Albertine Klunder-Hof
Inleiding bij Paal-Helge Haugen
Voor een reeks moderne Noorse schrijvers was 1966 een belangrijk jaar. Dat had vooral te maken met het literaire studententijdschrift ‘Profil’, waarvan in dat bewuste jaar het eerste nummer verscheen. De in ‘Profil’ publicerende jonge schrijvers braken met de tot dan toe heersende literaire traditie. Hoewel in de voorafgaande jaren bij een aantal, reeds gevestigde Noorse schrijvers aarzelend wat modernistische tendenzen gesignaleerd konden worden, was 1966 het jaar waarin het modernisme vaste voet aan de Noorse grond kreeg. In korte tijd groeide ‘Profil’ uit tot toonaangevend literair tijdschrift. Het succes van het tijdschrift had tot gevolg dat voor de daarin publicerende schrijvers al snel de grote doorbraak kwam.
Paal-Helge Haugen (Setesdal, 1945) studeerde in die tijd medicijnen, was literair actief en maakte deel uit van de redactie van ‘Profil’. In 1965 debuteerde hij met een bundel Noorse herdichtingen van Japanse poëzie, een jaar later gevolgd door een bundel herdichte Chinese poëzie. Hiermee introduceerde Haugen de ‘haiku’ in de Noorse lyriek.
De eerste bundel met persoonlijk werk Op de bodem van een donkere zomer verscheen in 1967. De gedichten hebben vaak alledaagse situaties als uitgangspunt, waarin een onverwacht perspectief voor onrust of verrassing zorgt. Dimensies waarvan de mens zich al dan niet bewust is, worden aan een onderzoek onderworpen. Er ontstaat een bepaalde spanning tussen het bewuste en onbewuste, tussen het bekende en onbekende.
Een veelbesproken boek van Haugen is Anne (1968), de eerste Noorse roman die voor een wezenlijk deel uit ‘ready-mades’ bestaat. In een raamvertelling wordt de geschiedenis beschreven van een meisje, ergens in de vorige eeuw, dat op jonge leeftijd overlijdt aan tbc. In dit verhaal maakt de schrijver een bijzondere ‘montage’ van citaten uit oude religieuze geschriften en oude medische boeken, waardoor een contrast ontstaat tussen deze teksten en de subjectieve beleving van Anne, die wordt weergegeven door flarden herinnering en associaties.
In zijn dichtbundel Liedboek (1969) experimenteert Haugen met diverse taalgenres en technieken. Haugens vroege werken worden gekenmerkt door de afwezigheid van ingewikkeld metaforisch taalgebruik en door het gebruik van eenvoudige en treffende beelden uit het dagelijks leven. In zijn latere werk treft men dit ook aan, maar daarbij is er een toenemende betrokkenheid bij hedendaagse culturele en politieke problemen.
Van meet af aan is Haugen bijzonder productief geweest. Tot nu toe zijn er achtentwintig boeken van hem verschenen, voornamelijk dichtbundels, maar ook romans, kinderboeken en drama voor radio en tv. Hij werkt veel samen met beeldend kunstenaars, andere schrijvers en componisten. Boe-