bij vochtig weer, het is géén doen en het kriebelt vreselijk en zou Jezus dat nu ook zo gevoeld hebben in de Hof van Gethsemane? Dan kan ik me er wel bij neerleggen, die spijkers lijkt me ook geen punt, op voorwaarde dat ik na het hemelen een plaatsje krijg in het trampolineum.
Te ver geschopt door speelse uitlater. Het arme wollige rolmopsje wiens kwijlend kakement in de loop der tijden als koekje van eigen deeg was geworden of liever gezegd krap maar sappig hemelbed, zijn laatste zilte kuchblaf zien slaken alvorens het een laveloos nabestaan als dweil op de zeebodem ging aanvangen want zwemvliezen ho maar en het was ongemerkt eb geworden ter mui. Zo te dobberen onder de zon, schoppeling, ter hoogte van de doggersbank, en eindelijk alle tijd van de wereld hebben om te denken, immers louter nog onverhoeds eenzaam vuttende bol zijnde, over de vraag: leeg of vol?
Een rij peppels met pijnlijk blote oren in de striemende regen - Ruskins pathetische fallusie. Doorschijnend rozerossig, voor het groene groen eruit glibbert en blijft hangen maandenlang, uit valangst. Je wordt er niet veel wijzer van, als drup.
Niet bestaan. Nooit bestaan hebben. Maar op zoek zijn naar iets zijn, schreeuwend van verlangen naar al is het maar een suikerzakje zijn. Van het schoteltje getild door vingers, opengescheurd, niet eens aandachtig maar verstrooid, en leegstromen, oplossen. Bestaan hebben.
Ook was er eens een ik. Het had de hik. Na drie dagen was er weinig van hem over. 'k Was er zelf bij, het was m'n eigen broer. Nee, niet eens bonen gegeten. Zomaar op de nuchtere maag. Zeg dat wel, een ondraaglijke herinnering. Dat geluid, galmend door de bergen, diep onder me, want 'k loop nu eenmaal altijd voorop. Misschien is het mijzelf daardoor bespaard gebleven, het ik en hik. Maar het nunc is ook niet niks om mee te dragen, zo heel alleen.
Alles weer goedmaken. Zelfs de beet in de pils. Rode schrammen van lippenstift. Als je zelf niet vermag schuimkragen te reinigen, is een stomerij beginnen de beste oplossing. Voor doorwrochte penitentie moet je wat over hebben. En je laat er je kinderen iets mee na: een erfzonde.
Beknelling, veel te lichte slaaploze lange avonden lang, onder een scherp gesteven en strak toegestopt laken. Twee griesmeelpuddingen met twee rozijnen hingen in de voorovergebogen halsopening van de witte jurk die het toestoppen verrichtte. Alsof je een klein kind bent en,