| |
| |
| |
Walter van der Kooi
De lachende lendelap
Een verzameling
Inleiding
De verjaarskaart kwam van ‘Het Vrolijke Varken’, ‘De Bulderende Big’, ‘De Zorgeloze Zeug’ en ‘De Lachende Lendelap’ - Suske & Wiskepseudoniemen van een vriend en zijn drie dochters. Ze verwijzen naar de afbeelding: een schaterend varken als reclame voor een ‘Vleeschhouwerij’. Dat lijkt een bizarre felicitatie, zeker voor een vegetariër, maar is een geschenk: aanwinst voor een verzameling. Bizarre verzameling, dat misschien wel.
Dieren lachen niet. Lachende dieren zijn vertalingen naar de mensenwereld. Mensen kennen dieren menselijke eigenschappen, gevoelens en motieven toe. Of ze gebruiken dieren om iets over de mens te zeggen door ze tot ‘mens’ te maken. De verzameling betreft slechts een uithoek van het mens-en-dier-terrein. Ze kent drie hoofdthema's: dieren die bespot worden omdat ze door de mens gedood worden of zijn; dieren die gedood worden voor menselijke consumptie en daaraan vreugde ontlenen; dieren die een soortgenoot of zichzelf om zeep brengen ten behoeve van de mens. Doden en gedood worden als bron van plezier.
Het betreft hoofdzakelijk afbeeldingen, meest reclamemateriaal. Tekst wordt alleen verzameld in combinatie met beeld.
| |
Categorie 1: Lekker puh
De oorsprong ligt in Frankrijk, 1968. Op het verpakkingszakje van een dorpscharcuterie stond een vrolijke slager die een even vrolijk biggetje lokte met een handvol bloemen, mes achter zijn rug. Eerste reactie was ‘lacherig geschokt’. Toch was er niet alleen sprake van oneerlijkheid (het verschil in macht en kennis tussen de afgebeelden) maar ook van eerlijkheid over de aard van beroep en product. Die eerlijkheid wordt zeldzamer. Zoals de weeë lucht van bloed en dood die in dorpsslagerijen in Zuidelijker landen incidenteel nog hangt haast overal plaats maakte voor neutraler geuren, zo lijkt het uitgestalde vlees steeds minder van doen te hebben met het dier waarvan het afkomstig is. Het heeft
| |
| |
per onderdeel een soortnaam gekregen (kogeltje) en komt, ja, waar vandaan? (De kogelfabriek?)
Dat is beschaving van een bepaalde soort. Of schijnheiligheid. Of sommige vormen van beschaving zijn schijnheilig.
Hier verborg de slager het mes voor de big maar niet voor de klant. Dat was daar en toen kennelijk niet nodig. Arbeidsdeling heeft slachten ooit tot specialisme gemaakt net als brood bakken; die activiteiten zijn uit het zicht verdwenen maar niet overal verdrongen. Zoals voor brood graan dient gemalen, moet voor vlees mes door keel. Dus heeft de slager hier bloed op zijn voorschoot en is, voor wie dat wil, de big in het ootje genomen. Dat bewustzijn lijkt, zeker ten onzent, vergaand verdwenen. Natuurlijk is die ontwikkeling deel van een langer en breder cultuurhistorisch proces (ook de dood van mensen verdween uit het publieke leven); en natuurlijk is er geen monocultuur: dorp en stad verschillen; via Anatolië en Rif is zelf slachten of slachtdier aanleveren teruggekeerd; en bij de Albert Cuypmarkt zet een zeer autochtone slager een levensgrote stier voor zijn winkel. Maar de hoofdlijn is anders.
Het vleeszakje verdween in de afvalbak. Was het bewaard gebleven, het zou het vroegste stuk van de collectie zijn. En tegelijk, door genoemde ‘eerlijkheid’, een buitenbeentje. Want dit biggetje was nog wat het was: dier - onwetende prooi voor de mens die slimmer en sterker is en die zich over dat verschil vrolijk maakt.
