| |
| |
| |
Yuan Mei
Chinees bestiarium uit de achttiende eeuw
Zeemonniken
Een man van de familie Pan was zijn hele leven lang visser geweest. Hij was een heel lankmoedig man. Op zekere dag was hij samen met enkele leeftijdsgenoten aan het strand aan het vissen met een werpnet. Toen hij zijn net binnenhaalde, voelde het meerdere malen zwaarder aan dan gewoonlijk. Enkel met de hulp van zijn vrienden slaagde Pan erin om zijn buit aan land te krijgen. In het net waren geen vissen te bekennen, maar wel zes of zeven mensachtige wezentjes in kleermakerszit die, zo gauw ze de vissers zagen, de handpalmen samenbrachten en buiginkjes maakten. Ze waren over hun hele lijf behaard als makaken, enkel hun kruin was kaal. De klanken die ze uitstootten waren onverstaanbaar. Pan maakte het net open en gaf zijn vangst de vrijheid, waarop de wezentjes meerdere tientallen passen ver over het zeeoppervlak renden voor ze in het water verdwenen. De inheemsen zeiden: ‘Dergelijke wezentjes worden “zeemonniken” genoemd. Als je ze pekelt, kan je wel een jaar lang je honger draaglijk houden.’
| |
De geest van het slachtoffer van de tijger
Mijnheer Cheng Dun uit Xin'an heeft een familielid dat diep in het gebergte woont. Achter zijn woning liggen kalme tuinen en paviljoenen waar het heerlijk toeven is. Mijnheer Cheng ging bij zijn verwant op bezoek. Bij valavond werd de poort van het landgoed vergrendeld, waaruit Cheng afleidde dat er tijgers in de buurt waren. Op een nacht gebeurde het volgende. Het was tijdens de eerste wake en de maan verspreidde een zwakke glans. Plots stak een ongemeen felle wind op. Een jonge bediende vroeg de sleutel om het huis te kunnen verlaten. De andere bedienden wilden aan zijn verzoek geen gevolg geven en de gastheer las hem persoonlijk de les. De jongen was dus wel genoodzaakt te blijven waar hij was, maar hij bleef zoeken naar een manier om buiten te raken. De muur was evenwel te hoog. Eensklaps weerklonk buiten de ommuring het gebrul van een tijger. Daarop beval de gastheer zijn bedienden om de knaap gevangen te zetten. Deze laatste sloeg eerst wild om zich heen, schreeuwde als een bezetene en verloor toen even het be- | |
| |
wustzijn. In de wetenschap dat hier iets heel vreemds aan het gebeuren was, klom Cheng op een torentje en tuurde in het rond. Hij zag een man met een opvallend korte nek die met een steen op de ommuring inhakte. Bij elke slag gaf de jongen een schreeuw en rukte aan zijn ketenen. Toen het gedreun ophield, kalmeerde hij. Cheng en zijn gastheer begrepen toen dat de knaap vast en zeker de geest was van iemand die door een tijger was verslonden en knevelden hem nog steviger. Nadat de jongen een hele poos had liggen brullen, begon hij plotseling te knorren als een varken. Hij urineerde en defeceerde en het viel op dat zijn keutels eruitzagen als die van een varken. Iedereen was geschokt. Tijdens de vijfde wake viel de jongen in slaap. Toen het weer licht werd, klommen Cheng en zijn gastheer op het torentje en zagen hoe een tijger in westelijke richting door het dichte struikgewas wegsprong. De geest van het slachtoffer van de tijger werd nooit
meer gezien.
| |
Vos geeft zich uit voor nicht
In de buurt van de Ermitage van de Oude Pruimenboom in het district Liuhe wemelt het van de vossen. 's Nachts komen zij te voorschijn om met de mensen hun perverse spelletjes te spelen. Ze komen tot bij het venster, roepen iemands naam en geven zich uit voor diens nicht. De buurtbewoners hadden elkaar aangemaand de roep niet te beantwoorden, waarop de vossen wegbleven. Een jongeman genaamd Xia studeerde in de Ermitage. Op een maanbeschenen nacht hoorde hij geroep. In de mening dat het een mens was, opende hij het raam om de roep te beantwoorden. Hij zag een vrouw die naar hem zwaaide. Omdat ze bijzonder lelijk was, wilde hij haar op een afstand houden, maar de vrouw nam hem in een houdgreep en duwde hem de kamer binnen. Daar rukte ze hem de onderkledij van het lijf en begon als een bezetene aan zijn lid te zuigen. Pas nadat ze hem volledig van zijn zaad had beroofd, ging ze ervandoor. Er wordt verteld dat een dergelijke vrouw zo sterk is dat je er niets kan tegen beginnen. Bovendien stinkt ze uit elke porie naar rotte vis of pis. Overal waar ze komt, blijft haar stank wel een maand lang hangen.
