar dienen, als militair specialist. Maar neem vooral nu geen ontslag. Maar de wens van de familie van zijn vrouw woog zwaarder, en Valerij nam ontslag uit militaire dienst. Dit was een verschrikkelijke fout, die zijn hele leven ontwrichtte. Maar het bleek dat er behalve dure woorden over de plicht van de Russische burger nog zoiets onprettigs, maar daarom niet minder reëels als de Tsjeka bestond. Zijn hele verdere leven, tot aan zijn dood toe, werd Valerij opgeroepen door de Tsjeka, die hem regelmatig een en dezelfde vraag stelde: - Waarom heeft U, als tsaristisch officier, die al in het Rode Leger diende, ontslag genomen op zo'n belangrijk, beslissend moment als het jaar 1918? Waarom heeft U het Rode Leger verlaten? Ze maakten een informant van hem, ze vernederden hem, ze vertrapten hem, en hij kon zich niet meer oprichten. Valerij was de zoon die publiekelijk zijn priester-vader verloochende; later kon men zulke gebaren goed gebruiken. Toen ik aan de universiteit studeerde, ging ik wel eens bij hem op bezoek; hij werkte op het secretariaat van het Volkscomité voor Landbouw en nam ijverig deel aan het uitgeven van de muurkrant: hij was de belangrijkste vormgever van de krant en bijzonder trots op zijn inbreng als kunstschilder. Ik kwam hem tegen op de begrafenis van vader, onverwachts, omdat hij vader en moeder nooit had geholpen - uit zijn mond heb ik niets anders dan verwensingen aan hun adres gehoord -, en plotseling was hij een van de dragers van de kist van vader. We gingen niet samen weg, hij wat later, ik wat eerder. Maar toen we een wandeling maakten, bleek dat hij op iets wachtte. - Ja, Valerij, neem jij de ketting van je vader en zijn speeltje - het olifantje van walrushuid. Ik heb ze op tafel voor je klaargelegd. Natasja, die in ons gezin de rechtvaardigheid belichaamde en die van ons allen het beste op de hoogte was van de materiële situatie van vader en moeder, wierp zich meteen op Valerij. - Hoe durf je zo'n cadeau te vragen? Van die ketting kan moeder meer dan een jaar leven. Maar moeder zei met duidelijke en vaste stem: - Hij heeft nergens om gevraagd en zal dat ook niet doen, ik wil het zo. Valerij stierf op 12 november 1953, op dezelfde dag en hetzelfde uur waarop de lange-afstandstrein uit Irkoetsk het Moskouse station binnenreed en ik na zestien jaar afwezigheid uitstapte. | |
[pagina 67]
| |
XXVIRubberen overlaarzen zijn een groot goed in de Russische provincie met haar eeuwige plakkerige modder, haar kleiachtige modder die aan je laarzen kleeft, en haar slechte wegen die alle schoeisel vernielen. In 1956, na Kolyma, na vele jaren van droge grond en een vaste rotsbodem, hoe moordend ook, zag ik hoe ouders in Ozerki hun kinderen de hele lente door in hun armen naar school droegen, in grote smakkende rubberlaarzen; pas bij extreem hoge temperaturen veranderden de barsten en gaten van de nederzettingen in gigantische kuilen, die op Californische canyons leken, en werden ze toegankelijk voor voetgangers. Vologda was te allen tijde, ook in 1917, net zo gevaarlijk, modderig en zuigend als Ozerki in Midden-Rusland, in het district Tver. Het leven in de stad was onmogelijk zonder rubberlaarzen, kalosji, die om onnaspeurlijke redenen in Vologda galosji werden genoemd, zowel in spreek- als in schrijftaal. Pas toen ik in Moskou woonde slaagde ik er met moeite in, de voor Vologda typische uitspraak van dit belangrijke voorwerp af te leren. Er bestond zelfs de uitdrukking ‘pope-laarzen’ voor nauwsluitende galosji met gespen - precies hetzelfde model als in het Moskou van de vijftiger jaren mode was. Later kwamen er zelfs rubberlaarzen met ‘rits’. Alle geestelijken in de stad droegen hoge, warme laarzen met gespen, alsof het een uniform was. Maar vader droeg geen pope-laarzen, hij baggerde ostentatief door de modder met zijn mondaine korte, glimmende rubberlaarzen. Toen ik klein was bekeek ik mezelf in de laarzen van mijn vader, als in een spiegel. De stralende, glimmende, nieuwe laarzen stonden altijd in de hal. Het spreekt vanzelf dat toen de kinderen ouder werden, voor hen net zulke laarzen werden gekocht, nieuwe. Ik haatte de mijne, die te nauw waren. Maar in Vologda hoorde je laarzen te dragen. Daarom is één van mijn herinneringen onlosmakelijk verbonden met een stralend heldere dag, waarop de zon de trottoirs overgoot en vooral twee paar rubberlaarzen deed blinken, die van mijn vader en de mijne.
