De koopman ziet dat de sekte een plaag voor de stad is en het openbare bare leven ontregelt door achterdocht, angst en lukraak stompzinnig gehos. Hij dwaalt door de straten, heen en weer geslingerd tussen hilarische verbazing en ontreddering. Hij brengt de nacht door in het bordeel van zijn sektarische hoerenmadam. De volgende ochtend treft hij de clanoudsten, die hem aanspreken als de stichter en profeet van de sekte. Ze bedanken hem smalend voor zijn terugkomst en zetten hem gevangen. Hun voorwaarden zijn eenvoudig en hardvochtig. De koopman is vrij om de stad te verlaten, maar niet voordat hij de allerlaatste aanhanger van de sekte van zijn waandenkbeelden heeft afgebracht. Ontsnappen is onmogelijk, hun gewapende ruiters zullen hem gemakkelijk inhalen op de open vlakte rond de stad.
De koopman neemt zijn intrek in het bordeel en probeert van daaruit invloed op de sekte uit te oefenen. De hoerenmadam bejegent hem ijskoud en houdt vol dat zijn oorspronkelijke leer niet vervalst is en dat hij daarom nu geen enkel recht van spreken heeft. Toch tolereert ze hem in haar huis. Steeds opnieuw probeert hij met verrassende wendingen en scherpzinnige voorbeelden het angstige wereldbeeld van de sektariers open te breken. Maar de smid zegt medelijden te hebben met zijn oude meester, die de vreselijke waarheid van zijn eigen leer ontvlucht. De zanger met wie de koopman een tijdlang optrekt beschuldigt hem er uiteindelijk van te zijn teruggekeerd als beproeving, als marteling voor de gelovigen, als aanvoerder van de kwade geesten. De magazijnmeester ontloopt de koopman systematisch en als ze na een wilde achtervolging tegenover elkaar staan drijft hij de koopman tot wanhoop door niets anders te doen dan de voorgeschreven dans te dansen. Steeds opnieuw probeert de koopman zich de gezichten van zijn vertrouwelingen voor ogen te halen, hun vroegere, vriendelijke, ontvankelijke gezichten.
De koopman belegt bijeenkomsten, oreert en redeneert, redetwist en verspreidt steeds krankzinniger weerleggingen van het sektarisch gedachtengoed, maar met averechts resultaat. Ten einde raad laat hij afzonderlijke sekteleden bij zich brengen in de hoop ze één voor één murw te praten en te overtuigen. Er is geen beginnen aan. De gestaag groeiende sekte besluit hem niet tegen te spreken of te bestrijden, maar als uitverkorene te beschouwen. Hij belichaamt de openbaring van het kwaad, ter lering van de gelovigen. Precies zoals hij eerder de waarheid bracht. Wat doet hij anders dan hun ernst belachelijk maken, om hun te harden? Hij wordt het levende bewijs van de dwaalleer. Hij is de spiegel waarin te zien is hoe inventief en vernederend de overal verborgen spotgeesten zijn, hij onthult de absurditeit van het leven. Zijn secretaris verraadt hem, zijn knechten vluchten. Inmiddels walgt de koopman