| |
De zaadlozing van de gekko
De gekko is een kleine hagedis wiens sperma, zo vertelde mij Liu Yixuan, uiterst giftig is. Wanneer de mens per vergissing dit sperma opeet, dan mag hij niet in de buurt van water komen. Eén druppeltje water op de huid is dan voldoende om vlees en gebeente van de mens ter plekke te verteren tot een waterige massa. Zo was er enige tijd geleden een man uit het gebied aan de benedenloop van de Yangzi die twee zoontjes had. Op een dag, toen de jongens waren teruggekeerd van de
| |
| |
particuliere school, gaf moeder hun ingemaakte, gedroogde groente en gestoomd vlees te eten. Omdat het heel warm weer was, gingen de jongens na het eten een bad nemen. De ouders vonden het vreemd dat de jongens zo lang in bad bleven. Toen ze gingen kijken, vonden ze de badkuip gevuld met niets dan bloederig water. Vlees en beenderen leken volledig weggesmolten. Het hele huishouden raakte in paniek, want niemand had een verklaring voor wat hier was gebeurd. Tijdens een speurtocht in de ruimte waar ze hun gedroogde groente bewaarden, troffen de ouders op de groente twee flink uit de kluiten gewassen, parende gekko's aan. Pas toen ze zagen hoe het gekkosperma op de groente droop, drong het tot hen door wat er was gebeurd. Verbazingwekkend toch, hoe giftig zoiets kan zijn! Toen ik er het Boek van het respect voor het leven op nasloeg, vond ik de volgende waarschuwing: ‘Tijdens de zomermaanden kan men beter geen koude thee van de vorige dag drinken. Gekko's zijn van nature namelijk heel verdorven dieren. Bij het zien van een vloeistof slaan ze onmiddellijk aan het paren, waarbij het gevaar bestaat dat een deel van de zaadlozing in de vloeistof terechtkomt.’ Over de eigenschap van gekkosperma om spierweefsel en beenderen van mensen op te lossen, wordt in dit boek uit de vorige dynastie echter met geen woord gerept.
| |
Watertijger
Het oude woordenboek Erya maakt gewag van een tijger met hoorns, genaamd si. Hij zou in staat zijn zich in water voort te bewegen. Toch wordt eraan getwijfeld of er werkelijk zoiets bestaat als tijgers in het water. Tijdens de regeringsperiode van keizer Kangxi (1662-1722) zag mijnheer Zhu Lutian hoe een provinciaal militair bevelhebber te Songjiang een tijger hield in een vijver. De vijver was afgezet met een ijzeren palissade en het dier werd ‘watertijger’ genoemd. Men voederde de tijger vis en garnalen, want rauw vlees at hij niet. De lokale monografie van het district Xiangshan vermeldt het volgende: ‘Toen een dorpsbewoner op zee viste, ving hij in zijn netten een mannetjestijger. De tijger leefde nog in het net, maar zo gauw hij uit het water werd gehaald, stierf hij. Toen men de tijger opensneed, werden in de buik drie kleine tijgertjes aangetroffen.’ Waarschijnlijk ging het hier om een haai die bezig was met zijn metamorfose tot tijger en, voor hij het vasteland kon bereiken, in het net verstrikt raakte.
| |
De eenpotige slang
Xie Dachi vertelde mij het volgende. Toen een vriend van hem in de zuidelijke provincie Guizhou vertoefde, kwam hij eens in een dorp waar hij aan talrijke huizen een ding met blinkende schubben zag han- | |
| |
gen. Het zag eruit als gepekeld en gedroogd vlees. De dorpsbewoners legden hem uit wat het was. Op vijf li van het dorp ligt een heuvel waar vaak brandhout gesprokkeld wordt. Aan de voet van de heuvel loopt een wandelpad. Naast het pad staat een gigantische verdorde boom, waarin zich een slang schuilhield. De slang had een mensenkop en oren als van een ezel. Wanneer de slang iets hoorde, kon ze de oren spitsen. Haar schubben zagen eruit als pijnboombast. De enige poot waarover de slang beschikte was uitgerust met een klauw zoals die ook wel eens bij draken wordt waargenomen. De slang had een heel lange tong en kon zich razendsnel voortbewegen. Als iemand te dichtbij kwam, besproeide de slang hem met een giftige stof. Terwijl het slachtoffer ter aarde zeeg, stak de slang haar tong in de neus van de ongelukkige en zoog er zo al het bloed uit. De dorpsbewoners gingen toen op zoek naar een bedelaar aan wie ze goud beloofden indien hij erin slaagde een einde te maken aan de terreur van de slang. Niemand ging op het aanbod in. Een jaar later werden twee bedelaars bereid gevonden de klus te klaren, zij het dan tegen dubbele vergoeding. Alle dorpsbewoners legden samen tot er voldoende goud was. De twee bedelaars trokken al hun kleren uit en smeerden hun hele lijf royaal met speeksel in. Zoals verwacht kwam de slang op hen af, waarop het tweetal vliegensvlug het veld naast het pad indook. De slang dook hen achterna, maar zonk diep in de modder en kon zich niet meer verroeren. Toen sprongen de bedelaars op en hakten met bamboepalen en messen in op de slang tot ze er van moeite bij neervielen. Pas nadat ze ook de kop hadden afgehakt, was de slang dood. Onder de families die door de slang schade hadden geleden werd gevochten om een stuk
slangenvlees.
