ren met het lot van Johanna de Waanzinnige. Honderd dagen sjouwde die, gek van verdriet, met het dode lichaam van haar overspelige echtgenoot Philips de Schone door Spanje.
Het moet gezegd, het lijkt niet bepaald het soort stuff dat een stelletje onstuimige zestienjarigen de stuipen op het lijf jaagt. Daar werden we na de eerste lezing van het stuk - een samenspraak tussen Jowan en mij om zo alvast een indicatie voor de spreektoon te geven - fijntjes op gewezen. Samantha wist onmiddellijk dat haar ouders er geen fuck aan zouden vinden. Zij was het meest uitgesproken maar zeker niet de enige die twijfelde aan succes en roem. Waar ging dit gedoe in godsnaam over? Mooi, die uitleg dat het verhaal was samengesteld uit zowat alle ingrediënten van het moderne leven van haat, liefde, geweld en specialistische blindheid, tot macht en onmacht, idealisme, verlangen en desillusie. Maar hoe vertel je dat je vrienden en vriendinnen die ernaar komen kijken?
Uit ervaring weet ik dat de lol van het toneelspelen zo'n stuk langzaam in hun hoofden doet rijpen en uiteindelijk iedereen enthousiast maakt. Er is geen praktischer literatuuronderwijs dan een opvoering voorbereiden, de uitvoering is een met spanning omgeven prettig soort examen. Dus werd er geschaafd, gebeiteld en gefreesd aan elke zin, de articulatie moest beter, het stemgeluid harder, de gebaren breder. Professor Tristao moest leren ijsberen, met Hansje en Brechje die om beurten de rol van Marie zouden vertolken struinden we het Amsterdamse Waterlooplein af op zoek naar een hoed en gepaste kleren, de politieagenten repeteerden in een uitrusting van plastic vuilniszakken waarin gaten waren geknipt om de armen de ruimte te geven, later besloten ze dat dit hun outfit zou zijn in de voorstelling. Bedrijvige handen maakten voor de jongens die de geliefden rondzeulden papier-maché maskers naar Grieks model, bij opkomst droegen de meiden de bal masquévariant, hun gezichten voluit geschminkt in fel rood, groen en geel. En dan waren er nog de twee volkse types, vrouwen die in hun schoonmaakwoede zelfs hun gebit schoonhouden met allesreiniger.
Te midden van dat bonte gezelschap liepen even parmantig als ridicuul, bolhoed op, wandelstok in de hand, de dubbelgangers van Kuifjes vrienden Jansen en Jansen, twee chaotisch opererende speurneuzen, Sander en Alex, op zoek naar de coelacanth. We hadden de wetenschapper die zich gespecialiseerd had in het onderzoek naar diepzeedieren, ‘van dieren die wij nog niet kennen maar waarvan wij op goede gronden het bestaan vermoeden’, een geleerde die Schierbeek de piscoloog noemt, verknipt tot een komisch duo dat elkaar voortdurend aanvulde en echode. Schierbeek hoorde de variant aan en antwoordde met een glimlach: ‘Ja, er zit veel humor in dat stuk, hè.’