Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1996 (nrs. 73-76)(1996)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 172] [p. 172] Hester Knibbe Brief uit Pompeï * We gingen een nauwe poort door, juist breed genoeg voor een tweespan, en kwamen terecht in wat stad was, een uitgebouwd uitgewoond lichaam. In het hart de restanten van goden, eromheen wat bewogen geleefd heeft; elk dak is een gat naar de hemel. Rond de stad ligt een wal, vol met stilte. Daarin is de tijd nog haar stem kwijt, woelt traag in haar slaap zoals land onder zee zich verplaatst. [pagina 173] [p. 173] * Ondergestoven geloof hier te over, schoongewreven alledaags leven te over. Hoelang dat kan duren leren de muren: een dans en wat vluchtige liefde in ruimte te over en nooit genoeg tijd. Ook als in kleuren getekend je leven blijft door de eeuwen strijkt, éénmaal aan het licht, het licht je langzaam een liefde lichter. [pagina 174] [p. 174] * Bijna niets past volmaakt in de schaal van z'n woord: oorlog bijvoorbeeld is te groot en ook ramp heeft het krap. Zo nauw als zo'n stad om een huid sluit: je weet dat er niets is verdwenen, en als je najaren een schacht hakt naar dat verstopte verleden, voel je terwijl je nog hakt het oude al steken. Wanneer je dan onverwacht nog belandt in een ingericht huis, blind op een muur stuit, krab je al gauw lief naakt en schrijnend gedumpt verlangen tevoorschijn; je schoont het en je zorgt hier en daar voor wat pleister. [pagina 175] [p. 175] * Stel dat, terwijl de dag kapseist, vuur de berg uitholt, stel dat dan het kind in je zich roert en afdaalt. En je roept nog met al je monden: nee niet doen, maar je moet het wel duwen en je duwt een engel de hel in. Nooit wordt een navelstreng afgebonden. [pagina 176] [p. 176] * Een skelet is hardnekkig. Hoe ze dat deden: goten een holte vol, gipsten gebeente en bikten een mens uit z'n jongste moment. Maar niemand had genoeg God in de longen om hem opnieuw te laten bewegen. Wat ik aan lucht verzet in dit lichtvat verdring ik maar even; als levende volte van de gestolde slenter ik rond, azend op wat me uitsparen moet in een komende duizendjarige leegte. Lagen verslingerde aarde dringen rond vroeger, rond later: stijf kromgetrokken lijf, snakkend naar blijven. [pagina 177] [p. 177] * Afgepeld door de tijd blijft een onbewoonbare stad. Alle panden onthoofd, hart en goden geroofd, staan nog de wanden betoverd met tekens van hun bewoners. Van aarde vergeven zijn ze gebleven, als stof op m'n voeten en onder m'n nagels draag ik hun levens. [pagina 178] [p. 178] * Bewolkt blauwe vrede spant om het oude, veel dauwverse liefde slentert langs tempel en huis. En wij daar nog bij, hand in hand bereid tot vertroostend zwijgen, zodat het even uitgestorven raakt in ons hoofd. Bij zoveel verschoten dood lijk het goed om langzaam te leven. Andante un poco sostenuto ga ik neuriënd over de stenen. Vorige Volgende