Vrolijkheid ook bij het wereldkampioenschap nabootsing van de ‘cri de mort du cochon’, in 1990 gewonnen door Gilles Martin. Prijs: een gekookt varken. Wel plaatste de redactie van L'Est Républicain dit bericht in haar rubriek ‘Un monde fou’. Ook hier wordt het dier geen mens; mens wordt zelfs dier. Het betreft geen mishandeling, zoals bij paling of gans trekken. De waardering betreft louter het menselijk vermogen tot imitatie dat ook toegepast kan op de zang van de nachtegaal. Maar een element van wreedheid valt niet te ontkennen: verlustiging over de doodsangst van het ‘stomme’ dier; verlustiging over de macht die de mens heeft over leven en dood. Als die al rentmeester van de schepping zou zijn dan hier toch een wrede.
Onwetend is het dier vaak. En dom. Op een Nederlandse prentbriefkaart staat:
Wat ga je doen met Kerstmis
vroeg de kok aan de kalkoen
men vroeg mij voor een etentje
dus laat ik dat maar doen.
| |
| |
De kalkoen loopt naar het kerstmaal, bestek onder de vleugel. De kok wacht hem op in Ispahan. Consumptie die zich consument waant.
Ook uit eten gaat, volgens zeggen van ns Goederenvervoer, een ‘Hollandse zeetong’. Die ligt op een bed van ijsblokjes, gespreid over de lengte van een goederenwagon (‘Ik heb woensdag om 12.30 een tafel geboekt in Wenen.’) Dat voor de trucagefoto een zoetwatervis (!) is gebruikt verandert niets aan het ‘concept’.
Alweer een kalkoen. ‘Lekker puh. Te groot voor de compacte 19-liter combi-magnetron’, zegt hij paginavullend met een vette knipoog. Firma Bosch bevestigt: ‘Jeroen Kalkoen is blij. Een roemloos einde als culinair lustobject hoeft-ie met de Bosch Gourmet combi-magnetron immers niet te vrezen.’ Maar omslaand zien we op een overigens lege pagina twee dwarrelende veertjes: ‘Lekker puh. We hebben ook nog de 27-liter versie met neerklapbare deur. Bosch houdt tenminste rekening met de mensen.’ Wat U zegt. Jeroen is slimmer dan veel soortgenoten: hij heeft de mens door. Maar hij heeft buiten waard Bosch gerekend. Al zijn menselijke eigenschappen - spreken, knipogen, dragen van een voornaam - hebben geen zier geholpen. In tegendeel, het ‘gefopt’-effect wordt erdoor versterkt.
Dit type ‘dierenhumor’ beperkt zich dus niet tot dorpse middenstand: ook grote ondernemingen bedienen zich ervan. Onbetwist marktleider is ten onzent Albert Heyn. Zo stelt die de vraag: ‘Wat is nog lekkerder dan kip?’. Antwoord: kip met respectievelijk sinaasappel, ham & kaas, muesli, ananas, kerrie en paneermeel. Deze kip voelt, net als Jeroen, nattigheid: ze balanceert argwanend op een sinaasappel, loert boos naar een ananas en wendt zich ostentatief van een kerriebusje af. Het menselijke schuilt louter in haar gelaatsuitdrukking en motoriek. Verder is ze het stomme beest dat eraan zal gaan.
Vaak wordt het dier bespot ná zijn dood. In Volkskrantrubriek ‘De allermooiste foto’ zien we twee geplukte, onthoofde hanen tegen een muurtje. Inzender meldt dat ze, wegens aanhoudende onderlinge agressie dood moesten. ‘Eerlijk’ eraan is dat fotograaf hier ook slachter is en vermoedelijk kok. Geen enkele poging is gedaan hier onherkenbaar vlees van te maken. De wreedheid schuilt in het feit dat de aartsrivalen zitten(!), vleugels ingehaakt, als bevriende bejaarden met een borreltje op.
Ook woordspel inspireert de reclamewereld tot beelden. Het worstje in de hotdog (‘zoekt baasje’) kwispelt. Gebraden kip (met papieren versiering op de afgehakte poten) naast ei in eierdop: ‘Wat was er eerder in
| |
| |
de aanbieding, de kip of het ei?’ ‘Even alle kopzorgen vergeten in de Ardennen’, adviseert Vrij Uit Autovakanties en we moeten over de streep getrokken door de enorme kop van een gebraden wild zwijn, ‘lui’ liggend op een bessentapijt, fikse appel in de bek.
