Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1996 (nrs. 73-76)
(1996)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Alexander Kluge
| |
[pagina 36]
| |
Intussen kwam echter met een vreselijk en ‘laag’ brommend geluid a de vierde en vijfde aanvalsgolf aanvliegen, die haar bommen vanaf 11.55 uur op de stad afwierp, mevrouw Schrader hoorde het fluiten en a ruisen van de bommen, de inslagen, zodat ze zich in een hoek tussen een alkoofachtige schuilplaats en het keldergat verborg. Ze ging nooit de kelder in, ze wilde niet bedolven worden. Toen ze weer een beetje kon zien, zag ze door de versplinterde ramen van de zogenaamde schuilplaats een escadrille zilveren machines in de richting van de dovenschool wegvliegen. Nu begon ze toch te twijfelen. Ze baande zich een weg door het puin dat de Spiegelstraat bedekte, zag de voltreffer die in de ijssalon, koekahuis Spiegelstraat, was ingeslagen, kwam op de hoek van de Harmoniestraat aan, sloot zich aan bij enkele mannen van de nskk, die met valhelmen, zonder voertuigen, in de richting van de rook en de brand keken. Ze maakte zich het verwijt het Capitool in de steek te hebben gelaten. Ze wilde snel teruggaan, wat door een paar mannen werd verhinderd omdat ze bang waren dat de fronten van de huizen in de Spiegelstraat zouden instorten. De huizen brandden ‘als fakkels’. Ze zocht een betere formulering voor wat ze zo precies zag. Laat in de middag had ze zich tot de Hauptmann-Loeperstraat (zij zegt nog steeds Keizerstraat) hoek Spiegelstraat naar voren gewerkt, een plein gevormd door vijf bij elkaar komende straten, stond naast de betonpijler die een paar uur daarvoor nog een elektrische klok had gedragen, en keek schuin naar de overkant naar het nu helemaal afgebrande Capitool. Nog altijd was de familie Lenz, die zich op dit moment in Marienbad ophield, niet op de hoogte gebracht. De theaterdirectrice kon echter onmogelijk bij een telefoon komen. Ze liep om de puinhoop van de voormalige bioscoop heen en drong van de binnenplaats van het aangrenzende perceel door tot bij de nooduitgang van de kelder. Ze had soldaten bij de arm genomen die haar hielpen met hakken om binnen te dringen. In de keldergang lagen ongeveer zes bezoekers van de matinee, de verwarmingsbuizen van de centrale verwarming waren door de kracht van de explosie verscheurd en hadden de doden met een straal heet water overgoten. Mevrouw Schrader wilde toch in elk geval hier orde scheppen, legde de gekookte en - hetzij door deze gebeurtenis hetzij al door de kracht van de explosie - onsamenhangende lichaamsdelen in de wasketels van de waskeuken. Ze wilde aan de een of andere verantwoordelijke instantie verslag uitbrengen, vond echter gedurende de hele avond niemand die een bericht in ontvangst nam. Ze ging, nu toch ontdaan, de lange weg naar het ‘Lange Hol’, waar ze in de omgeving van de familie Wilde, die daar tijdens de aanval heen | |
[pagina 37]
| |
gevlucht was, een worstenbroodje at, daarbij lepelden ze gezamenlijk uit een inmaakglas peren. Mevrouw Schrader voelde zich ‘nergens meer voor deugen’.
[De inzet van een compagnie soldaten van de rampenbestrijding in de Plantage, van meet af aan te laat] De compagnie, verminderd met de zes die hadden gekozen voor de kelder van het Capitool, had de bioscoop door de nooduitgangen verlaten en kwam in colonne tot de Blankenburger Baan. De mannen wierpen zich daar tijdens de aanval in de tuinen van de villa's. Later kregen ze bevel naar Reddingspost 1 in het gebouw van de lerarenopleiding in de Plantage te marcheren. Ze werden daar te werk gesteld in de schuilkelder Plantage, tegenover de bakstenen gebouwen van de klinieken. Deze publieke schuilkelder was door drie voltreffers geraakt. Ze stuitten bijgevolg op honderd voor een groot deel zwaar verminkte lijken, ten dele afkomstig uit de grond, ten dele uit duidelijk zichtbare kuilen die de schuilkelder hadden gevormd. Waartoe deze uitgraaf- en sorteerwerkzaamheden overigens moesten dienen was onduidelijk. Waarheen zou dat allemaal gebracht moeten worden? Waren er trouwens transportmiddelen voorhanden? Naast de schuilkelder hing nog steeds, in schuine stand, het bord met het opschrift: ‘Beschadiging of misbruik van deze publieke schuilkelder wordt door de politie vervolgd - de burgemeester als plaatselijk hoofd van de politie Mertens.’ Op een paar meter afstand van de voormalige schuilkelder waren de bij het delven van de graven ontstane graszoden voor gebruik na de oorlog op elkaar gestapeld. Deze stapels, telkens twee handbreedtes aarde en zo op het oog gestorven gras, waren in orde. Het gras was echter niet absoluut dood, maar leed sinds 1939 een soort noodlijdend grasbestaan en zou volgens de toenmalige overtuiging van het tuinbouwbeheer na de oorlog weer de buitenhuid van het park completeren. Het ging om een honderd jaar oud waardevol gazon, zogenaamd grasvilt. Voor deze wedergeboorte was nu, omdat het stadsbestuur andere zorgen had dan de herinrichting van de Plantage, de organisatorische basis weggevallen. De ordelijk op elkaar gestapelde hopen zagen eruit als zerken. In zoverre pasten ze uiterlijk bij de verzameling doden die de soldaten op het overgebleven stuk gras hadden neergelegd, tussen omgevallen bomen waarop in de achttiende eeuw, toen ze geplant waren, nog zijderupsen hadden gehuisd. Het ging om een ellendige schijn, want natuurlijk waren de op elkaar gestapelde grasbodemresten als zerken helemaal niet bruikbaar.