| |
Kanonnen tegen sprinkhanen
In het jaar Jiashen van de regeringsperiode Chongzhen (1644) werd de provincie Henan geplaagd door sprinkhanen die kinderen opvraten. Elke nieuw zwerm sprinkhanen was als een stortbui van giftige pijlen. Ze sloten zich in een compacte massa rondom mensen, die ze dan in een oogwenk herleidden tot skeletten. Dit toont aan dat de in de Geschiedenis der noordelijke dynastieën opgetekende berichten over ontelbare mensen die ten tijde van keizerin-weduwe Ling door zijdemotten werden opgegeten, allerminst verzinsels zijn. In Kaifeng verstopten sprinkhanen de stadspoort, zodanig dat geen mens meer binnen of buiten raakte. Men was genoodzaakt om met een kanon een gat in de sprinkhanenmassa te schieten, waarop de voetgangers weer konden circuleren. De duur van een maaltijd later was de poort echter opnieuw geblokkeerd.
| |
| |
| |
De uitwerpselen van Rok
Tijdens de lente van het jaar Renzi van de regeringsperiode van keizer Kangxi (1672) zagen inwoners van de prefectuur Qiongzhou dichtbij de zee hoe de hemel plots werd verduisterd door een naderende zwarte wolk, die een onbeschrijflijke stank verspreidde. Een oude man zei: ‘Dat is de vogel Rok die overvliegt. Denk eraan dat zijn uitwerpselen mensen kunnen verwonden, vermijd dus elk contact ermee.’ Het hele gehucht ging op de vlucht. Een poosje later heerste volstrekte duisternis en viel de regen met bakken uit de hemel. Toen men de volgende ochtend in het dorpje ging kijken, waren alle hutten bezweken onder het gewicht van de drek van Rok. De blubber die uit de woningen werd geschept stonk naar rottende vis. De vogel had één veer verloren die zo groot was dat ze meer dan tien hutten bedekte. In de veer zaten gaten waar je te paard doorheen kon rijden. De veer was zwart en had de vorm van die van stormvogels.
| |
Huwelijken met ezelinnen in Siam
Van alle volksgebruiken zijn die in Siam het schunnigst. Jongens die de leeftijd van veertien of vijftien bereiken, worden door hun ouders uitgehuwelijkt aan een ezelin en worden verplicht tot geslachtsgemeenschap. 's Nachts, bij het slapen gaan, worden jongen en ezelin op zo'n wijze aan mekaar vastgebonden dat de penis van de jongen in de schede van de ezelin rust. Dit wordt geacht de jongen buitengewoon robuust en energiek te maken. Pas na drie jaar krijgt de jongeman een echte vrouw als echtgenote. De ezelin, die tot aan haar dood door het gezin wordt onderhouden, blijft dienst doen als concubine. Geen enkel meisje zal bereid gevonden worden te huwen met een man die een dergelijk ezelinnenhuwelijk niet achter de rug heeft.
Yuan Mei (1715-97), een van de grootste Chinese dichters van de achttiende eeuw, was ook een verwoed én terzelfder tijd sceptisch verzamelaar van wonderverhalen. Hij bundelde deze in Waarover de wijze niet sprak. De titel verwijst naar de weigering van Confucius om uitspraken te doen over bizarre fenomenen.
Twee van de hier vertaalde dierenverhalen - ‘Het zaad van de gekko’ en ‘Huwelijken met ezelinnen in Siam’ - verschenen eerder in Het trage vuur nr. 6 (1998).
gekozen en vertaald door jan a.m. de meyer
| |
| |
|
|