De februari-revolutie begint voor mij met het glimmen van laarzen. De evolutie werd in de stad met gejuich begroet. Op een stralend blauwe ochtend begon in Vologda een manifestatie - zoals dat toen heette. Vader prentte mij in: ‘Je mag deze dag nooit vergeten’ - en hij nam me mee naar de hoofdstraat. We liepen met zijn tweeën, muts in de hand, naar het raadhuis. Vanuit alle hoeken van de stad stroomden daarheen rijen mensen met rode strikken, blootshoofds, de handen ineen. Iedereen zong. Er werden allerlei liederen gezongen -, elke kolonne | |
[pagina 68]
| |
zong haar eigen lied, maar de belangrijkste waren: ‘Voorwaarts, kameraden, in de pas’, ‘Laten we breken met de oude wereld’, ‘Jullie vielen als slachtoffers’ en ‘Staat op, verworpenen der aarde’. Het was te horen en te zien, dat nog niet iedereen de tekst van elk lied van buiten kende. Liederen stokten en werden opnieuw ingezet. In de gezinnen en op school werden deze liederen van buiten geleerd en schreef men de woorden van elkaar over. Maar een paar dagen later werd vanuit Petrograd een complete bundel met revolutionaire liederen aangevoerd, uitgegeven door een of andere energieke uitgever. De liedbundel was gedrukt op krantenpapier en had een witte kaft met een korte titel: ‘Hymnen van de vrijheid’. Daarin stond de tekst van alle liederen van de revolutie, tot zelfs de anarchistische hymne ‘De zwarte vanen’, ‘Sta op, broeders, onder het gedonder der slagen...’. De bundel begon met de Marseillaise en ‘Laten we breken met de oude wereld’. Daar stond ook de Internatonale in, en ‘Het eikje’ en ‘De rots van Stenka Razin’ van Navrotskij kregen de plaats die ze op grond van hun populariteit verdienden. Maar tijdens de manifestatie werd met onzekere stem gezongen; jaloers was men op diegenen, die door een gelukkig toeval of van huis uit alle woorden kenden. Er was geen politie - het verkeer werd geregeld door een nieuwe militie die bestond uit jongeren uit Vologda met rode banden op hun mouw. Vader en ik liepen naar het gymnasium. In de buurt van het gymnasium had zich een menigte gevormd rond een leerling uit de hoogste klas in het uniform van het gymnasium, die probeerde de enorme tweekoppige gietijzeren adelaar van de gevel af te slaan. De gietijzeren adelaar was groot, hij had een spanwijdte van zo'n anderhalve meter. De gymnasiast kreeg de vogel met zijn breekijzer niet uit zijn nest. Uiteindelijk lukte het hem en stortte de adelaar naar beneden: hij viel omlaag en bleef in een sneeuwhoop liggen. We liepen verder, terwijl mijn vader maar bleef herhalen dat dit een historisch ogenblik voor Rusland was. De februari-revolutie was een revolutie van het volk, het alpha en het omega. Het was een spontane revolutie in de meest brede zin, in de meest diepe zin van het woord. Voor Rusland was de breuk met het verleden door de omverwerping van de autocratie schijnbaar van grotere betekenis en waarschijnlijker ingrijpender dan de latere gebeurtenissen. Want hier werd het geloof in de verbetering van de maatschappij verkondigd. Hier kwam, zo geloofde men, na vele jaren, zelfs vele eeuwen van onderdrukking een eind aan het tijdperk van offers. Hier splitste de Russische samenleving zich in twee delen: een zwarte en een rode; alsook de geschiedenis van de tijd in een ervoor en een erna. De februarirevolutie was in Vologda een feest, een buitengewone ge- | |
[pagina 69]
| |
