Robert Anker
Drink de wijn
Wij hadden hem een paar maanden eerder al eens opgezocht. Hij zat in een stoel bij de kachel, die een tropische hitte veroorzaakte, met ‘zijn kop vol kreukels’ (‘maar een geweten zonder rimpel,’ schreef een 17eeuwer), en had net een gedicht geschreven, dat hij ons onmiddellijk voorlas. Dat gedicht ging zeker niet over de dood die hem in bezit begon te nemen, maar, zoals altijd, over de ruimte in het leven, geschreven bij een beeld van André Volten.
Bert had een goeie dag. Hij was helder en alert, scherp en wijs, en als altijd geestig. Hij roddelde zelfs een beetje. Toen we weggingen, zeiden we dat hij er goed uitzag. ‘Ja,’ zei hij, ‘maar het is niet goed.’ Meer heb ik hem over zijn naderende dood niet horen zeggen. Hij was ongetwijfeld opstandig, natuurlijk wilde hij het niet accepteren, maar hij wist ook dat het een niet te ontlopen fase in het leven was, de laatste.
Toen werd hij slechter, veel mensen wilden hem nog zien, de dokter vond het wat te druk allemaal en zo goed kenden wij hem nu ook weer niet. Het toeval wilde dat wij hem opnieuw bezochten op de dag dat hij zou sterven. ‘Toeval?’ zou Bert zeggen met de woordspelerigheid van zijn generatie, ‘maar het valt je toe!’ En zo was het: nooit heb ik iemand zo indrukwekkend, want zo onnadrukkelijk, in een soort filosofische dagelijksheid, zien sterven, waarmee ik niet het moment bedoel maar de gang ernaartoe.
Bert zat wederom in een stoel - ‘want in bed ga je maar dood’ -, in een van zijn mooie kleurige hemden, kin op de borst. Die kin kon hij niet meer optillen, dus wij zonken op onze knieën om hem te begroeten. Hij keek ons aan, herkende ons, knikte, en wij zaten beurtelings bij hem en hielden zijn handen vast. Intussen deed Thea verslag van de stand van zaken, we babbelden wat over van alles en nog wat, net als de vorige keer - Bert gaf desgevraagd te kennen dat hij ons wel zo'n beetje kon volgen - en al vrij snel vond Thea dat er maar eens wat gedronken moest worden. Tijdens het geredder met de glazen en het openmaken van de fles hoorden we Bert ‘glaasje’ zeggen. Natuurlijk, hij wilde een beetje water. ‘Wil je water, Bert?’ riepen wij, maar hij schudde zijn