De toedracht daarvan was als volgt: toen Bert en Lucebert tot de redactie toetraden werd besloten Braak niet meer te stencilen maar over te gaan op een soort offset-druk. De teksten en tekeningen dienden daartoe met een speciale inkt te worden aangebracht op zinkplaten, hetgeen onder andere geleid heeft tot het prachtige door Lucebert met de hand geschreven en geïllustreerde derde nummer. Ook grote delen van Het boek Ik zouden worden opgenomen, maar die moesten worden getypt.
De kwestie was alleen dat niemand een voor dit doel bruikbare schrijfmachine had, d.w.z. groot genoeg voor zo'n zinkplaat. Nu had ik net wat geld gekregen: we gingen naar een veiling, die als ik me goed herinner werd gehouden in de toen nog niet afgebroken Gallerij, dus op de plaats waar zich nu het Gedrocht van Duintjer verheft, en daar verwierf ik voor vijf gulden een Hammond Multiplex, een prachtige antieke machine - een aspect dat mij toen al wel aansprak, maar de hoofdzaak was toch de practische bruikbaarheid, en het opwindende feit dat je op eenvoudige wijze (door het lettersegment te verwisselen) woorden in de tekst kon cursiveren. Het is als ik me niet vergis deze zelfde machine die ik later met nog twee andere aan W.F. Hermans cadeau heb gedaan.
De volgende complicatie was dat Bert zelf niet foutloos kon typen; ik bood aan het te doen, en zo gebeurde het dat ik Het boek Ik op die zinkplaten heb zitten typen - dagen, ja wekenlang in mijn herinnering, want ik tikte met één vinger en bovendien vergeefs: de aanslagen op een Hammond worden bewerkstelligd door een hamertje dat van achteren tegen het papier tikt, en op die zinkplaten bleek dat niet goed te werken. Ik had nog wat geld over, daarmee hebben we toen een moderne machine gehuurd, en daarop heb ik de hele tekst nog eens opnieuw getypt. Vandaar dat ik het gevoel heb een heel uitzonderlijke en persoonlijke band te hebben met Het boek Ik. Het merkwaardige is dat ik niet alleen de passages ervan die nog in mijn hoofd zitten in dat speciale Groningse accent van hem hoor, maar ook als ik Ulysses of Finnegans Wake lees hoor ik zijn stem en niet die van James Joyce.
De derde herinnering vertel ik met schroom, omdat het eigenlijk over iemand anders gaat; maar altijd als ik aan Bert Schierbeek denk komt mij deze episode voor de geest, het hoort onherroepelijk bij mijn herinneringen aan hem.
Het speelt in de tijd dat ik in het Veertiende woonde; je had toen nog twee keer per jaar een soort kermis langs de Boulevard St. Michel, met kraampjes met een groot rad van fortuin waar je een biljet van de Loterie nationale kon winnen, schiettenten, stalletjes met frites en pommes d'amour, en ook een kraampje waar je met pijl en boog kon schieten op papieren schijven, aan vierkante paketten geperst stro bevestigd. De