beurtenis. In de Russische maatschappij liep de scheiding der krachten parallel aan de kloof, de scheur, de breuk, die door de omverwerping van de autocratie werd teweeggebracht. Aan de lange arm van deze hefboom van de tweede generatie hing een grote hoeveelheid krachten. Tientallen generaties van naamloze revolutionairen stierven aan galgen, in gevangenissen, in verbanning en het strafkamp - hun opofferingsgezindheid kon niet zonder weerslag blijven op de toekomst van het land. Om dit bolwerk aan het wankelen te krijgen was meer nodig dan alleen individuele heroïsche zelfopoffering. Heroïek moet naamloos zijn. En natuurlijk, in de voorste gelederen van de slachtoffers, van de strijders liep de Russische intelligentsia. In deze strijd was voor iedereen plaats: de professor en de priester, de smid en de treinmachinist, de boer en de aristocraat, de liberale minister en de dwangarbeider. Iedereen probeerde al zijn krachten te geven. Het behoorde tot de morele code van de tijd om moedig het hoofd te bieden aan de repressie van de tsaristisch regering. Die repressie trof vooral de partij van de srGa naar voetnoot1, die onverwacht de partij van miljoenen mensen was geworden. Er is geen sprake van een wonder - in 1917 waren er meer dan een miljoen sr-leden. De februari-revolutie was in belangrijke mate hun werk en zij kregen de meeste volmachten in de Constituerende Vergadering. Het is niet mijn bedoeling hier rekeningen op te maken, die zijn trouwens allang gemaakt. Mij interesseren de kinderlijke indrukken, de waarnemingen door een adolescent van de gebeurtenissen zoals ze in ons gezin weerspiegeld werden. | |
XXXIn de winter van 1918, toen hij van Sokol naar Vologda terugkeerde, liep vader een zware longontsteking op. De treinen reden in die dagen ongeregeld. Toen een sneeuwstorm opstak, had vader de trein op het stationnetje gemist. De volgende trein zou 's ochtends vertrekken. Vader had geen zin om te wachten en liep met zijn koffer over de dwarsliggers door de hevige sneeuwstorm naar de stad. Hij slaagde erin zijn doel te bereiken, maar was tot op het bot verkleumd en had een longontsteking en borstvliesontsteking opgelopen -, het was nog vóór Fleming. Tegen de ziekte was niets te doen behalve met warmte en een stevig hart. Het begon met een longontsteking, vervolgens pleuritis, maar desondanks ging hij vooruit, hoewel in die tijd voortdurend huiszoekingen werden gehouden in de stad en de | |
[pagina 70]
| |
zieke iedere nacht van zijn bed werd gelicht, naar buiten gesleept en op de meest wrede wijze gefouilleerd. De kerkelijke activiteiten van mijn vader hielden nauw verband met de strijd van de vernieuwingsbeweging tegen patriarch Tichon. Voor mijn vader was er geen plaats meer in de Kerk. Toen hij genezen was, werd mijn vader leidend functionaris van de boekwinkel ‘Leven en kennis’ die deel uitmaakte van de coöperatie waarvan vader sedert onheuglijke tijden organisator en bestuurslid was. Hij werkte daar enige weken; dat leverde niet alleen distributiebonnen voor brood op, maar had een belangrijkere betekenis in zijn leven. Na een artikel in ‘Berichten van het uitvoerend comité van Vologda’, die de plaats had ingenomen van De Gazet van Vologda’, getiteld ‘Een pope in een boekenwinkel’, werd vader ontslagen. Mijn vader had iets heel belangrijks niet begrepen, iets wat er met het land was gebeurd en dat geen enkele futuroloog uit de Russische intelligentsia had kunnen voorspellen, hoewel het was voorspeld en voorzien; maar van deze voorspellingen en profetieën wilde vader niets weten, want hij was geen bewonderaar van Dostoevskij, of van Leontjev. Vader was bang om deze voorspellingen te geloven -, zijn hele verleden kwam in hem in opstand. De negentiende eeuw was bang om een blik te werpen in de diepten, afgronden, leegten, die zich allemaal in de twintigste eeuw openden. Het is niet gemakkelijk voor een blinde om door te dringen tot welke nieuwe waarheid dan ook. Terwijl hij al blind was, keerde vader terug naar de kerkdienst - op het moment van de explosieve groei van de zogenaamde vernieuwingsbeweging. Het was ook in deze tijd dat vader Alexander Vvedenskij leerde kennen, de beroemde leider van de radicale vleugel van de vernieuwingsbeweging, en hij ontmoette hem meer dan eens persoonlijk. Over deze vernieuwingsbeweging bestaat de mening dat zij de medestrijders van patriarch Tichon waren. Patriarch Tichon werd vervangen door patriarch Sergej, en Sergej liquideerde het