[De onbekende fotograaf] De man werd in de omgeving van de Bis- | |
[pagina 38]
| |
marcktoren/Spiegelberg door een militaire patrouille aangehouden. Hij had zijn fototoestel nog in de hand, in de zakken van zijn jack bevonden zich belichte films, nog niet belichte films en andere fotospullen. In de buurt van de plek van het misdrijf, dat wil zeggen in de buurt van de plek waar hij het laatst fotografeerde, bevinden zich de ingangen van onderaardse complexen, die door middel van explosieven in de rotsen zijn aangelegd en waarin bewapeningsproduktie is ondergebracht. De leider van de militaire patrouille was van plan de schuld van de onbekende, of de spion, onmiddellijk te bewijzen en vroeg hem derhal ve: Wat hebt u daar gefotografeerd? De onbekende beweerde dat hij hier vanuit de verte de brandende stad, zijn woonplaats, in haar ongeluk had willen vastleggen. Hij beweerde de bezitter van een fotozaak aan de Bredeweg te zijn, van heel zijn bezit als fotograaf alleen een toestel en wat films bij elkaar te hebben kunnen graaien en via de Vismarkt, de Martinivlakte, Westendorf, en vervolgens via Mahndorf in de richting van de Spiegelberg te zijn doorgedrongen. De patrouillecommandant wijst hem er meteen op dat dit feitelijk neerkomt op het binnendringen in het verboden militaire gebied van de holen. Dat u van de Bredeweg komt is volslagen ongeloofwaardig, hield hij de dader voor, omdat daarvandaan absoluut niemand de stad uitgekomen kan zijn. De patrouillecommandant, gelet op de buitengewoon belangrijke gebeurtenissen van deze dag naar een verhoudingsgewijs saaie plek in het bos verbannen, mocht niet hopen vandaag daag nog een betere vangst te doen dan deze. Zodra de soldaten, de gevangene vanuit het zuiden de Moltkestraat naar beneden voor zich uitdrijvend, tot aan het commandogebouw probeerden door te dringen, zagen ze, door het rookgordijn pas op vijftig meter afstand, dat dit ‘commandogebouw’ uit een berg van bakstenen, ijzerwaren enz. bestond. In hun noodkwartier voelden de officieren zich door het voorgeleiden van de fotograaf in hun werkzaamheden gestoord. Het fototoestel eigenden ze zich zelf toe. De belichte films werden met een dienstauto meegegeven. Als er een bewijs voorhanden was, moest de man in Magdeburg worden doodgeschoten. Wat had spionage in het bergland nu in april nog voor zin? vroeg eerste luitenant Von Humboldt. Maar het was denkbaar dat de vijand met zeer kleine vliegtuigen de verborgen holeningangen van de onderaardse bewapeningswerkplaatsen zocht. De soldaten die, in het bezit van een met de hand geschreven briefje waarin de arrestatie bevestigd werd, de gevangene door de Richard Wagnerstraat leidden, hoopten dat in Wehrstedt inderdaad het een of andere transport naar Magdeburg georganiseerd zou zijn, of dat er anders in elk geval op het huidige spoorwegemplacement een personen- | |
[pagina 39]
| |
trein zou stoppen die naar Magdeburg ging, anders hadden ze niet geweten wat ze met de man zouden moeten beginnen. Of de manschappen van de wacht de onbekende vanwege diens protesten, misschien ook wel vanwege enige twijfel omtrent de zin van hun bezigheden, in een zo verwoeste omgeving vrijlieten, of dat zij door de explosie van een blindganger in de buurt van het Heineplein een ogenblik waren afgeleid zodat hij kon ontsnappen, is niet bekend.
[Kerkhofhovenier Bischoff] Bischoff vervoert op zijn door paarden getrokken platte wagen 4 doodkisten door de Gröperstraat. De opbrengst van de vroege ochtend: Harsleben (oude boer, 1 fles bessensap, 4 eieren), 1 lijk uit Mahndorf (inspecteur, 1 fles eierlikeur, in lappen verpakt, 2 braadworsten), 2 lijken uit de ijskelder van het streekziekenhuis, kort geleden geopereerd. De kerkhofhovenier moet de transporten zelf regelen omdat de begrafenisonderneming ‘Piëteit’ geen voertuigen heeft. Vanwege het groot alarm mocht Bischoff zich al lang niet meer op straat bevinden, moest met zijn vracht blijven staan, in een van de gammele vakwerkhuisjes naar binnen gaan en de kelder opzoeken. Liever verhoogt hij het tempo, laat de zweep dichtbij de oren van de trekpaarden knallen. Nu ziet hij schuin naar achteren het eskader bommenwerpers vanuit het oosten komen. De lijken mogen niet door de luchtdruk door elkaar gegooid worden. Bischoff voelt zich vanwege de grafgiften en geschenken in twee gevallen verplicht. Hij kan niet de wagen laten stoppen, de paarden op de een of andere manier vastbinden en ook nog naar de een of andere kelderingang rennen. ‘Zo'n sjoone paerde zeen 'n plezeier.’Ga naar eind1 Bischoff haast zich via de straat met de oude graven omhoog naar de nieuwe begraafplaatsen. Daar tilt hij de doodkisten van de wagen en stapelt ze op elkaar. Daarna stapt hij in een van de open kuilen, zodat hij nog slechts een stuk hemel boven zich ziet, helemaal blauw, dat pijn doet aan de ogen. ‘Maakt alle oude jaren nieuw
maakt alle tijden dronken.’Ga naar eind2
Door de schokken in het centrum en het lager gelegen stadsdeel dwarrelt stoffige aarde van het opstapelen naar beneden. Bischoff is slaperig, is er al vroeg op uit gegaan. Nog altijd geen machines in zijn blikveld. Omdat er toch al overuren op hem af komen, doet hij het kalm aan. Het bemodderde jack dat hij draagt, heeft hij op de bodem uitgespreid en hij doet een dutje. | |
[pagina 40]
| |