De prijs in deze categorie gaat naar Frankrijk: een stuk vetvrij papier (tegelijk doodskleed) laat aan de bovenzijde de kop van een geplukte kip vrij en terzijde haar poten, aan één waarvan een koket armbandje, haar nagels gelakt: ‘une belle poule se laisse rarement emballer par n'importe qui’. Liefde en dood. Humor over het lijkje heen dat zich heeft laten versieren door olijfoliemerk Puget, met de belofte van een krokant korstje.
Slechts één keer is er in dit komisch-sadistisch universum sprake van rouw. Het kalf vraagt ‘Pappie, wat is er van je terechtgekomen!’, terwijl het snuffelt aan een modieuze herenmolière. Vraag is overigens of de reclamemaker hier zijn kaart niet overspeelt.
| |
Categorie 2: Dood mij, eet mij
Mijn verjaardagskaart behoort tot een perversere categorie, waarin het dier zichzelf ter consumptie aanprijst en zich verheugt in ons komend gesmul. De kaart is daarvan een ‘beschaafde’, haast impliciete variant: de lach van de zeug drukt uit dat zij en wij wel goed zitten bij slager Reinhart. Zo ook prijst Albert Heyn ‘'s Lands lekkerste hammen’ aan en het varken, bloemetje in de bek, door vlinders omzwermd, toont trots haar enorme achterzijde. Een ander varken met lorgnet, vlinderdas en wandelstokje staat duidelijk van adel te wezen: ‘Sommige varkens zijn van goede komaf, en zijn dan ook beduidend rijker dan andere varkens. Rijker van smaak wel te verstaan’, woordspeelt de copywriter. Flinke stap verder, letterlijk en figuurlijk, gaat een Franse middenstander: kok zout fikse big die (alweer) lachend in een steelpan zit, stoom- | |
| |
wolkje boven zijn kop. Hier heerst kneuterige genoegelijkheid in het sterfproces.
De vreugde van deze vier varkens is zowel verhullend als komisch bedoeld. Door de tekenwijze wordt een knipoog naar kijker/lezer gegeven. Dat lijkt extra wreed. Maar zie je de recht-voor-z'n-raap-foto van een kuiken (‘Welk kuiken droomt er eigenlijk niet van... Later smakelijk gegrilld te worden in zo'n fraaie solide grill van Eurast.’) dan verlang je naar verzachting via een grap.
Hoewel? We zien een kalkoen zich uit de naad rennen, AH-petje op, sportschoenen, chronometer om de nek. Dat alles omdat hij ‘geen grammetje vet teveel mag hebben’. Uiteraard niet voor zijn maar voor onze gezondheid.
Ook Friki is goed voor ons. Een kip met blonde pruik draagt op haar satijnen jurk een badge met controlenummer als waren het de versierselen horend bij een gewonnen Miss-verkiezing. Zij is door-en-door gezond: ‘Borsten met garantie’ bezit deze vamp.
Zelfs de alternatieve sector laat zich niet onbetuigd. Hopelijk naïef is nog de slager die ‘diervriendelijk vlees’ verkoopt. Verder gaat de Interimcommissie Scharrelvarkensvlees Controle in haar folder: een varken met geheven wijsvinger meldt ‘scharrelvlees; eet het... en U weet het!’ Aan ommezijde zien we vier varkens, minstens een trog bier achter de kiezen, die melden: ‘Wij maken geen geheim van ons scharrelend bestaan!’. Liefde en dood, alweer. ‘Over een eerlijk product gesproken...’ meldt de Interimcommissie nog.
De vreugde van het dier dat vlees wordt lijkt geen grenzen te kennen. Soms omdat het uitgerekend gekeeld zal worden door fabrikant A. (‘Je suis content je vais chez Untereiner’) of slager B. (‘Quelle joie!! nous allons chez J. Jullian’ roepen zwijn en rund die achter Jullian aanstap- | |
| |
pen, de kop al blij geheven voor diens mes). Vaker zonder firma-aanduiding, op stoepborden voor slagerswinkels, waar het varken karbonade, het rund entrecote aanbeveelt. (Zij hebben het makkelijker dan het paard bij de marktkraam dat ‘Mangez du cheval’ uitroept: hem gaat het immers niet om afzonderlijke delen van zijn lichaam maar om het ‘principe’ en het bestrijden van consumentenvooroordeel.)