vernieuwingsschisma, nadat hij van alle vernieuwingsgezinde bisschoppen, behalve van Vvedenskij, de biecht had afgenomen. In werkelijkheid was alles vele malen ingewikkelder én vele malen eenvoudiger. Mijn vader nam hartstochtelijk deel aan de vernieuwingsbeweging, de nieuwe kerkelijke beweging in Rusland, die andere bronnen, andere bestemmingen en andere wegen had dan die van de filosofische onderzoekingen van de Russische geestelijkheid. De vernieuwingsbeweging bracht namelijk de hervorming die vader zo aan het hart ging: de dienst in het Russisch, het recht voor de geestelijkheid om te hertrouwen, de overwinning van de wereldgeestelijken op de kloosterlingen. Maar zijn | |
[pagina 71]
| |
allerbelangrijkste bijdrage aan de toenmalige geloofsstrijd leverde vader in de publieke anti-religieuze discussies, die toentertijd met de zegen of de instemming van de nieuwe machthebbers in alle steden werden gevoerd: het was een openbare competitie tussen redenaars. Als ervaren polemist en uitmuntend spreker - iedereen wilde een redenaar zijn in ons tijdperk van redevoeringen, - miste vader niet één van deze discussies. Er waren er talloze, in scholen, werkplaatsen, arbeidersclubs en het stadstheater. Ik bracht de blinde naar al deze debatten en op een teken van de voorzitter bracht ik hem naar de lessenaar of de tafel, en na zijn optreden bracht ik hem naar zijn plaats. Het gebeurde weleens dat vader zich vergiste in de richting - in zijn opwinding en door zijn drukke gebaren keerde hij zijn gezicht in een andere richting dan de zaal; dan kwam ik en corrigeerde zijn positie. Het succes van zijn toespraken in Vologda was groot, en hij wás ook een goed spreker, een ervaren polemist. Zijn taal was absoluut werelds, met een veelheid aan wereldse voorbeelden, wat natuurlijk een goede indruk maakte. Ik herinner me zijn weerwoord op een toespraak van de anarchist Hertz, die zijn verbanning in Vologda uitzat, een verbanning die nog was opgelegd in de tijd van de tsaar... Hertz herhaalde de boutade van Voltaire over de gelovige winkelier die zijn klanten minder zou bedriegen dan een nietgelovige. ‘Als dat waar is,’ zei mijn vader, ‘dan is één zo'n winkelier voldoende om het bestaan van religie te rechtvaardigen, als jullie niet bedrogen willen worden in een winkel.’ Zijn tweede goede opmerking had betrekking op de in die dagen zeer modieuze leuze ‘Godsdienst is de opium van het volk’, die werd opgehangen aan de gevels van alle theaters, op alle pleinen in het land. ‘We kunnen de leuze van Marx voor waar aannemen. Jazeker, godsdienst is opium. Een geneesmiddel. Maar wie van jullie (en in een groot gebaar omvatte hij de hele zaal) kan zeggen dat hij geestelijk gezond is?’ | |
XXXVIEen storm van waarlijk volkse en boerse hartstochten raasde over het land en niemand kon zich ertegen verdedigen. Vooral de geestelijkheid had te lijden van deze woeste volkse hartstochten. Alle adellijken hadden wel een liberale denker of heel eenvoudig revolutionairen onder hun bloedverwanten en deze connecties redden hun familie, gaven hun bepaalde rechten. Maar geestelijken hadden dergelijke connecties niet. Vooral de tussenlaag van ontwikkelde liberale priesters, van Boelgakov tot Florenskij, had het zwaar te verduren. Konden Boelgakov, Florenskij, Berdjajev, Sorokin nog, zij het met moeite, zichzelf verdedi- | |
[pagina 72]
| |