[De torenwachters, mevrouw Arnold en mevrouw Zacke] Op de torenomgang van de klokkentoren van de Martinikerk zijn mevrouw Arnold en mevrouw Zacke, in het kader van hun luchtbeschermingsdienstplicht, als torenwachters geïnstalleerd. Ze hebben zich hier ingericht met klapstoelen, zaklampen die overdag niet gebruikt worden, thermosflessen met bier, pakketjes brood, verrekijkers, draadloze telex foontoestellen. Ze zijn van bij olw (Openbare Luchtwaarschuwing) hierheen omhoog geklommen, zijn nog maar net bezig door de verrekijkers om zich heen te kijken, of daar zien ze vanuit het zuiden twee boven elkaar vliegende formaties. Ze geven door: ongeveer 3000 meter hoogte, richting Quedlinburgerstraat/HeinepleinGa naar eind3, B-17 langeafstandsabommenwerpers. Rooksignalen boven het zuidoostelijke stadsdeel. Mesvrouw Arnold vult aan, roept in het door mevrouw Zacke vastgehouden zend-ontvangapparaat: ‘Ze smijten bommen!’ Twaalf worpen op rij aan beide kanten van de Blankenburger Baan. Mevrouw Arnold: Er lopen nog massa's mensen bepakt en bezakt in de richting van de Spiegelberg. Mevrouw Zacke: Niet alle machines hebben gegooid. Daarmee is de woordenvloed van de torenwachters voorlopig ten einde. Beide vrouwen tellen. Ze hebben de verrekijkers neergelegd. ‘Achtendertig’ - vliegmachines of bommenwerpers, dat is niet duidelijk. Mevrouw Arnold meldt: Steen- en Hardenbergstraat, Küblinger straat, Heineplein, Richard Wagnerstraat. De eerste groep heeft Wehrstedt bereikt en trekt lussen, wacht op de hoofdgroep. Over de mobilofoon wordt door de centrale gevraagd: Wat 38? Mevrouw Zacke antwoordt voor torenwachter Arnold, die het toestel stel vasthoudt: Eerst 38 en daarachter 96 machines. Verzameling boven Wehrstedt. Torenwachters worden via de mobilofoon geïnformeerd dat boven Nordhausen op een afstand van tien vliegminuten nog meer golven bommenwerpers volgen. Mevrouw Zacke antwoordt: Er zijn er zat! Ze ziet dat de vliegtuigen vanuit de lus uit de richting Wehrstedter brug/Hindenburgstraat direct op hen afvliegen, meldt dat echter niet meteen omdat ze telt, verwerkt wat ze ziet. Schuin daarheen vliegen, uit de richting Oscherleben, tamelijk kleine, snelle machines, gooien rooksignalen boven Bredepoort, Doelenstraat tot Vismarkt. Een van de tweemotorige machines vliegt vanaf ongeveer 1000 m hoogte in duikvlucht omlaag tot een hoogte van 300 m, geeft rooksignalen boven Gröperstraat (dus ver weg naar het noorden). Mevrouw Arnold roept opgewonden in het zend-ontvangapparaat: ‘Een dikke gele klodder van geel!’ Rooksignalen zwart boven Vismarkt enz, geel boven benedenstad. De machines vlogen nu boven de wachters weg. Over een afstand | |
[pagina 41]
| |
van ongeveer een kilometer het fluiten van de serieworpen. Mevrouw Zacke brult in het spreektoestel: Inslagen Bredepoort! Staafbommen in de massa! De torenwachters staken hun meldingen. Klapstoelen en voorraden zijn door elkaar gevallen. Mevrouw Zacke maakt mevrouw Arnold attent op ‘stormwinden’ (drukgolven van de explosies). De vrouwen moeten zich beter vasthouden. Vluchten zou geen zin hebben. De vrouwen dwingen zich, in hun hok, beide handen aan de rand, opnieuw op de vliegtuigen te letten die als tweede groep komen aanvliegen, ongeveer op 2000 m hoogte. ‘Kulk, Bredeweg, Woort, Schoenstraat, Paulsvlakte.’ Ze fluisteren de gegevens op schoolse manier, zoals ze zijn opgeleid, maar gaan er niet meer op door. Ze hebben de indruk ‘dat de toren beweegt.’ Mevrouw Zacke kijkt in de richting Domplein, dat wil zeggen noordwestelijk. Daar knallen bommen in de huizen van de Burchtgang. Mevrouw Zacke zegt: ‘Ze grazen de stad af.’ De vrouwen gaan nu liever helemaal plat liggen. Mevrouw Arnold heeft haar hoofd dichtbij het toestel. Wat moet ze erin zeggen? Dat ze op dit moment geen uitwijkmogelijkheid ziet? Ofschoon ze hier graag vandaan zou komen? De treffer in het raadhuis ziet ze. Mevrouw Zacke grijpt naar het spreektoestel en brult er volijverig iets in. Het is haar gezegd door een sympathieke officier van het luchtdoelgeschut, die op een fles Nordhäuser getracteerd had: Zij moest zich nergens iets van aantrekken, maar melden. Zo lang ze hier op haar hurken zit of ligt, heeft ze dus de vaste wil in dat apparaat ‘te huilen’. De torenwachters worden ‘de hyena's’ genoemd, omdat ze ‘in hun wanhoop huilen’, een ‘grap’ van de instructeur. Beneden de vrouwen is de houten betimmering van de toren van binnen in brand geraakt, ook delen van de torenkap. Vlammen ‘kledderen’ van de toren op de huizen aan de kant van de Martinivlakte. In brand staan: Café Deesen, De Kreefteschaar, ‘Zure snuit’, enz. Mevrouw Zacke wil niet op de stenen rand van de torenomgang ‘afbranden’. Ze stompt torenwachter Arnold in de zij, pakt klapstoel, verrekijker, radiozendapparatuur bij elkaar en rent de toren in, de houten trap naar beneden. Achter haar trappelt mevrouw Arnold. Een sterke luchtstroom of storm drukt de vrouwen tegen de leuning. Onderweg roept mevrouw Zacke in het toestel: ‘Kerk brandt. Zijn onderweg.’ De onderbouw van de trap glijdt onder hun lopende voeten naar beneden dwars door een vlammenzuil en komt krakend op de torenfundamenten terecht. Mevrouw Arnold, die onder brandende balken ligt, beweegt zich niet, antwoordt op het roepen van mevrouw Zacke, wier bovenbeen gebroken is. Ze ligt beneden de brand in de buurt van de kleine deur naar het schip van de kerk, waar ze ‘naartoe robt’, doordat ze het | |
[pagina 42]
| |
onderlichaam met alle pijn achter zich aansleept (‘trekt’). Ze trekt zich a aan een stenen stijl omhoog naar de deur, zodat armen en hoofd het onderste deel van de gesloten deur bereiken. Ze roept om hulp, klopt met een hand tegen de dikke deurplank. Enige tijd bewusteloos, dan komt ze weer bij, klopt.
