terug, slokte de spijzen naar binnen, brulde: ‘Meteen betalen!!!’ Zocht, toen de ober kwam aanrennen, in al zijn zakken, sloeg zich voor het hoofd en had - wat verstrooid! - zijn geld in het andere pak laten zitten, niet waar? Nou dan maar na de voorstelling! Trok zo'n geloofwaardig gezicht dat de ober het vertrouwde. Heel wat obers hebben beide pakken leren kennen. Obers zijn heel zachtaardige lieden die je krediet welhaast opdringen. Mijn held at er goed van, had weldra meer geld dan alle gierigaards samen die hem zolang hij gebrek leed nooit wat wilden geven. Als ze nu bij hem schooiden, dan glimlachte hij minzaam, trok zijn geldtas, telde voor hun ogen vele honderdjes, betreurde het ten slotte dat hij niet kon helpen.
Na deze eenvoudige preludiums kan men zich voorstellen wat zo een kerel presteerde toen hij excentriek werd! Maar in het begin van Hoofdstuk viii keerden zijn duivelse streken zich tegen mijzelf, zijn auteur, aan wie hij ontkwam ofschoon ik hem nooit uit het oog had verloren. Mijn advertentie: ‘Kom terug!’ beantwoordde hij met een briefkaart, waarvan het stempel niet te lezen was: ‘Beste heldenvader,’ stond er op, ‘in jouw kitschroman houdt het geen ware held uit. De bruid was mij een gruwel, en jij wilde me dwingen de brave handelsraad k.o. te boksen! Onmens! Zeven hoofdstukken lang heb je mij getirannizeerd. Geduldig heb ik voor jou al je door zwendel verkregen kastanjes uit het grootsprakerige vuur gehaald. Overspannen bracht ik mij in veiligheid in het sanatorium. Jij krijgt de rekening. Wat mij betreft laatje je smerige karweitjes door Fairbanks of desnoods Harry Piel opknappen. Mij niet gezien!’
Daarop heeft mijn uitgever al mijn voorschotten opgezegd. Mijn roman blijft onafgemaakt. Natuurlijk had ik een vervanger kunnen nemen. Voor mijn deur versleten de Quichots, Montechristo's, Jenkins, Wabbs en Holms hun zolen. Ze onderschatten nu eenmaal de handelsraad, de tegenspeler, tegen wie alleen mijn eigen held was opgewassen. Die heb ik, zoals ik helaas te laat inzie, al te levend geschapen, zodat het mij met mijn creatuur verging als Pygmalion met zijn Galathea. Maar mijn held misbruikte de geslaagde animatie om ertussenuit te knijpen, niet voor het liefdevol verlenen van bijstand. En ik mag nog van geluk spreken als hij niet naar de concurrentie stapt!!
* Uit Ich verlange ein Reiterstandbild. Prosa Band 1 (1980); de tekst is van voor 1928.