gen of naar Moskou, de hoofdstad, uitwijken, voor de provinciale liberalen was er geen genade. Ook mijn vader kreeg deze zware aanval over zich heen. Bovendien werd zijn lievelingszoon vermoord en verloor hij zelf zijn gezichtsvermogen. Maar moeder, ik zeg het nogmaals, schreef geen toneelstukken over de dode god, en bleef veertien jaar lang volstrekt in haar eentje vechten om te overleven. Toen stierf ze. Iedereen wreekte zich op mijn vader - en voor alles. Voor zijn scholing, voor zijn intelligentie. Alle historische hartstochten van het Russische volk geselden de drempel van ons huis. Wij werden trouwens met een minimum aan spullen uit ons huis gegooid, op straat gezet. In ons huis werd de procureur van de stad ondergebracht. - Heel mijn leven in Vologda leek ik te stikken, zo benauwd was het er: ik kwam er lucht tekort. Voor mij hoeven ze het volk niet te ‘bezingen’. Of de boeren. Ik weet wat dat is. Laten de oplichters en de zakenlieden niet zingen dat de intelligentsia iemand ook maar iets schuldig is. De intelligentsia is niemand iets schuldig. De zaken zijn precies omgekeerd. Het volk, als zo'n begrip bestaat, heeft een onbetaalbare schuld aan zijn intelligentsia. | |
LJa, dacht ik als veertienjarig jochie, toen ik hoorde hoe vader aan moeder haar culturele achterstand en haar huiselijke beslommeringen verweet, mijn moeder die Poesjkin en Lermontov van buiten kende - dichters, die volgens hem niet nodig waren om in het leven te slagen, in tegenstelling tot de afgod van de Russische provincie, Nekrasov, toen ik hoorde hoe hij mijn zus de les las inzake een gelukkig gezinsleven, waarbij hij zichzelf ten voorbeeld stelde. Ik dacht: ‘Ja, ik zal leven, alleen niet zoals jij, maar precies tegengesteld aan wat jij mij aanraadt. Jij geloofde in God, ik zal niet in God geloven, ik geloof allang niet meer en ik zal het ook nooit meer leren. Jij houdt van publiekelijke activiteiten, ik ga me er niet mee bezighouden, en als ik het al doe, dan in een andere vorm. Jij gelooft in succes, in een carrière, ik ga geen carrière maken, naamloos zal ik ergens in Noord-Siberië sterven. Jij houdt ervan je goed te kleden, ik zal vodden dragen die ik koop van een eenvoudig salaris. Jij leefde van aalmoezen, ik zal ze nooit aannemen. Jij wilde dat ik een maatschappelijke figuur zou worden, ik word slechts een negativist. Jij hield van de Ambulanten, ik zal ze haten. Jij kon onbaatzuchtige liefde voor boeken niet lijden, ik zal grenzeloos van boeken houden. | |
[pagina 73]
| |
Jij wilde nuttige connecties aanknopen, ik weiger ze. Jij verafschuwde gedichten, ik zal ervan houden. Ik zal altijd het tegengestelde doen. En mocht je je nu beroemen op je gezinsgeluk, dan zal ik propaganda maken voor de Phalanstère van Fourier, waar kinderen worden opgevoed door de Staat en ze niet in handen vallen van een tiran als jij. Jij wilt beroemd zijn, ik geef er de voorkeur aan te eindigen in de middelmaat. Jij houdt van een gezinsleven, ik zal er niet van houden. Jij wilt dat ik jager zou worden, ik zal nooit een geweer in de hand nemen, ik zal geen dier slachten.
Ik ging weg, maar ik kwam, na mijn eerste straf in het kamp te hebben uitgezeten, nog een keer terug en sprak met mijn vader, zonder mijn lotgevallen te verzwijgen. - We hebben het vader niet verteld, zei moeder. We hebben hem alleen maar gezegd dat je in het Noorden was. - Waarom niet? Ben ik soms een moordenaar? Of een dief? - Voordat je je met politiek gaat bezighouden, sprak vader verzoenend, moet je een vak leren, een hogere opleiding volgen. Als je eenmaal gediplomeerd bent kun je je naar hartelust met politiek gaan bezighouden, mompelde mijn vader alsof hij in zichzelf sprak en hij keek, of beter, keek niet opzij, - het maakte voor hem niet uit welke kant hij uit keek... - Maar, zei ik op net zo'n verzoenende toon, dat is niet altijd mogelijk. - Ik ben ook in het Noorden geweest, ging vader verder. Toen ik nog jong was, zoals jij. Ik heb er anderhalf jaar lesgegeven. - Mijn Noorden, antwoordde ik hard, was de gevangenis, het strafkamp. En we namen voor altijd afscheid. Vader stierf een jaar na dit gesprek. Niet omdat het lot van zijn zoon zijn morele krachten had aangetast, maar omdat hij toevallig voor de derde keer in zijn leven een zware longontsteking opliep, een ziekte die je het graf in helpt, waarvan in die tijd vóór Fleming geen genezing mogelijk was. Twee keer was vader door zijn levenslust en weerstandsvermogen teruggekeerd naar de aarde. De derde keer keerde hij niet terug. |
|