Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1999 (nrs. 85-88)
(1999)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
CircusdierenMorus
| |
[pagina 33]
| |
De ‘Blauwen’ en de ‘Groenen’ die in Constantinopel het hippodroom beheersten, waren nog hechter georganiseerd dan in Rome. Ze vormden ware ‘demoi’, bevolkingsgroepen met een eigen militie. Uit de renbaanverenigingen ontstonden politieke partijen die zich in staatsaangelegenheden en de grote godsdiensttwisten mengden. De Blauwen waren de meer orthodoxen, onder de Groenen waren veel sectariërs. Omdat keizer Justinianus beide groepen probeerde uit te schakelen, sloten de vijanden zich broederlijk aaneen. Op een Zondag in januari van het jaar 532 werd in het hippodroom onder de kreet ‘Nika - Victorie! - voor de barmhartige Groenen en Blauwen’ een nieuwe keizer uitgeroepen. De ‘Nika’-opstand nam zulke gevaarlijke vormen aan dat Justinianus, die nog aan het begin van zijn grote loopbaan stond, alles in gereedheid bracht om de stad te ontvluchten. Men kent de roerende geschiedenis van keizerin Theodora die met haar trotse woorden haar doorluchtige gemaal ervan weerhoudt. Theodora heeft weliswaar geen blauw bloed, maar ze kent de helden van de arena - ze is in het circus opgegroeid als dochter van een berentemmer. Op haar aandringen gaat Justinianus de strijd aan. Hij onderhandelt met de Blauwen en treedt op tegen de Groenen. De opstand eindigt ermee dat in de renbaan dertigduizend mensen door de keizerlijke troepen worden afgemaakt. Bloedige gevechten die alleen tot genoegen van de toeschouwers dienen, worden in de regel in het amfitheater uitgevochten. Het grootste en meest geraffineerde in het soort, het Colosseum in Rome, kan 87.000 toeschouwers bevatten. Titus Flavius, volgens zijn biograaf Suetonius ‘het sieraad van het mensengeslacht’, opende het met een enorm spektakel, waarbij vijfduizend dieren werden omgebracht. Het Colosseum bood grandiose technische vernieuwingen, ondergrondse stallen, machines om de arena in een vijver voor gevechten op het water te veranderen of in een kunstmatig oerwoud waarin op wilde dieren werd gejaagd. Niettemin is de kunst om mensen en dieren tot vermaak van de toeschouwers te vermoorden, veel ouder. Nero heeft het nodige tot de perfectionering ervan bijgedragen; maar het leeuwenaandeel komt de Aziatische heersers toe. Uit het gebied van de Eufraat en de Tigris stamt het beestenspel als vermakelijkheid, daar ligt ook de oorsprong van de methode om ordinaire misdadigers, politieke gevangenen en andersdenkenden aan wilde dieren over te leveren. Gevechten tussen mens en dier zijn een combinatie van de twee gebruiken - een mengsel van justitie en sadisme. De Romeinen hebben waarschijnlijk leeuwen en tijgers niet in de wildernis, maar al in de manege in het Oosten leren kennen en ze toen voor hetzelfde doel naar Rome geïmporteerd. Het eerste dierengevecht | |
[pagina 34]
| |
in de arena vond in het jaar 186 voor Christus plaats, kort na de verovering van Syrië. Het Romeinse Imperium was een wereldrijk, daarom kon men in Rome de kijklustigen meer afwisseling aan exotische pronkstukken bieden dan waar elders ook. Azië, Afrika en de barbarenlanden van Europa ontmoetten elkaar in de arena van het Colosseum. Olifanten en rinocerossen, beren en stieren, leeuwen, tijgers en panters werden opgehitst om tegen elkaar of tegen gladiatoren en weerloze gevangenen te vechten. Nero, die zelf een voortreffelijke wagenmenner was, kwam op het idee, ook voor de wagenrennen exotische dieren te gebruiken. Hij liet vier kamelen voor een wagen spannen. De Syriër Heliogabal, de krankzinnigste van alle Romeinse keizers, overtrof hem nog door wagenrennen met olifanten, leeuwen en tijgers te organiseren; zelfs herten probeerde hij te dresseren.
