vens lag, ze trok het masker af van onze leugenachtigheden en dubbele hartigheden. Maar wat die middag als een nachtmerrie begon, waarbij wij niet wisten in welke hoeken we moesten verdwijnen, veranderde geleidelijk aan in een omgekeerd reinigingsritueel: al het gif, dat zijn werking te danken had gehad aan zijn onzichtbaarheid, besmeurde onze schone illusies, die tenslotte onder een dikke drab verstikten.
Het gezelschap raakte verhit door het in een opvallend hoog tempo nippen aan de glaasjes verraderlijke likeur, waarvan de smaak bij mij de herinnering opriep aan lome dagen een kwart eeuw geleden toen ik uit school kwam en ik mijn moeder en tantes verenigd zag rond de haard in onze gelagkamer (mijn vader was toentertijd restauranthouder), advocaat met slagroom lepelend. Daarbij zagen ze ook nog hun kans schoon zowat iedereen uit ons dorp over de tong te laten gaan die in hun ogen volstrekt minderwaardig was. Ik had een grote hekel aan die samenscholingen, niet alleen omdat mijn moeder me nauwelijks opmerkte als ik binnenkwam, zo ging zij op in de roddels en kletspraat die op zo'n moment de ronde deed, maar meer om de vergiftigde dampen pen die uit dat oudewijvengepraat opstegen.
Ik herinner me heel goed hoe uitvoerig werd gesproken over onze buren, die volgens mijn moeder niet te vertrouwen waren en die zo fout als wat waren geweest in de oorlog. Of ze zelf een knip voor hun neus waard waren geweest of door puur toeval of domheid buiten de scheidslijnen fout/goed waren gevallen, stond niet ter discussie. Toen de oorlog afgelopen was waren ze, ook al hadden ze nooit een hand uitgestoken, gewoon goed geweest. Maar de buren hadden het niet kunnen laten zelfs een kind uit Duitsland in huis te nemen, een provocatie van jewelste. Zo hoorde ik voor het eerst van Aurelia Kronich, vrijwel even oud als ik. Ze werd aanvankelijk angstvallig binnengehouden door de buren. Later kwam ik haar tegen in het park en raakte meteen door haar betoverd. Zij was mijn allereerste verliefdheid, althans de eerste die mij van een dergelijke labiele toestand bewust maakte. Zij keek mij aan, ik keek haar aan en elke dag op het zelfde uur liep ik naar het park om haar bij toeval tegen het lijf te lopen. Mijn leven was op twaalfjarige leeftijd teruggebracht tot het verlangen naar die drie minuten in het park, waar onze blikken, zij van de meisjesschool en ik van de jongensschool komend, elkaar elektrificeerden. Daar leerde ik de betekenis van het woord schuchterheid kennen. Aurelia was een uitgesproken timide meisje en wellicht had ik me vooral tot haar aangetrokken gevoeld door haar verlegenheid die in zo'n schril contrast stond met de loslippigheid van mijn moeder. Pas jaren daarna zou ik voor het eerst een woord met haar wisselen. We waren elkaar uit het oog verloren.
Op de universiteit bleek ze dezelfde studie te volgen (psychologie).