| |
| |
| |
Durs Grünbein
Gedichten
Durs Grünbein werd in 1962 geboren in Dresden in de toenmalige ddr. Hij studeerde theaterwetenschap, werkte veel samen met beeldend kunstenaars en gaf verschillende performances in galerieën in Berlijn. In 1988 verscheen zijn eerste dichtbundel, Grauzone morgens, die lovend werd ontvangen. Zijn gedichten werden getypeerd als scherpe momentopnamen uit het ghetto van een verloren generatie, nuchtere observaties van een wereld in verval. Drie jaar later verscheen Schädelbasislektion dat eveneens enthousiaste kritieken kreeg. ‘Sinds de dagen van de jonge Enzensberger is er in de Duitse poëzie niet zo'n lieveling van de goden verschenen’ schreef de Frankfurter Allgemeine. Vlak na elkaar verschenen in 1994 de bundels Falten und Fallen en Den teuren Toten. Toen een jaar later de prestigieuze Büchnerprijs aan Grünbein werd gegeven, vond de criticus Raddatz het nodig om een aantal kritische kanttekeningen te plaatsen. Dit leidde tot wat sommigen een interessante discussie en anderen een hoop gekrakeel zouden noemen. Durs Grünbein las in Nederland twee keer voor op het Poetry International Festival (in 1992 en 1994). Hij woont momenteel in Berlijn.
| |
| |
| |
Verwijderde inscriptie
Zo lang schoof ik met mijn rug langs de muur
Dat mijn ribben pijn deden. Een eeuw later
Vond men in gesteente de afdruk, een visgraatpatroon.
Zoals in de oren van anderen het zeegeruis, voelde ik
Landinwaarts onder mijn voetstappen de golfslag
Van onrustige slapers in de aarde, hun malle grappen.
Want ik was gijzelaar. ‘In de handen van welke macht?’
Verveling was het vanaf de geboorte. ‘De kracht van Azië...’
Wie vraagt me of ik heb geleefd. ‘Dood, sinds wanneer?’
's Nachts lag ik lang wakker, zag paarse luchten
Opgezwollen door het gebruik van de steden, zwarte wateren.
Voor de archeologen bleef de vindplaats een raadsel.
| |
| |
| |
Alba
Eindelijk zijn al de wandelaars dood
En de liederen van de verwarden,
De landschapszieken in hun lange schaduwen,
Tot rust gekomen aan de horizon.
Kleine kooswoorden en wreedheden
Drijven ontspannen door de lucht. Als altijd
Zijn de banken in de zon bezet, glimlachen
Kinderen en bejaarden langs elkaar heen.
In de takken hangen herinneringen,
Precieze scènes uit een komende dag.
Overal adem en sprongen achterwaarts
Door het donker van urn naar uterus.
En het nieuwe, gevaarlijk en onverhoeds
Is het wereld geworden. Dus kom tevoorschijn
Uit de omgewoelde lakens, bekijk ze eens,
Hemelen, nog niet verstoord, en beneden
Losgebroken uit de hinderlaag,
Giftige grassen en eksters in het stof,
Met boosaardige vleugelslag, dieven
In het midden van de levensweg net als jij.
| |
| |
| |
Meditatie volgens descartes
I
In welke ondergesneeuwde eeuw, met vingers
Stijf op berijpte ramen geschilderd, verscheen dit plan
Ter berekening der zielen?
Wat zo lang een ademtocht
Was geweest voor doffe ogen, in het donker gebogen voorhoofd,
Hing nu als een glinsterende druppel in de onweerslucht
Aan een door takken gevormde borstkas.
Scherpe sneden legden de bloedsomloop bloot
In de armen van de goede moordenaar, in de nek van de gehangene
Het hydraulische wonderwerk. Eindelijk
Gehoorzaamden bedrog en verraad de meetkundige vorm.
Tussen haakjes gezet was het hoofd een verzekerd doelwit
Voor de goddelijke aanslag, het kosmische stof.