Het kan extremer. Vaak draagt het dier op het bord voor de slagerswinkel een slab alsof het aan de maaltijd gaat. Die niet uit gras of voederbiet bestaat maar uit onderdelen van een geslachte soortgenoot: de kannibalisme-variant. Zie het varken stralend aan tafel, vork in de aanslag voor de ketting worstjes. ‘Prettige visdagen’ wenst een sjiek gekleed vissenstel elkaar en ons toe, gezeten aan het Kerstmaal: ‘Vis is luchtig lekker’.
Het kan nóg extremer, naar lichaam en geest. Naar het lichaam: zie de voortors van een rund dat likkebaardend en van slab voorzien omkijkt naar zijn achterzijde die op het hakblok in fraaie stukken vlees wordt gehouwen; zie het varken dat met kop en voorpoten nog net lachend uitsteekt boven de vleesmachine waaruit ‘zijn’ hammen en worsten al komen gerold.
Naar de geest in ‘La Prière de l'Oie’, een kaart waarop de gans God dankt voor het feit dat zij een ‘mets royal’ vormt. Al haar onderdelen vinden de weg naar de ware gourmet, waarvan als fijnste de ‘foie gras’. Ik verzamel geen foto's van abattoirs (tenzij ze een liftende aangeklede koe met een meeliftend varken onder de arm op hun dak zetten; of balletdansende varkens, compleet met tutu, op hun muur schilderen - en dat doen ze!); en al helemaal niet van boerinnen die via een trechter voer in de ganzenkeel proppen om de lever ‘plus royal’ te maken. Maar in een tentoonstelling van de verzameling zou zo een foto als tegenhanger van dit masochistisch gebed niet kunnen ontbreken. Met recht spreekt afzender van ‘een pornografische variant, hoe godsvruchtig ook’.
Eén kritische noot jegens de mens in deze categorie. Een zijderups spreekt vanuit het hiernamaals (of is hij wederopgestaan?): ‘Ik heb m'n hele leven aan uw zijden lingerie besteed. Zult u er een beetje voorzichtig mee omspringen?’ Wassen in Woolite zou zijn ‘sterven voor ons’ nog zin geven.
| |
Caltegorie 3: Slachtoffers beul
Archetype van deze soort was te vinden in de etalage van poeliers, een uitstervende winkelsoort. Gefascineerd keek ik als kind naar de opgezette haas in jagerskleding, weitas en geweertje over de schouder. Niet vanwege enige dubbele bodem maar omdat dier mens werd, grappig als
| |
| |
| |
| |
in Bruintje Beer. Pas toen ik met verzamelen begon en de afbeeldingen van ‘dier als mens’ zich aaneenregen besefte ik dat het schattige jagertje de vroegste variant was op het thema. Hij stond nog lang in de etalage van een poelier op de Amsterdamse Weteringschans. Toen ik hem eindelijk ging fotograferen bleek in dat pand een meubelfirma gevestigd. Het bijzondere in het gewone zien we niet, tot het te laat is. Aan een vriend dank ik afgebeelde foto van een Portugese haas. Bloter helaas en met te eigentijds petje. Daar staat tegenover de prominentie van de kogelriem rond zijn buik. ‘Zullen wij haasje jagen op de hei? jij en ikke?’ zou hij kunnen zingen.
Is dit, van de verzamelde beelden, het meest cynische? Ik twijfel. In veel religies waren (soms zijn) dieren heilig of godheid, zelfs als ze gegeten werden. Een standaardwerk over theatergeschiedenis beschrijft hoe Eskimo-sjamanen zeehond ‘speelden’ in een religieus ritueel waarin ze zich lieten bejagen door stamgenoten, met verwondingen, soms de dood als gevolg. Die vermomming is het tegendeel van respectloos jegens het dier. Wellicht schuilt in haas-als-jager oorspronkelijk iets van dat respect en van bezwering in de hoop op een goede jacht. Maar doet die oorsprong er toe? Dit haasje is hooguit folklore. En daarmee de voorloper van de vis die uit hengelen gaat; het varken dat dit keer geen slab maar slagerskleding draagt en uitroept ‘Dinsdag, varkensvleesdag, wat een keus’; de haan die in kokskledij een gebraden haantje opdient; het rund dat, slagersschort voor, een rund uitbeent.
