László Darvasi
Tranen
De tranengoochelaars
Ze waren met z'n vijven, Goran Dalmatinač, Peter Schwarzenstein, Zoran Vukovics, Aaron Blum en Franjo Mendebaba genaamd, vijf onopvallende, onbeduidende mannen op de landweg van de tijd. Ze waren de vijf tranengoochelaars. Ze zwierven door de dorpsdalen, de heuvels, de marktplaatsjes en van muggen vergeven moerassen van Wenen tot Istanboel, van Krakau tot Fiume. Op de huif van hun kar had een Duitser uit Boeda enorme hemelsblauwe tranen geschilderd zodat het ook voor struikrovers en huurlingen duidelijk was dat het de moeite niet loonde, de kunstenaars van het huilen de weg te versperren, hun tranen waren alles bij elkaar het enige wat deze vijf mannen bezaten. En wat kan een struikrover of een keizerlijke huursoldaat nou met tranen beginnen? Nochtans waren het niet zomaar gewone tranen. Nooit meer vindt men in de wereld vijf van zulke ongewone goochelaars en zo hebben we reden genoeg om tranen te storten. Want Goran Dalmatinač had tranen die tot ijs bevroren als ze omlaagparelden, bij Peter Schwarzenstein werden het zwarte, piepkleine steentjes, wat Zoran Vukovics huilde was zoet als acaciahoning, maar die tranen vatten vlam als men ze aanstak, Aaron Blums lichtblauwe ogen huilden koud, schuimend bloed, maar in de tranen van Franjo Mendebaba kon je je doodsvijand te zien krijgen. Het vijftal huilde van Wenen tot Istanboel, van Krakau tot Fiume, waar ze ook maar onderweg waren, altijd huilden ze gezamenlijk, de een na de ander. En zelfs hun dood was een enkel ogenblik in een stomme, traanloze nacht, ergens tussen Kaschau en Belgrado. Alleen hun wagen rijdt ook nu nog, leeg, met tranen beschilderd, onder onze ramen langs.