Er gaan uren voorbij. Mevrouw Arnold, vanuit deze positie door mevrouw Zacke niet meer te zien, hoort niets, geeft geen teken. Het binnenwerk van de toren valt broksgewijs brandend naar beneden. Op het puin van stenen en verbrand hout dat op mevrouw Zacke is terechtgekomen, staat de klok, die uit haar ophanginrichting naar beneden is geschoven bovenop het fundament van de toren. Mevrouw Zacke voelt zich door de gloeiende houtberg en de klok in de rug ‘gebraden’. ‘Ezels en apen,
dat gelooft en hoopt
tot iemand hun bed verkoopt!
Moet op strozak slapen.’
Mevrouw Zacke heeft geen strozak, maar blijft rechtop staan op één been, dat begint te slapen, steunt bovendien met een arm op een stenen uitsteeksel. Het naar buiten gedraaide, gebroken bovenbeen ‘trekt naar beneden’, en dat is ‘een kwelling’. Ze heeft natuurlijk wel wat te vertellen als ze nog gered wordt. Waarom haalt niemand haar (en de dode mevrouw Arnold, niemand weet immers of ze misschien toch nog leeft) hier vandaan, de luchtbeschermingsorganisatie heeft haar hier immers ook geposteerd? Mevrouw Zacke heeft aanvalswaarnemingen verricht op 11 januari 44, 22 februari 44, 30 mei 44, vervolgens heeft ze evenwel op 14 februari 45 en 19 februari 45 (werkzaamheden bij de landjonker) verzuimd omdat de andere hyena dienst had. Ze vindt een stang, uitgedoofd ijzer, het moet laat in de nacht zijn, en slaat daarmee tegen de deur. In het schip van de kerk hebben vluchtelingen uit de huizen aan de Martinivlakte zich in veiligheid gebracht. Ze hebben in de zijkapellen het instorten van het brandende dak van de kerk overleefd, doen nu open voor mevrouw Zacke, die onderaan de deur hangt, trekken haar in het schip. Dank je zeer, zegt ze.
[De bruiloft in het Paard] Ik was vanmorgen vroeg om zes uur hier en heb gekeken. Wilde jullie niet hierheen laten lopen en er is niks voorbereid. Bloemen en alles. Dat zei de moeder van de bruid, toen ze vanaf de Dom aankwamen en het opgesmukte noodontbijt zagen: de batterij | |
[pagina 43]
| |
Harzbrouw-bier, 4 flessen Moezel, dat wat het hotel uit zijn voorraden heeft opgebouwd; ham, boter, 2 tulbanden waren er van de kant van de bruid aan toegevoegd. Dan om 11.20 uur groot alarm. De dienstplichtige serveerster zei: u moet absoluut de kelders in. Dat wisten de bruiloftsgasten zelf ook wel. Ze kletsten zich door de deur, langs de hal, de beige geverfde keldertrap omlaag: bruid (uit de benedenstad), momenteel bij de landjonker in dienst, bruidegom (een gewapend-beton-ingenieur), moeder van de bruid, een zus van de bruid, haar broer, die echter niet verder dan de kelderdeur meeging omdat hij als luchtbeschermingswacht verplichtingen had, moest er dus weer uit, 4 kinderen uit de clan van de bruid die bloemen gestrooid hebben. Twaalf minuten later zijn ze allemaal bedolven. Ik hoop dat ze onmiddellijk gestikt zijn, zei de broer van de bruid, die de volgende dag in de puinhoop aan het zoeken was. Het bruiloftsgezelschap had na de ceremonie in de Dom, die langer duurde omdat er nog 2 paren voor hen waren, ongeveer 40 minuten in het Paard de tijd gehad. De broer van de bruid had een koffergrammofoon meegebracht en het ‘lievelingslied’ van de bruid afgespeeld. ‘Droom mijn kleine baby
jij wordt een lady
en ik word een rijke gentleman.’
Daarna wees de moeder de bruid op de gedekte tafel, deelde borden uit. En wie niet wil, zei ze, die heeft al. En wie niks heeft, antwoordde de moeder van de bruidegom, die krijgt nog. De getuigen zetten hun lege borden voor. Dat moet Lissy maar achterwege laten! zei de moeder. En als ik van Edeltraud geen nieuws heb, draag ik dat met waardigheid. De moeder van de bruidegom steunt haar: Je gaat Edeltraud geen stap tegemoet, en het huis, vervolgde de moeder, poets ik niet één keer. Ook de ramen niet. Goed zo, zei de moeder van de bruidegom. Wat lees je daar, vroeg Gerda, een van de zussen van de moeder van de bruid, die lerares was, aan het achtjarige bloemenstrooikind, de jongen van Hanna. Zo, je leest in de operagids. Dat is goed zo. Het kind leest altijd. Wat leest hij dan? riep de moeder van de bruidegom. De operagids! Dat kind las al in de kerk en nu sinds een paar minuten de inhoudsopgave van de ene opera na de andere. De kransen heb ik opgeruimd. Zuster Hanna snijdt daarmee een gevaar aan dat de stemming van de dag zou kunnen verpesten. In de familie van de bruid is pas twee weken geleden iemand gestorven. De kran- | |
[pagina 44]
| |
sen weg, zegt Hanna daarom, en petunia's erin. Omdat die beter passen bij deze dag. Ik heb daar haast mee gemaakt. Kiezel mogen we er niet aanbrengen. Maar in september wordt nog een keer opgehoogd. Dan is dat ook weg. Het is per slot al een paar dagen geleden. Ze wil de stemming verbeteren en zegt daarom proost. Mooie bruidsgeschenken, zegt Gerda. Ze wilden hier tegen 13 uur klaar zijn, daarna middageten in de woning Gröperstraat, koffietafel bij de oud-tante van de bruid, die niet in staat is om te lopen, 's avonds zijn tafels in café Zure Snuit besteld. De bruidegom moet de volgende dag, maandag, ter beschikking zijn in Barby / Elbe. De jonggehuwden spreken nauwelijks met elkaar. Er heerst een bevangen sfeer. Binnen een uur moet dat anders zijn, daar wordt door de moeder van de bruid en de moeder van de bruidegom aan gewerkt. Er bestaat namelijk een werkelijk gevaar: bruidegom is afkomstig uit een rijke familie uit Keulen. De Halberstadtse, zijn bruid, komt daarentegen uit de benedenstad, familie zonder vermogen. Het jij glijdt nog niet echt makkelijk tussen de gezinsleden van de tegenpartij (behalve tussen het bruidspaar, dat de zaak op touw heeft gezet maar nu zwijgt). Bij de familie van de bruid hopen ze op een crisisvrije dag tot aan de aflevering van het paar in hun kamer in het Paard 's nachts om 1 uur (of afstaan van een slaapkamer in de woning Gröperstraat, dat maakte nu niks meer uit). Dan was ook dit feest afgefloten. Eerder al het rouwen op de kortst denkbare manier. Een deel van de familie vond dat er teveel van hen werd gevergd. Zoals gezegd, er ontkwam niemand.
