| |
| |
| |
Jaime Sabines
Tarumba
Jaime Sabines werd in 1926 in Mexico geboren in een plaatsje in de zuidelijke staat Chiapas. Hij publiceerde tot nu toe een tiental poëziebundels. Ondanks het feit dat hij zich altijd afzijdig heeft gehouden van de officiële literaire wereld, heeft zijn werk veel succes en invloed gehad. Zijn werk wordt gekenmerkt door een direkte stijl die wars is van de plechtstatige poëtische retoriek die in veel Latijns-Amerikaanse poëzie ‘bon ton’ is. Hij was onder andere werkzaam als handelaar in veevoeder, maar hij begaf zich ook een tijdje in de politiek. In 1956 publiceerde hij de bundel ‘Tarumba’ die bestaat uit een veertigtal gedichten. Tarumba is daarin niet de hoofdpersoon, in de zin van protagonist, maar hij is degene die wordt aangesproken; Tarumba fungeert in die gedichtencyclus als klankbord, hij kan dan ook niet worden ingedeeld bij het type van de ‘Meneer pur sang’ zoals de andere personages die in dit Rasternummer worden besproken, in deze context is Tarumba een grensgeval, een gegeven dat Sabines waarschijnlijk plezier zou doen. Overigens betekent Tarumba volgens van Dale zoiets als ‘hoteldebotel’. (K.M.)
In het huis van de dag treden mensen en dingen binnen,
mannequins die op meisjes lijken;
ook jij treedt binnen, Tarumba, en ik.
De dans treedt binnen. De zon.
Een agent van levensverzekeringen
We gaan ons allemaal verkopen, Tarumba.
| |
| |
loopt met haar neus in de lucht.
De manke zegt tegen de gek: Ik heb je ingehaald.
De apotheker huilt om ziektes.
Naar allemaal kijk ik vanuit mijn deur
vanuit het water in een put,
en alleen jij bevalt me, Tarumba,
jij wilt koffie en een regenbui.
Ik weet niet wat of wie je bent,
wat je werkelijke naam is,
maar je zou mijn broer kunnen zijn of mijzelf.
Je zou een spook kunnen zijn,
of de zoon van een spook,
of de kleinzoon van iemand die nooit heeft bestaan.
Want soms wil ik tegen je zeggen: Tarumba,
waar zit je nou eigenlijk?
| |
| |
kijk ik alle dagen naar alle mensen.
Wij zijn een krekelfamilie.
Ik weet, raad, voel alles.
Ik ken de huwelijken, de slippertjes,
Ik weet wanneer de dichter-krekel wil zingen,
wanneer de aasgieren naar de markt vliegen,
Ik weet wie op welk uur wat doet,
huilen, slapen, zijn handen wassen.
Het enige wat ik niet weet, Tarumba, is wanneer wij
door een ondergrondse tunnel vertrekken
| |
| |
jouw vrouw te leren kennen,
de vrouw die jij begeert te begeren,
het gat van je dood te graven,
je wederopstanding te verheffen.
de droom van je vermoeide benen.
Te paard door het malariagebied,
Naar waar berichten over maagden aankomen,
kranten met heiligendagen
en telegrammen van sportieve harten als een vlag.
Te paard, Tarumba, over de rivier,
over de gladde watersteen, de nachtwake,
het breekbare blad van de slaap
(wanneer je handen rond billen wakker worden),
en het glas van de dood waarin je
tot aan de stortplaats van de zon.
| |
| |
Als iemand je zegt dat het niet zo is,
zeg hem dan dat hij hier komt,
dat hij zijn handen op zijn maag legt en zweert,
dat hij getuigt van de waarheid van alles.
Laat hij naar het licht in de benzine op straat kijken,
naar de onbeweeglijke automobielen,
de voorbijtrekkende mensenmassa's,
de vier deuren op het oosten,
de fietsen zonder bestuurder,
de bakstenen, de liefdeskalk,
de boekenkasten die achter je rug omvallen,
de grijze haren op het hoofd van je vader,
het kind dat je vrouw niet heeft,
en het geld dat binnenkomt met een mond vol stront.
Zeg hem dat hij zweert, in naam van God onoverwinnelijk
in het toernooi van de democratieën,
te hebben gezien en gehoord.
Want hij moet ook het misdrijf horen van de katten
en een enorme klok die wordt opgewonden vlak bij je oor.
| |
| |
het valt als een traag lastdier,
en verspreidt zich over het gezicht van de dingen,
Het wordt geboren in het hart van de wind
en veroudert met de tijd,
hergroepeert zich onder de zon,
opent de aarde, slokt op,
jaagt de mieren angst aan,
en maakt van jou een adderknoop
Deze weldadige, alles herstellende warmte,
timmertje je graf in, Tarumba-spijker.
| |
| |
Deze dagen, gelijk aan andere dagen in andere jaren,
met mensen gelijk aan andere mensen,
met dezelfde uren en dezelfde doden,
met een onrust gelijk aan de vorige;
dagen als deze, Tarumba, openen je de ogen,
en de lange, zachte wind tilt je op.
Er gebeurt niets, je bent niet alleen.
Jij loopt langs met de slapeloze kou
en je komt nog eens langs. Je weet niet waar,
krantenverkopers, gemiauw.
Eetfestijnen, kerstmis, nieuwjaar,
Jij doet je engelenvleugels aan, Tarumba,
En de oude wereld applaudisseert met zijn nagels,
plengt een traan en glimlacht.
| |
| |
De eerste regen van het jaar maakt de straten nat,
Ik voel me zo prettig en zo treurig, Tarumba,
als ik het water wie weet waarvandaan zie vallen
Help me te kijken zonder te huilen,
help me te regenen op mijn eigen hart
zodat het groeit als een kalebas
Ik hou zo van het adolescente licht
en zijn tere vochtigheid!
Help me om niet te sterven, Tarumba,
laat de wind mijn bladeren niet losblazen
en me niet wegrukken van deze vrolijke aarde!
| |
| |
Jij bevindt je in zo'n kalme maalstroom,
jij drinkt schaduwen uit zulke klinkende glazen!
De handen waarmee je gedag zwaait zijn zo rubberig
en de grijns die je vooruitwerpt zo tandenloos!
Ik bekijk je stukje bij beetje en probeer van je te houden
maar je bent nat van de alcohol
en je spuugt op de mouw van je overhemd
en de kleine raampjes van je ogen vallen.
Waar ga je heen, broeder?
Voor welke schaamte vlucht je,
voor welke dood verberg je je?
Ik zie hoe je was als kind,
hoe je het aan de hand meevoert
van de ene kroeg naar de andere, van de ene honger naar de andere.
Je vertelt me over dingen die alleen jouw dageraad bekend zijn,
over vormen die alleen jouw droom heeft gezien,
en ik weet dat we ver van elkaar staan, elk op zijn eigen ellendige plaats,
in dezelfde regen vanmiddag.
Jij kunt niet drijven, maar ik wel verzuipen.
Laten we elkaar een arm geven, als twee bleke mollen,
eens zien of de god van de tunnels ons leidt.
vertaling: mariolein sabarte belacortu
|
|