Een van de afschuwelijkste dierengevechten die de Romeinen ooit georganiseerd hebben, was een gevecht van olifanten tegen honden. De jonge Lucullus, die met zijn broer als ediel de festiviteiten leidde, was de uitvinder van dit merkwaardige vermaak. Het was een teken van decadentie, zoal niet voor de Romeinen dan al wel voor de olifanten. De Romeinen hadden twee eeuwen daarvoor bij een meer serieuze gelegenheid, de oorlog tegen Pyrrhus, met hen kennisgemaakt. De aanblik van de grijze reuzen joeg de Romeinse soldaten vreselijke angst aan; bij Heraclea en Asculum hadden de aanvallen met olifanten Pyrrhus de overwinning bezorgd. De oorlogsolifanten van koning Pyrrhus van Epirus waren waarschijnlijk afkomstig uit Azië. In het Oosten had dit strijdmiddel al een lange traditie, toen Alexander naar India trok. Herhaaldelijk had de koning der Macedoniërs tegen olifanten moeten vechten, maar hij gaf er de voorkeur aan dit twijfelachtige wapen niet van zijn tegenstanders over te nemen. Omdat hij niets naliet wat tot een echte Oosterse heerser behoorde - in zijn gevolg voerde hij op reis getemde leeuwen mee -, hield hij ook olifanten, maar hij gebruikte ze alleen als lastdieren; zijn lijfolifant, die de koninklijke bagage mocht dragen, had hij de naam Ajax gegeven. Zijn opvolgers gebruikten de olifanten op het slagveld als stormrammen, waarachter vlugge schutters liepen zoals in moderne legers achter tanks. De successen waren wisselend, want de olifanten, die de Indiërs voor het symbool van wijsheid en wetenschap hielden, kenden in de hitte van de strijd niet zo precies het onderscheid tussen vriend en vijand, en het kwam niet zelden voor dat ze hun eigen bondgenoten vertrapten. Ook de Romeinen hadden weldra in de gaten dat de oorlogsolifanten niet zulke effectieve wapens waren als aanvankelijk leek. In de eerste | |
[pagina 35]
| |
Punische oorlog hadden de Carthagers meer dan honderd sterke Afrikaanse dikhuiden naar Sicilië overgebracht, maar in de slag bij Palermo hadden die finaal te kort geschoten. Metellus voerde de hele kudde olifanten als overwinningsbuit mee naar Rome en stuurde ze het Circus in waar de dieren de een na de ander omkwamen. Ook Hannibal had met zijn beroemde oorlogsolifanten niet erg veel geluk. Met vijftig olifanten was hij in Europa geland, aan de Rhône had hij er nog zevenendertig; na de overtocht door de Alpen was het aantal tot acht gezakt en daarvan sneuvelden nog eens zeven. Maar eentje doorstond de vermoeienissen van de veldtocht. Ondanks deze ervaringen wilden de Romeinen niet bij hun tegenstanders achterblijven. Ze besloten zelf een regiment olifanten aan te schaffen. Hun enthousiasme voor dit oorlogswapen was evenwel maar van korte duur (zie Heerwesen und Kriegsführung der Griechen und Römer van Johannes Kromayer en Georg Veith, 1928). Alleen maar af en toe, bij expedities in het Oosten en in Noordafrika, werden er nog olifanten gebruikt. daar beleefden ze bij de arabieren een nieuwe bloeitijd als gevechtsdieren. In Rome werden ze weer tot circusdieren gedegradeerd. Uit Eine Geschichte der Tiere (1952) van Morus (Richard Lewinsohn). Vertaling: J.F. Vogelaar. | |
[pagina 36]
| |
Gerhard Roth
| |
[pagina 37]
| |