[Mollen] Deze openbare Luchtbeschermingsruimte biedt plaats aan 120 mensen. Er zijn er ongeveer 60 gekomen, die op tuinstoelen, krukjes, britsen, banken in het licht van de keldergloeilampen zitten of op hun bagage hebben plaatsgenomen. Als het ‘schuddende brommen’ erger wordt, gevolgd door het fluiten van bommen, rennen nog een paar personen door de sluizen naar binnen, die door de luchtbeschermingswachten vergrendeld worden. ‘Inslagen dicht in de buurt’, zegt de leider van de luchtbescherming. De gloeilampen flakkeren, gaan uit. We glijden van de zittingen op de keldervloer, komen over de ledematen van anderen te liggen. Een deel van degenen die in de kelder verblijven stormt na de eerste serie inslagen in de richting van de sluis, wil eruit. De groep van de luchtbeschermingsdienst verspert hen de weg. ‘Het is verboden de luchtbeschermingsruimte tijdens de aanval te verlaten.’ Maar nu kwamen mannen en vrouwen met staaflampen erachter dat er bressen in de muur waren. Niemand wil in het donker blijven. Ze willen zien wat er aan de hand is. Ze komen terug, fluisteren. De sluis | |
[pagina 45]
| |
is niet open te krijgen. Er worden groepen ingedeeld. Twee gewonden, van wie ik later vernam dat ze tot het lazaret in de ‘Domclub’ hoorden, en die van hun zondagse wandeling in onze openbare luchtbeschermingskelder gevlucht waren, drongen zich op bij de wachten en voerden een groep vrouwen aan die met pikhouwelen en schoppen de bres naar de buurkelder openden, achter hen in groepjes van acht tot tien personen een door de luchtbeschermingswachten georganiseerde slang van onze van de buitenwereld afgesloten gemeenschap. Wij verkenden de buurkelder waarin vier gestikte mensen lagen, uitgangen versperd. Onder leiding van de twee soldaten eerste klas forceerden we met pikhouwelen en ijzeren staven de doorbraak naar huis nr. 64, dat weten we niet, het wordt ons toegefluisterd, maar we zien in deze kelder al de chamotte, verlicht door onze zaklampen, die door een druk van de duim gaan zoemen. Ook de keldertrap naar beneden puin. We vinden de doorbraak naar huis nr. 66. In deze kelder moesten we zoeken. Er was geen doorgang te vinden. De slang achter ons drong op. Een deel van de kopgroep kon zijn armen niet meer zoals in het begin bewegen, wordt vervangen. Is er een man of een vrouw met sterke armen daarachter? Trude Willike kwam naar voren, nam het pikhouweel over. Dan schuiven we een stellage met ingemaakte marmelade opzij, de glazen vallen, ook asperges en bonen, en achter deze kapotte boel de bres. We komen in een zeer ordelijke, gekalkte kelder, maar zodra we de kelderdeur opengebroken hadden naar boven - gesteente en balken. De soldaten eerste klas zeiden daarom: Hier komen we niet door. We bleven dus ondergronds, maar zouden in elk geval de bagage die sommigen meesleepten, hier laten staan. Daarna forceerden we met de pikhouwelen en de ijzeren staven de doorbraak naar het gebouw ‘Schlegelbrouw’. Hier zien we stof- en rookwolken binnendringen. De ijzeren luiken voor de kelderramen zijn opgeblazen, schemerlicht van buiten. Achter ons de geleide slang. Op dit ogenblik de (zoals we later merken) vierde en vijfde aanvalsgolf. We gingen zo plat mogelijk op de grond liggen. In de zijruimten rinkelen de flessen. Klommen toen over gebouwen aan het Heineplein omhoog, achter ons ongeveer zeventig mensen als een kinderkaravaan geleid, over een huizenhoge puinkegel, en zagen de Quedlinburgerstraat volledig bezaaid met brokstukken, voorbij het reservelazaret, langs de muur van het slachthuis. We trekken zonder bagage door het bos en worden in het ‘Lange Hol’ afgegeven, d.w.z. vertegenwoordigers van de sa en de nsv die hier toezicht houden, nemen ons over. Wat de in de kelder van het huis voor de Schlegelbrouwerij verstopte bagage betreft, die was, toen we dat de volgende dag controleerden, verdwenen. Dat trof ons zeer. Maar we vonden geen instantie waar we wraak op konden nemen. | |
[pagina 46]
| |
[Boterhandel Henze. Zodra de gedachten weer geordend zijn: het veroveren van voorraden] In de kelder van ons huis Hogeweg 21 liggen 7 doden, in onze gedachteloosheid geen blik achterwaarts, we rennen over brokstukken, puin, afval enz. ‘als door een rotstuin waarin niets groeit’, richting Johannesbron, terwijl we tegen elkaar zeggen: Een groot plein moeten we hier hebben met brede wegen naar alle kanten ten om te vluchten. Hier zijn al andere bewoners van Halberstadt verzameld, dat geeft energie. We gaan met een grote omtrekkende beweging terug, naar de Dominikanerstaat. Het benedenste deel van de Hogeweg brandt. We proberen het via Lichtengraben. Het lukt ons nogmaals tot aan het midden van de rijbaan Hogeweg door te dringen. Op 40 m afstand zien we ons huis nr. 21. Zoals eerste indruk (zonder blik) die de vlucht uitlokte: door voltreffer verwoest. De huizen branden, stormwind, we houden elkaar op het midden van de straat vast. We moeten ons haasten (denken we sinds een of twee uur). We hebben ben over het hoofd gezien dat in de smalle passage, tussen de brandende gebouwen van koloniale warenhandel Gebhardt en hoek Lichtengraben, in onze rug, een jerrycan ligt waaruit groen-zwavelgele fosforvlammen spuiten. We springen met grote passen over de vuurhaard, komen bij boter- en kaashandel (Henze) aan, waarvan de bovenste verdieping brandt. De eigenares probeert voorraden te redden. De waren staan gedeeltelijk in de winkel en in de achterruimten van de benedenverdieping. Wij sluiten aan in de rij. Slepen eieren, margarinekisten, kazen, boter, honingkisten de straat op. ‘We waden door de kaas.’ Suiker stroomt uit de zakken, knarst tussen de vertrapte kaasdozen. We moeten per se uit deze ruimten weg. ‘De achterkamers storten in.’ Een gordijn brandt bij de binnenplaats, fladdert in de richting van de brand. De eigenares roept: ‘Hier, pak zoveel als je kunt dragen!’ We dragen de voorraden met versnelde pas. In de Herdersteeg grote groepen uit hun gebombardeerde huizen gevluchte mensen. Hier is een brandweergroep aan het uitladen: spuitgerei, buizen. Achter de linie van de brandweer richten we een nest in voor de voorraden: een grote deken die duidelijk maakt dat dit stuk trottoir ons nieuwe grondstuk is, twee man bewaking ernaast (Frieda, Gisela), we haasten ons terug naar de stad, nemen een achtergebleven dekbed mee, een kist (kerstboomversiering), een postzegelverzameling, op een handkar helemaal bovenop, en ook staaflampen. Ik zeg Willie de verzameling onopvallend weg te nemen. Bakstenen gebouwen Halberstädter Dagblad, Lichtengraben, ik wil annonces in verband met het zoeken van een woning aangeven voor de komende dagen, evt. tuinhuisjes, rand van de stad. Wij verschijnen niet, zegt iemand van de redactie. Ik pak potloden en inkt, breng ze naar de overige voorraden in de Herdersteeg. Ik posteer daar twee kinderen, | |
[pagina 47]
| |
stuur Gisela, Frieda naar Klein-Quenstedt, moeten zeggen, we hebben alles verloren en of ze niet een ham kunnen afstaan. Komen inderdaad met drie worsten terug en een winterjas. Onze verzamelplaats met spullen van verschillende categorieën beslaat nu 12 vierkante meter. Dat stoort hier, zegt iemand van de partij die hier toezicht houdt. Verdeelt u dat verder achter, in de voogdij. Maar we moeten het juist niet verdelen, maar bij elkaar houden. Hier moeten slangen worden verlegd, zegt de man in uniform. De brandweermensen verplaatsen zonder pardon een slang over ons bezit. We voelen een sterke gemeenschapszin. De kinderen willen meehelpen met blussen, worden teruggejaagd. Nu moeten we aan de nacht denken, hoe we op de een of andere manier in de buurt van onze waren overwinteren.
[Ter redactie] Moet je nu een krant uitbrengen of gaan blussen? Waarmee blussen? Ze stapelen de papiervoorraden in de kelder op. Iemand zegt: We kunnen beter ergens vuur maken waar we het in toom kunnen houden. Het stenen huis hier redden we, als we alles wat brandbaar is eruit werken. Over de clichés leggen we natte doeken. Omlaag dus met de gordijnen. Er zijn daar een paar emmers water. Een van de zetters zegt: Als ze allemaal nog een keer pissen hebben we meer, we willen ‘passanten’ naar binnen roepen die in een emmer worden leeggemolken. De catastrofe loopt nu vanaf 11.32 uur, d.w.z. sinds bijna anderhalf uur, maar de horlogetijd, die gelijkmatig als voor de aanval voorbijsnort, en de zintuiglijke verwerking van de tijd lopen uit elkaar. Met de hersens van morgen zouden ze in deze anderhalf uur bruikbare noodmaatregelen kunnen verzinnen. Twee redacteuren worden naar de poortvijver gestuurd, moeten met een grote kuip water aanslepen om de doeken voor de machines nat te maken. Ze moeten ook het houten trappenhuis nat toedekken. De poetsspiritus, de oliehoudende drukinkt moet weg, misschien in een onbereikbare kelderhoek? Maar wat moeten we dan met de kolenvoorraden daar? Scheppen we die op de binnenplaats van de buren? Begraven is beter. Er is een klein stuk grasveld naast perenboom en muur dat voor graafwerk in aanmerking komt. Je kunt ook de hoek van de kelder naar de kolenkelder met puin en stenen barricaderen. Allereerst gaat het om de papiervoorraden. De zetters steken in de tuin gecontroleerde branden aan, waarin ze het op zichzelf waardevolle papierbezit vernietigen. Intussen staan onder het dak mannen en vrouwen van de redactiestaf met vuurzwepen en zandschoppen die de in het balkwerk waaiende vonken uitslaan of met zand bedekken. Met het kostbare water wordt koffie gemaakt. Emmers en jerrycans waar de drukinkt uit is gehaald, worden naar het overdekte zwembad gedragen. | |
[pagina 48]
| |
[Domgang 9] Op de vensterbanken stond, omgevallen, onmiddellijk na de aanval, een assortiment tinnen soldaatjes, de overige in dozen verpakt in kasten, bij elkaar 12400 man, het derde legerkorps van Ney, zoals het in de Russische winter wanhopig oprukt in de richting van de oostelijke achterblijvers van het Grote Leger. Die werden tijdens de advent jaarlijks eenmaal opgesteld. Alleen meneer Gramert zelf kon de massa in de juiste volgorde opstellen. Hij is tijdens een paniekerige vlucht, weg van deze lievelingshobby, in De Kreefteschaar door een brandende balk aan het hoofd getroffen, is niet meer in staat iets te willen. De woning Domgang 9, met alle tekenen van Gramerts persoonlijke stijl, ligt er nog 2 uur rustig en intakt bij, zij het dat ze in de loop van de middag steeds sterker verhit wordt. Tegen 17 uur is ze, net als de tinnen figuren in hun dozen die tot klonters versmelten, uitgebrand.
