Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1997 (nrs. 77-80)(1997)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] Eva Gerlach Drie gedichten Met zee voor Herman In een droom toonde iemand mij hoe de ziel op het brede water vaart naar de overkant. Kijk, zij is licht als een scherf mooi weer. Die liet hij mij zien, het wit van een lang gebleekte schelp of een knookje, blauw schemerde er doorheen. Hij gaf haar de rivier en kijk, zij dreef. Dadelijk kwamen van alle kanten mieren die haar beklommen, een zeiltje hesen van blad, hop daar ging het bliksemsnel naar de oever waar iedereen dadelijk weg was, bij horden de grond in zonder een kwartje te geven. De ziel daarentegen, bevrijd van haar bagage, keerde de steven, voor haar plezier voer zij over het zwarte water de nacht uit de open zee op, rollend naar land voorbij het verschil tussen luchtruim en knie, voorbij hoe het kwam, voorbij voorval, nog even en zij spoelt aan, ‘... als vergeten. Met benieuwdheid.’ [pagina 177] [p. 177] Drukte Het is raar gesteld met de doden, schuiven in je aan, zitten met hun holtes in je knieën, hun kootjes in je vingers een brief te schrijven, even sloom als jezelf, even beperkt op de hoogte van weerbericht en genade, twijfel en kostprijs en als het etenstijd, bedtijd, tijd is om de honden uit te laten, tijd om een kind te krijgen, een man te begraven, altijd lopen zij, meegaand, volgzaam, met hun kammen en doornen hun schaambeen boven je geslacht hun schedelpan rond je zinnen hun graat om je merg in je door, tiktiktik. Alleen je vel dempt hun drukte een beetje. [pagina 178] [p. 178] Maar de mier dan Ik zei tegen iemand Denk niet dat het overgaat, dat als je weggaat of doodgaat, dat dan het gras gewoon opkomt, de ekster gewoon weer het snoeihout in zijn mond neemt, een nest bouwt, zo makkelijk is het niet. Nee. Als je er niet meer bent, als ik je wakkerte niet meer heb en je slaapzaamheid, zal het allemaal misgaan. Er zal dan namelijk geen reden meer zijn voor de dingen om te bestaan. En iemand begon te lachen, wat heb je, zei hij, wil je nog altijd aan- komen ergens, denk je nog altijd dat in aanwezigheid een waarheid huist groter dan gewoon die van het adres? Maar de mier dan, riep ik, zijn rennen over de grond en hoe hij zandkorrels, eieren draagt, zijn nest bouwt onder de plant en de vrucht daarvan dan en de wortel die groeit in het zand? Iemand schreef zijn naam op mij dwars over de mijne, iemand begroef zich in mij daar waar ik niet wist dat ik er was. Daarna verliet hij mij, daarna nam ik hem niet meer waar en ik werd als papier waarop een boodschap staat die het zelf niet kan lezen. Vorige Volgende