Dit is, in grote lijnen, de verzameling.
| |
Nawoord
Waarom de verzameling? Allereerst is het een grap. ‘Lacherig geschokt’ was ik en ‘lacherig’ blijf ik bij elke aanwinst. Meta-humor: (huiverend) lachen om wat anderen tot lachen zet. Een bedoeling schuilt er niet achter. Ik werd als jongen vegetariër omdat ik niet van vlees hield, slecht tegen het zien van bloed, pijn en angst kon en puberaal-logisch bedacht dat alleen diegene vlees mag eten die zelf ook bereid en in staat is tot slachten, eenmaal daarvoor gesteld. Aan bekeren heb ik nooit gedaan; voor huisgenoten braad ik zonodig vlees; ik geloof niet dat ik in enige hemel kom, zo min als vleeseters in een hel. Mondiaal gezien is de vegetarische praktijk vooral een zaak van armoede terwijl westers vegetarisme eerder luxe is: voldoende alternatieven die vaak niet goedkoop zijn. Er zijn volop argumenten voor vegetarisme bijgekomen de laatste decennia: lijden gepaard aan bio-industrie; gezondheidsrisico's; mondiale voedselverdeling. Maar ware ik Eskimo ik at vlees.
| |
| |
Mijn meeste schatten krijg ik van vleeseters die uiteraard even scherp zien waar het om gaat: bijna altijd om een gotspe; altijd om schaamteloosheid; en om slechte smaak. Dat laatste is het meest subjectief en dus past cultuurrelativistische terughoudendheid: elders, vroeger en in andere sociale lagen lacht(e) men om andere dingen dan in mijn (sub)cultuur. Stervend varken nabootsen zal voor boerenjongens een spelletje zijn (de winnaar kwam trouwens uit Biarritz), zoals kikkers opblazen dat ook schijnt te wezen. Maar bij die kikker wordt mijn relativisme al een abstracte constructie en onhoudbaar. Gebraden kippenboutjes neerleggen in de vorm van een bodybuilderstors, een vlinderdasje toevoegen en meedelen: ‘Albert Heyn presenteert: de Chickendales’ is van een ander kaliber. Dat vind je leuk of niet. Ik vind het slim bedacht; slimmer dan de dorpsslager die een rennend varken halverwege laat overgaan in karbonades; maar ik vind het allebei smakeloos. Kennelijk zó smakeloos dat ik er, beetje nerveus en gegeneerd, om lach.
Maar gotspe wordt het wanneer dieren niets liever lijken te willen dan onder onze hakbijlen, uitbeen- en fileermessen belanden, te braden in onze pannen, daarbij genietend het aroma opnemend van rijke kruiden, verse boerenroom, edele Bourgogne - om op een bedje van die dag geplukte paddestoelen, wilde bosvruchten en zeldzame bloembladeren uit het Amazonegebied uitgeserveerd te worden. Bedje van doodsangststront; sausje van hagelkorrels, bloed, pis en zweet komt dichter in de buurt. Om te zwijgen van het dier als slachter van de zijnen.
Enerzijds geloof ik met Abraham de Swaan (NRC 7-11-98) dat in veel hiervan verdringing van aangedaan leed speelt, het afweren van een ongemakkelijk gevoel en rechtvaardiging (‘ze willen het zelf’). Steeds meer vlees komt er en schijnbaar steeds minder dood. Anderzijds vermoed ik dat de meeste bedenkers van deze grappen met dat leed totaal niet zitten; noch hun clièntele ervan verdenken daarmee te zitten. Of zij zijn overtuigd van menselijk recht op alles wat groeit en bloeit, goed- of kwaadschiks; óf het is allemaal een geintje. Maar obsceen is het.
Dier-als-mens is de ‘omgekeerde wereld’. Maar nooit zag ik een plaatje van rund of varken dat slager uitbeent. Noch vleeseters bij Het Laatste Oordeel die tot hun verbijstering ontdekken dat God een zwijn is. Dat ontbreken lijkt ook een kwestie van verdringing.
|
|