[Bij Harder] In deze kroeg, aan de Wijnmarkt, lekken de vlammen om 14 uur aan het boven de bar aangebrachte bord: ‘Uit een moedeloze reet ontsnapt zelden een vrolijke scheet.’ De door elkaar gevallen bierglazen glazen springen kapot. Niet veel later valt de puinmassa van het hele huis op de totaal uitgebrande kroeg. | |
II[Strategie van beneden] De evacuée uit de omgeving van Gelsenkirchen, lerares aan de lagere school, Gerda Baethe, nu als munitiearbeidster dienstplichtig, bewoont met haar drie kinderen, negen, zeven en vijf jaar oud, het tuinhuis van het grondstuk Bredeweg nr. 55/57, dat niet is onderkelderd. Om 11.32 uur, ze heeft de sirene van het groot alarm gehoord, bominslagen in de verte, was ze net met het aankleden van de kinderen klaar, toen brisantbommen in de luchtschuilkelder van het huis nr. 9 sloegen (drukkerij Koch), in het huis nr. 26, in het tegenoverliggende huis nr. 69.Ga naar eind4 De voordeur van het tuinhuisje breekt, een golf stof en rook. ‘De ontploffingen werden door een uiterst hard, schril en onaangenaam geruis begeleid.’ Onmiddellijk daarvoor een diep geruis en hoog gefluit, daarbij aanzwellend en afnemend gebrom, dat Gerda in elk geval op 15 tot 20 m hoogte schatte. Dat was, alles bij elkaar, ‘nabijheid’, bleef binnen de beschermende cirkel die ze om zichzelf en haar eigendom trok. Ze viel tegen de grond, twee kinderen in haar nabijheid, het derde rende naar binnen, sloeg tegen de grond. Ze dacht: Die zijn in de buurt. Ze was immers, zoals ze daar lag, zelf niet getroffen. De kinderen kropen onder haar, drukten tegen haar dijbenen, tegen haar hals, haar hoofd, | |
[pagina 49]
| |
probeerden tegen wat grotere lichaamsdelen aan te kruipen, de vijfjarige doordat hij zijn hoofd onder het lichaam van de moeder schoof. Het was dus tenminste zo dat Gerda's troep niet in alle windrichtingen uit elkaar vloog maar huidcontact zocht. Dat was een kwestie van seconden. Het onregelmatig aanzwellende gebrom werd opnieuw sterker. De explosieven sloegen in de kelders van het degelijk gebouwde huis nr. 21 (epa-warenhuis). Ze ‘voelde’ dat als inslag ‘op 5 m afstand’. Het tuinhuisje werd door de golf luchtdruk aan het trillen gebracht, de volgende inslagen, series: Woort, Kulkplein, Paulsvlakte, Franse kerk, Vismarkt, het warenhuis van Büttner, Gotisch huis enz. Gerda registreerde dat als ‘ver weg’. Ze kon het op geen enkele situatiekaart boeken of zien. Ze lag, met op en naast haar de ‘last’ van de kinderlichamen, op de vloer, ‘luisterde’. De kinderen bewogen zich niet, huilden niet. Ze stootte de middelste aan, die meteen begon te jammeren. De reactie, nu huilden ook de beide anderen, was voor haar een bevestiging dat er nog leven in de kleintjes zat. Dat ze, gezien vanaf haar gezinseiland, nog niet tot de doden gerekend moesten worden. Gerda kwam overeind, schoof de kinderen voor zich uit, terwijl op enige hoogte opnieuw het aanzwellende diepe gezoem dichterbij kwam, door de keuken, waar de aan de muur hangende zout-, peper-, suiker-, kruidenkastjes naar beneden waren gevallen en hun inhoud op de plavuizen verstrooid hadden - de oven was uit elkaar gevallen, de rest van het vuur op de plavuizen, laat maar, dacht ze, duwde haar kinderen de zes stenen traptreden naar de hoek met huisraad omlaag, datgene in dit huisje wat nog het meeste leek op iets kelderachtigs. Het lag anderhalve meter beneden straatniveau. Ze voelde zich in haar ‘oningerichte huisje’ ‘lichtbewapend’. Ze geloofde niet dat ze gevaar liep bedolven te worden. Ze had, toen de explosieven vielen, telkens haar adem lang ingehouden, omdat ze had gehoord dat de luchtdruk van de brisantbom de longblaasjes kapot scheurde, dus moest ze een soort tegendruk in de longen veroorzaken tot het voorbij was. Ze fluisterde nu tegen de kleintjes: Niet ademen, alsjeblieft niet ademen. Het fluisteren maakte de kleintjes nerveus. De oudste blies zijn wangen op, ademde niettemin. Er was geen tijd. Stellingen van een ‘strategie van beneden’, die Gerda in deze seconden in haar hoofd probeerde te verzamelen, konden niet worden doorgegeven. Hier, helemaal van beneden gezien, omhoog naar de voor Gerda onzichtbare planners op 3000 m hoogte boven de stad, of weg, heel ver weg naar de lanceerbases van de bommenwerpers, waar de hogere planningsstaven zaten. De zolders van de huizen aan de Bredeweg brandden onmiddellijk. Na een pauze van ongeveer 10 minuten, waarin Gerda naar een motregenachtig ruisen luisterde dat | |
[pagina 50]
| |
of met het branden zelf of misschien met ‘omlaagvallende dakpannen’ te doen had: ze keek eenmaal door het gat, waarin nog enkele versplinterde terde vensterresten zaten, de vlammen in het voorhuis, brokken puin op de binnenplaats, de blik op de binnenplaats van de buren werd verhinderd door een hoge muur (dat kon bescherming betekenen.) Nu hernieuwd nieuwd aanzwellen van de grote vliegtuigen. Ze begon de bommenwerpers boven te verwensen. Maar als dat tot gevolg had dat een van hen naar beneden stortte en haar met haar tuinhuisbezetting doodde, dan was het beter als ze dat niet deed. Het ging vooral om de jongste, omdat het haar zoontje was (terwijl ze geloofde de minder waardevolle meisjes later te kunnen vervangen.) Ze overwoog serieus wie van de drie ze vóór alles zou redden, probeerde er voordeel in te zien dat ze zich zelf in de optelling van deze rangorde opnam: op verschillende plaatsen, ze tastte de mogelijkheden per slot alleen pas af. Misschien kon ze er iets aan doen, doordat ze de volgende luchtdrukgolf voor de longen van een van de kinderen, wie precies wilde ze nog