| |
| |
| |
Varlam Sjalamov
Vertaling: Yolanda Bloemen en Marja Wiebes
Door de sneeuw
Hoe wordt een weg gebaand door een onbetreden sneeuwmassa? Voorop loopt zwetend en vloekend een man die elk moment in de diepe rulle sneeuw blijft steken en nauwelijks zijn ene voet voor de andere krijgt. De man loopt ver vooruit en geeft zijn route met ongelijkmatige zwarte kuilen aan. Hij wordt moe, gaat in de sneeuw liggen, steekt een sigaret op, en de tabaksrook spreidt zich als een blauw wolkje boven de witte blinkende sneeuw omhoog. De man is al een stuk verdergelopen, maar het wolkje hangt nog steeds daar waar hij het heeft uitgeblazen, - de lucht is haast onbeweeglijk. Wegen worden altijd gebaand op rustige dagen, om te voorkomen dat de wind het werk van de mensen wegvaagt. De mens kiest zelf oriëntatiepunten in de onafzienbare sneeuwmassa - een rots, een hoge boom, - de mens loodst zijn lichaam door de sneeuw zoals een stuurman zijn boot over de rivier loodst - van kaap naar kaap.
Over het pasgebaande smalle en onzekere spoor volgen een man of vijf, zes, schouder aan schouder. Ze stappen niet in het spoor maar ernaast. Als ze bij een tevoren aangegeven plek zijn gekomen keren ze om en lopen weer terug, om ervoor te zorgen dat de nog niet door mensenvoeten betreden sneeuw wordt platgelopen. De weg is gebaand. Er kunnen mensen overheen, vrachtsleden, tractors. Als iedereen het spoor van de eerste man precies volgt, ontstaat er een zichtbaar, maar nauwelijks begaanbaar smal pad, een pad, maar geen weg - kuilen waardoor het moeilijker is vooruit te komen dan door de onbetreden sneeuw. De eerste heeft het het zwaarst, en als hij aan het eind van zijn krachten is, gaat een ander van de kopgroep van vijf voorop lopen. Van degenen die het spoor volgen, moet iedereen, zelfs de kleinste, zelfs de zwakste, op een stukje onbetreden sneeuw stappen, en niet in het spoor van een ander. En op tractors en paarden rijden geen schrijvers, maar lezers.
| |
| |
| |
De dwergden
In het hoge Noorden, op de scheidingslijn van de tajga en de toendra, tussen de dwergberken, de lage lijsterbesstruiken met hun verrassend grote, sappige, helgele bessen, tussen de zeshonderd jaar oude lariksen, die hun volle wasdom pas na driehonderd jaar bereiken, groeit een bijzondere boom, de dwergden. Het is een verre verwant van de ceder: een altijd groen naaldboompje met een stam die dikker is dan een mensenarm en zo'n twee, drie meter hoog. Het boompje is niet veeleisend en groeit, nadat het zich met zijn wortels in de rotsspleten van de berghelling heeft vastgeklemd. Het is moedig en koppig, zoals alle bomen in het Noorden. Zijn gevoeligheid is buitengewoon.
Het is laat in de herfst, en al lang tijd voor sneeuw en winter. Langs de rand van de witte hemelkoepel trekken al dagen kleine wolkjes, die een beetje blauw zien alsof ze bloeduitstortingen hebben. Maar sinds vanochtend is de doordringende herfstwind angstig stil geworden. Zit er sneeuw in de lucht? Nee. Er komt geen sneeuw. De dwergden is nog niet gaan liggen. En de een na de andere dag verstrijkt en het sneeuwt niet, de wolken dwalen ergens achter de heuvels, en aan de hoge hemel is een bleek zonnetje opgekomen, het is nog steeds herfst...
Maar dan buigt de dwergden zich. Buigt zich dieper en dieper, als onder een onmetelijke, steeds groeiende last. Hij krabt met zijn kruin langs de stenen en drukt zich tegen de aarde aan, waarbij hij zijn smaragden takken uitstrekt. Hij spreidt zich uit. Hij lijkt op een inktvis met groene veren. Zo ligt hij een dag of twee te wachten; dan komt uit de witte hemel als poeder de eerste sneeuw al gevallen, en de dwergden verzinkt als een beer in winterslaap. Op de witte berg verrijzen enorme sneeuwbuilen - dat zijn de dwergdennetjes die zich voor de winter hebben neergelegd.
Maar een het eind van de winter - wanneer de sneeuw de aarde nog met een drie meter dikke laag bedekt, wanneer de sneeuwstormen in de kloven de dichte, slechts met ijzer te bewerken sneeuw hebben vastgestampt - wachten de mensen vergeefs op een teken van de lente, hoewel het volgens de kalender al tijd is dat de lente komt. Maar de dag is niet van een winterdag te onderscheiden: de lucht is snijdend en droog en verschilt niet van de januarilucht. Gelukkig, de gewaarwordingen van de mens zijn te zwak, zijn waarnemingsvermogens te weinig ontwikkeld, hij heeft ook maar vijf zintuigen, en dat is niet voldoende om te voorspellen of in de toekomst te zien.
| |
| |
De natuur is veel verfijnder in haar gewaarwordingen dan de mens. Iets daarvan weten wij. Denk maar aan de vis uit het zalmengeslacht die om kuit te schieten precies die rivier opzoekt waar het eitje is afgezet waaruit deze vis zich heeft ontwikkeld. Denk maar aan de geheimzinnige routes van de trekvogels. Ook van planten- en bloemenbarometers is ons het een en ander bekend.