Landschap en denken en ik, alles liep uit elkaar.
2
Een lichaam vernietigen is spel, kinderspel.
Je hebt alleen een tekening nodig, een ontwerp dat lang
Van te voren de weefsels, de vliesdunne parachute long, het hart
Methodisch, met lemmets en naalden
Gaat de dood nu te werk, dringt binnen in holle aders,
Opent kleppen, ventielen, naait schedels achter zich dicht.
In een visblaas gevangen, novice van de melancholie,
Bleek van gekerf neemt de chirurg, de anatoom voor spiegels
De vereiste houding aan. Hele kamers verdwijnen
In de zuiging van een buikholte, van een opengespleten slaap.
Een in de strot gestoken thermometer, een vork
Wordt een dodelijk werktuig. Maar dat bewijst niets
Tegen de terugkeer van oude dromen op het filmdoek vol scheuren,
Het Arkadië van het onbewuste op het halfvergaan brokaat
Iets slaat dicht en zo blijft
Het geheime teken, dit voorlaatste, laatste
Beeld niet bestaan op het achterdoek van het oog.
| |
| |
| |
De Cartesiaanse hond
Kwispelend om ieder nee dat hem wegsleept
Woorden als vlooien in zijn vel, zijn snuit in de drek
Met zijn oren plat op de vlucht voor de nullen
Door de kleinere kwaden naar het allergrootste gejaagd
Moe van de lege luchten, zijn keel ontbloot
Gehoorzaamt hij het eerste dat komt en hem denkt
| |
| |
| |
Slapeloosheid
En ooit zag ik de ooievaars van boven af, hun armoedige
Vleugels omhoog en omlaag in de rust van de drijvende wolken.
In het vliegtuig zelf was het een droom van machines,
Technische slaap die door tijdzones deel had
Aan de routes van de dieren. Straalmotoren, wolken
En passagiers, dat alles trok zich terug
In Pythagoras' zwijgen. Van de talloze verbrande
Mythen was slechts as gebleven, een eindelijk wit,
Vermalen tot iets wat de teneur van het leven
Aangaf, angst voor de tijd. Ook de aarde was urenlang
Onvindbaar geworden als de nomadententen
Van ruiterhorden, het graf van Djengis Khan.
Niets verried de plek waarheen beneden de doden verdwenen,
De mummies van pek, als de steden waren veroverd.
Ook het epos van de tocht over zee, de met ijzeren bijlen
Tot christen gemaakte gelukkige wilden, lag ver
Achter ons in het donker, nu al homerisch.
Aan de ooievaars in hun V-vormige vlucht
Zag je de terugtocht naar Afrika's rivieren niet af.
| |
| |
| |
Yete
‘Who is the third...’
T.S. Eliot
Zoals alles wat hier gewoon doorgaat.... Ja ook jij
Gaat snel voorbij alsof je er nooit bent geweest.
De weg van het inzicht, dat ook jij eenmaal eindigt
Is een gedachtengang zonder gevolgen.
Slechts een paar sprongen voorbij het doel, loert reeds blindheid
Achter de lijnen waar jij je in de sneeuw verliest.
In de sneeuw van de talen blijft alleen plaats tussen de sporen
Die snel gewist zijn, uit voorzorg. Een zwerm geruchten
Kleeft hardnekkig aan je slapen, blind, een vlek.
Voor de ziekte van je denken, verschrikkelijk, bestaat geen kuur.
tegen alle struikelen, stotteren, stranden.
Wat zich met schrale woorden door het vergeten freest
Vergeet zich zelf het allerlaatst. Leeg legt het geheugen
Het loodje. Ingebed in de engte van de golflengtes
Zendt jouw dood signalen uit in het nachtprogramma
Wanneer zich dit lichaam wentelt, in slaap, scherp luisterend.
Tibet. Een sneeuwmens. Zijn vluchtspoor. Wit op wit.
vertaling: willem van toorn en k. michel
|
|