kiezen, opving. Maar een instortend huis, hoe klein dan ook, kon ze niet opvangen. Het scheen haar tactisch in elk geval gunstig, dat met dit tuinhuisje niet al te veel boven haar in elkaar zou zakken. Een voordeel van de volkshuisvesting. Ze kroop nu over de kinderen heen, die zich aan haar vastklampten. Juist dat maakte haar echter plotseling bang, en ze ging rechtop staan om ze van zich af te schudden, merkte dat ze daarbij ademde en maande zichzelf tot voorzichtigheid: deze lucht, waarvan de druk onder invloed van de inslagen schommelde, niet ‘tot zich nemen’! Ze dwong zich strategisch, d.w.z. op de hoofdpunten betrokken, te ‘denken’, dus: waarheen vluchten, als er nog eens een kans kwam door te wachten op een volgende golf - ze wilde dan over Vismarkt, Martinivlakte, Smedenstraat, Westendorf rennen. Een handkar op de binnenplaats, de kleintjes d'r in en zo snel mogelijk naar de velden of dorpen. Deze troostende voorstelling hield ze zich voor ogen, meer afweermiddelen had ze niet, terwijl de vierde en vijfde golf het midden van de stad: Schoenstraat, Hogeweg, Lichtwerstraat enz. verwoestte. Daarbij het ritselen en rommelen van puin dat van de daken afkwam, maar misschien was het ook wel brand. Het begon alweer op dezelfde manier als 11 minuten geleden, dat het golvende brommen erger werd. Ze probeerde door hardop te bidden de bommen in hun koers te beïnvloeden. Maar als ze er nu naast zat? Ze wilde ook niet als gelovig of bijgelovig overkomen na zoveel jaar verlicht leraarschap. Buiten stemmen van bewoners, die midden in de aanval, om niet in de kelders te verbranden, voor de huisdeuren kwamen staan en vluchtwegen bespraken. Blijf hier liggen, zei Gerda tegen de kinderen. Ze stak de binnen- | |
[pagina 51]
| |
plaats over: geen hemel, zwarte rook, dreunen dat zich verwijderde. Daar was eerder zon en blauwe lucht geweest. ‘En mooie, zwarte wolken trekken voorbij,
het is alsof ik allang gestorven ben...’
Walmwolken nu. Ze kwam over bergen puin, een handkar stond daar omgekeerd, naar de poortdoorgang van het voorhuis, waar een groep mannen die bijlen droegen, met mouwbanden van de luchtbescherming, een uiteenzetting begonnen. Ze ging erbij staan om een advies op te vangen. Ze hadden allemaal zozeer genoeg van deze gebeurtenissen dat ze geen verdere bombardementsgolven meer verwachtten (op deze onschuldige stad!). Dus gedroegen ze zich alsof er nu ook niets meer kwam. Er is niks te redden, zeiden ze. Iedereen moet er in westelijke richting uitrennen. Maar zelf renden ze niet, ze keken gebiologeerd door de poortdoorgang naar de instortende facade van nr. 60, daarachter brandde een kolossale voorraadschuur. Gerda wist genoeg. Het geduldige wachten leverde geen betrouwbare strategie op. Ze gaf zich over aan het lot, rende naar het tuinhuisje, nam niet aan dat het zin had door de branden van de stad te vluchten, schatte veeleer nuchter de afstand tot de buurhuizen, tot het voorhuis. Ze koos een op de binnenplaats liggende lat, verruilde die vervolgens voor een regenpijp die ze rechtboog. Daar kon ze vlammen mee uitslaan als die tot op een afstand van minder dan twee meter naderden. Ze begon in de keuken de vuurresten van de oven te doven. De kleinen bleven in het huisje, in de hoek met het huisraad, verborgen. Hier stonden nog allerlei spullen: een schop (nuttig), bezem (nutteloos), hark (in bepaalde omstandigheden nuttig). Met de schop schepte ze uit de bloembedden aan de rand van de muur naar de binnenplaats van de buren hopen aarde, die ze op het vuur wilde gooien als dat dichterbij kroop. De regenpijp had ze al vlug weer neergelegd. Nu waren er geen stemmen van andere mensen in de buurt meer te horen. Het voorhuis, alle huizen aan de Bredeweg brandden af. Ze wilde niet stikken. Het waren niet de vlammen, het was de algehele hitte die haar bedreigde. Maar vanwege de armzaligheid van het haar toegewezen stuk tuin - een streek die de bezitters van het perceel het huisvestingsbureau geleverd hadden toen ze beweerden dat dit niet meer gebruikte tuinhuis een woning was - was het in alle richtingen 15 tot 20 meter tot de brandhaard. Ze had bedden die bewoners van het voorhuis op de binnenplaats wierpen en andere brandbare spullen over de muur op de binnenplaats van de buren gegooid. Nu bewoog ze zich niet meer in de hitte, ‘wilde niet inwendig versmoren’. | |
[pagina 52]
| |
Strategisch was van de hele dag alleen het niet bezitten van brandbare waardevolle dingen. Zo had ze o.a. in het tuinhuis ook geen gordijnen meer kunnen ophangen, omdat ze er geen kreeg. De kinderen hadden dorst, honger. Gerda verzamelde in de keuken met zout en peper vermengde suiker in een houten pollepel, niet eens braadbrood kon je bakken. Er was ook geen stookplaats. Vuur als zodanig was er bij de buren rijkelijk. Ze maakte veevoer van een korst brood en telkens een of twee lepels margarine en vier lepels bedorven suiker.
Toevoeging: om een strategisch perspectief te openen, zoals Gerda Baethe dat op 8 april in haar dekking wenste, ‘sterk aangebraden’, voor al in de nachtelijke uren, als de hitte het ergst werd, zouden sinds 1918 zeventigduizend vastbesloten leraren, allemaal als zij, in elk van de aan de oorlog deelnemende landen, elk twintig jaar lang degelijk onderricht hebben moeten geven; maar ook supraregionaal: druk op pers en regering; dan zou de zo gevormde jongere generatie de touwtjes in handen hebben kunnen nemen (maar touwtjes zijn geen strategische wapens, niemand had een voorstelling van de hier noodzakelijke vorm van geweld). ‘Het is allemaal een kwestie van organisatie.’ |