En dan, midden in de eindeloze witte sneeuw, midden in de volledige hopeloosheid, komt de dwergden plotseling omhoog. Hij schudt de sneeuw af, richt zich in zijn volle lengte op, heft zijn groene, bevroren, iets roodachtige naalden naar de hemel. Hij hoort de voor ons niet waarneembare roep van de lente, en daarop vertrouwend staat hij vroeger dan alle anderen in het Noorden op. De winter is voorbij.
Er kan ook iets anders aan de hand zijn: een kampvuur. De dwergden is te lichtgelovig. Hij vindt de winter zo onplezierig dat hij bereid is in de warmte van het vuur te geloven. Als je 's winters in de buurt van een ineengedoken, gekromde struik van de dwergden een vuur maakt, staat de dwergden op. Het vuur gaat uit, en de ontgoochelde dwergden buigt zich wenend van spijt, weer voorover en gaat weer op zijn oude plekje liggen. En sneeuw stuift over hem heen.
Nee, hij is niet alleen een weersvoorspeller. De dwergden is de boom van de hoop, de enige altijd groene boom in het hoge Noorden. Te midden van de witte glans van de sneeuw spreken zijn matgroene naalden aan zijn takken van het Zuiden, van de warmte en het leven. In de zomer is hij bescheiden en onopvallend - alles rondom ontluikt met grote haast, in een poging in de korte noordelijke zomer tot volle bloei te komen. De bloemen van de lente, de zomer en de herfst zitten elkaar in een stormachtig ontbloeien na. Maar de herfst nadert, en de kleine gele naaldjes vallen al en laten de lariksen kaal achter, het veldgras rolt zich op en verdort, het bos wordt dunner en dan is van verre te zien hoe midden in het bos, tussen het vaalgele gras en het grijze mos de grote groene fakkels van de dwergden oplichten.
Voor mij is de dwergden altijd de meest poëtische Russische boom geweest, veel meer dan de veel geroemde treurwilg, de plataan of de cipres. En het brandhout van de dwergden geeft meer warmte.
| |
| |
| |
De diefstal
Er viel grauwe sneeuw, en de hemel was grauw, en de aarde was grauw, en de menselijke keten die zich van de ene sneeuwheuvel naar de andere voortbewoog, strekte zich over de hele horizon uit. Daarna moest er lang gewacht worden, terwijl de brigadier zijn hele brigade opstelde, alsof zich achter de sneeuwheuvel een generaal schuil hield.
De brigade stelde zich paarsgewijze op en boog van het pad af, de kortste weg naar huis, naar de barak - over een andere, rulle weg. Onlangs was hier een tractor langs gekomen, de sneeuw had nog niet voldoende tijd gehad om zijn sporen, die op de pootafdrukken van een prehistorisch dier leken, op te vullen. Hier was het lopen veel moeilijker dan over het paadje, iedereen haastte zich, ieder ogenblik struikelde iemand, raakte achterop, sleepte zich haastig op zijn met sneeuw gevulde viltlaarzen vooruit en rende om zijn kameraden in te halen. Plotseling was na een bocht naast een grote sneeuwhoop een zwarte mensengestalte te zien in een enorme witte pelsjas. Pas toen ik dichterbij was zag ik dat de sneeuwhoop een niet al te hoge stapel zakken meel was. Waarschijnlijk was hier een wagen blijven steken, was de lading eruit gehaald, en had een tractor hem leeg losgetrokken.
De brigade liep met snelle passen voorbij de stapel, rechtstreeks naar de wachter. Daarna vertraagde het tempo van de brigade enigszins, de rijen vielen uiteen. Struikelend in het duister bereikten de arbeiders uiteindelijk het licht van een grote elektrische lamp die aan de poort van het kamp hing.
De brigade stelde zich haastig en wanordelijk voor de poort op, klagend over de vrieskou en de vermoeidheid. De opzichter kwam naar buiten, opende de poort en liet de mannen de zone binnen. Ook binnen het kamp bleven de mensen tot aan de barak in het gelid lopen, en ik had nog steeds niets door.
Pas tegen de ochtend, toen begonnen werd met het verdelen van meel uit een zak - scheppend met een ketel, in plaats van met een maat - begreep ik dat ik voor het eerst van mijn leven aan een diefstal had deelgenomen.
Het wond me niet al te zeer op - ik had geen tijd om erover na te denken: ik moest mijn aandeel op een van de manieren die ons toen mogelijk waren toebereiden, - als meelballetjes, meelpap, de beroemde ‘noedels’ of gewoon roggekoekjes, pannekoekjes of flensjes.
| |
| |
| |
De stadhouder van Judea
Op 5 december 1947 liep het stoomschip ‘Kim’ met een menselijke lading de Nagajevo-golf binnen. Het was de laatste tocht, het scheepvaartseizoen liep ten einde. Magadan ontving de gasten met veertig graden vorst. Overigens bracht het schip geen gasten, maar de ware heren van dit land: gevangenen.
De hele overheid van de stad verscheen in de haven. Alle in de stad aanwezige vrachtwagens wachtten het schip ‘Kim’ in de haven van Nagajevo op. Soldaten, kadertroepen omringden het havenhoofd, en het uitladen begon.
Uit een gebied met een straal van vijftig kilometer om de Golf waren op het verzoek van het Hoofd Selectie alle vrije inijnwagens naar Magadan gekomen.
Men wierp de doden op de oever, transporteerde ze naar de begraafplaats, legde hen in massagraven, zonder naambordjes aan te brengen, en stelde alleen een akte op dat een latere exhumatie noodzakelijk was.
Degenen die het ernstigst ziek, maar nog net in leven waren, bracht men over naar de gevangenisziekenhuizen in Magadan, Ola, Arman, Doektsja.
De middelzware zieken bracht men naar het Centrale gevangenisziekenhuis aan de linkeroever van de Kolyma. Het ziekenhuis, aanvankelijk op een afstand van 23 kilometer gelegen, was net verhuisd. