ten. De alleenheerser van Athene, Peisistratos, kreeg deze naam omdat hij even betoverend sprak als de Sirenen zongen: hij bedwong politieke stormen zoals zij de golven deden bedaren, en ook hij leidde met zijn woorden de toehoorders ten verderve en bewerkte de dood van zijn tegenstanders.
Hesiodus lokaliseerde de Sirenen op het eiland Bloemgaard, aldaar ‘hebben de Muzen mij geleerd een lied te zingen dat mijn beperkte vermogen te boven gaat. Niet de dichter maar de Muze spreekt.’ Homeros die de zang van de Sirenen de betoverende en gevaarlijke macht geeft van de melodie van de overzijde en de kennis des doods, plaatst hen op een afstand. Hun weeklacht werd gehoord door Sophocles, hij schreef: ‘Ik ben naar de Sirenen gegaan die de verderfelijke liederen van Hades zongen.’ Op het graf van deze tragediedichter stond een Sirene. Pas na zijn dood werd hij met haar gelijkgesteld: ‘De betovering van zijn taal is niet van deze wereld’. Over de graf-Sirenen spreekt Plato als over ‘schaduwen van zielen, die men bij graven heeft gezien, als dolende geesten’. De Sirenen komen bij Euripides met hun weeklacht uit de Hades, hij laat deze ‘gevleugelde maagden’ met hun instrumenten de klacht van Helena begeleiden.
Plato onderscheidt drie soorten Sirenen: een hemelse, die onder Zeus valt, een levenwekkende soort, onder Poseidon, en een reinigende onder Hades. Als hij de hemelse Sirenen de harmonie der sferen laat zingen, ziet hij een ingewikkeld stel planeten voor zich, die ‘als een nest van in elkaar passende schalen elkaar omsluiten, met verschillende snelheid om elkaar draaien en een veelheid van kleuren vertonen’. Acht schalen ofwel ‘hemelsferen’ draaien als een spoel en op de rand van elke sfeer staat een Sirene, die één toon zingt. De acht noten samen vormen een complete toonreeks, een harmonie. Plato ziet het als zijn taak de muziek der sferen in menselijke muziek na te bootsen, zij het dat de hemelse muziek de toehoorder buiten zinnen doet raken. en de wijsgerige bezieling maakt dat de mens zich van de wereld afkeert.
Pythagoras vatte de harmonie der sferen op als de afspiegeling van de diepste kosmische samenhang, met een door middel van de getallenleer berekenbare wiskundige en dus ook muzikale grondslag, waaruit alles verklaard kon worden. Hij raadt de lezer aan, de Muzen hoger te schatten dan de Sirenen en de wetenschappen te beoefenen zonder genieting. Hij vergelijkt de Sirenen met een fraaie, gezochte stijl en de Muzen met de stijl die ‘niets heeft dat van buiten is aangebracht, maar in haar naaktheid de schoonheid van de waarheid vertoont’.
In de Oudheid werden muzen en sirenen vaak in een adem genoemd, soms is Sirene dan zelfs een andere naam voor Muze. Ze werden voorgesteld als zusters of halfzusters, maar ook als elkaars concurrenten