genwoordig ligt het theater aan de (toenmalige) periferie van de stad. Aan het begin van de achttiende eeuw had je in Graz, Preszburg en Regensburg soortgelijke ondernemingen. Het Hetzamphitheater aan de stadsrand was het derde en grootste in zijn soort in Wenen. Het eerste bevond zich vanaf 1708 in Leopoldstadt. Het werd later verplaatst naar de herberg Zum schwarzen Adler. In 1736 kwam er een groter amfitheater aan de Heumarkt, dat in 1743 echter weer gesloten werd. Het laatste en grootste, waar hier sprake van is, werd in 1755 door een Fransman, de kays. königl. Theatral Dantzer Carl Deffaine gevestigd tussen de huidige gebouwen Hintere Zollamtstrasse 13 en Hetzgasse 2 in het 3e Weense district. De naam van de straat herinnert aan het theater dat hier tot 1796 stond. Ook een uitdrukking, die in Oostenrijk allang een eigen leven is gaan leiden en door jong en oud gebruikt wordt om aan te geven dat iets bijzonder vrolijk en geanimeerd was, is ertoe te herleiden: ‘Das war eine Hetz’. Het Hetztheater trok veel publiek, hoewel de toegangsprijzen hoog waren. De voorstellingen vonden plaats van maart tot november. Ze begonnen vroeg in de middag en duurden meestal tot het invallen van de duisternis. In het amfitheater waren twintig kooien met zes in- en uitgangen naar de arena. Het evenement werd altijd een dag van tevoren aangekondigd door een optocht. Voorop marcheerden twee trommelaars, daarna kwamen de Hetzmeister op een opgetuigde schimmel en zes in geel leer gestoken mannen, die folders uitdeelden. ‘Meestal begon de voorstelling met stieren,’ schrijft Helmut Kretsch- | |
[pagina 38]
| |
mer in zijn boek over het Weense district Landstrasse. ‘Twee in rode gewaden gehulde stropoppen moesten de aandacht van de losgelaten stier trekken. Vervolgens werden er wilde honden in de arena gelaten, die de woedende stier moesten aanvallen. Die dieren - ook beren speelden vaak de hoofdrol - werden niet alleen opgehitst door honden, maar ook door mensen. Heel vaak was dit voor het publiek aanleiding om op de vermoedelijke winnaar te wedden.’ In een verslag van een bezoeker aan Wenen uit die tijd wordt de armzaligheid van het evenement duidelijk: ‘Ik was één en al aandacht om het eerste strijdlustige dier te zien en wat was het? - Een magere, uitgemergelde, Hongaarse os. Op zijn rug was een stropop gebonden en in het midden van de arena was er een tegenover hem gezet. Er werden een paar granaten naar hem gegooid om hem kwaad te maken. Men liet de honden los, maar die vonden niets aan hem, waarna hij ten slotte op het stropoppetje afliep en zijn horens door buik van het arme ding stootte. Daarbij kwam hij echter zó vast te zitten dat hij het poppetje niet omhoog kon krijgen en zich ook niet los kon rukken, omdat het van onderen met lood was gevuld. De honden scheurden de oren van de os totaal aan flarden; het arme dier brulde ongeveer een kwartier van de pijn, tot de knechten eindelijk een touw om zijn horens gooiden, hem losmaakten en wegbrachten. Daarna kwam er een dansbeer, die onmiddellijk twee honden platdrukte en weer naar zijn gevangenis sloop. Na hem werd er een wolf losgelaten, die met drie honden ravotte en verder niets deed. Maar nu moest er een grimmig gevecht beginnen. Er verschenen drie wolven, drie bruine beren (waarvan er twee met tangen uit de kooi werden getrokken), een wild zwijn, een oeros en een ezel - en wat gebeurde er? Memorabile dictu! Ze stonden daar, keken elkaar aan en konden hun geluk niet op elkaar hier allemaal te zien. De ezel liep rond en riep ia ia ia ia. De wolven sprongen in de lucht, twee beren begonnen een hol te graven en de derde klom op de valboom of de ladder, en dat veroorzaakte zo'n algemene hilariteit dat ik me aan het algemene gelach ergerde.’ Uit het verslag blijkt dat de dieren eerst getergd, gepijnigd of hongerig gemaakt moesten worden om het gewenste effect te bereiken. Naast de dierengevechten waren er trouwens ook nummers van circusartiesten. In 1776 trad de Engelse hogeschoolrijder Simson op, die op een galopperend paard een kopstand maakte, staande op het paard drie voet omhoogsprong en vanuit het zadel een voorwerp van vijftig kilo optilde. In 1768 stierf de eigenaar van het Hetztheater en werd het etablissement als derde mét het Hofburgtheater en het theater naast het Kärtner- | |
[pagina 39]
| |
tor, onder beheer gesteld van de k.k. Oberste Theatral-Direktion en door deze verpacht. De aanzienlijke inkomsten kwamen zogenaamd ten goede aan de armenzorg. Op 1 september 1796 brandde het Hetztheater plotseling af. De Wiener Zeitung van 3 september 1796 meldde uitvoerig: ‘'s Avonds na 8 uur brak er in het Hetzamphitheater, in het hooischuurtje onder de witlooierij, een felle brand uit, die in het geheel uit hout opgetrokken gebouw snel om zich heen greep en het binnen enkele uren met de grond gelijkmaakte. Door de volledige windstilte en de ijlings getroffen, zeer doelmatige en effectieve maatregelen konden alle aanpalende huizen, tuinen, magazijnen en houtvoorraden gelukkig geheel worden gered, en daarbij heeft geen mens verlies geleden. Maar in het theater is alles door het felle vuur verteerd; alleen enkele honden en de oeros zijn gered en in veiligheid gebracht. De talrijke andere kostbare dieren, twee leeuwen, een panter, verscheidene beren, wilde zwijnen, ossen etc. kwamen onder een vreselijk gebrul in de vlammen om. Na twaalf uur waren de vlammen geblust en doofde langzamerhand ook het kolenvuur.’ Een ander bericht voegt eraan toe: ‘De vos redde zich doordat hij, zonder te weten hoe, uit zijn kooi ontsnapte, zich midden in de arena ingroef en zo aan de vlammen wist te ontkomen... De volgende dag keek de vos heel potsierlijk uit zijn hol en verkende de omgeving of er nog gevaar was, waarna hij werd gevangen.’ De waarde van de omgekomen dieren werd geschat op 24 000 gulden. Op een gekleurde gravure van H. Löschenkohl uit 1796 is de brand vastgelegd. Het is een zwart stuk, een nachtstuk. De mensenmassa wordt deels door bereden soldaten met getrokken sabel, deels door soldaten met de bajonet op het geweer bij het brandende theater vandaan gehouden. Het theater zelf stort net te midden van hoge, oranjerode vlammen in, slechts een deel steekt er nog als ruïne bovenuit. De klimboom met de takel staat als een galg in het vuur. Rechts vooraan het silhouet van een hond en de geredde oeros. Is er een theatraler einde dan een brand? Keizer Franz II gaf geen toestemming meer voor het houden van dierengevechten. Het theater werd ook niet meer opgebouwd. In de Hetzgasse nr. 4, precies op de plek waar het amfitheater stond, brandde rond de eeuwwisseling een vuur dat zijn heldere schijnsel wierp op de algemene, Oostenrijkse tijdgeest. Het was de redactie van het satirische tijdschrift Die Fackel van Karl Kraus.
Uit Eine Reise ins Innere von Wien (1991) van Gerhard Roth; vertaald door Elly Schippers. |
|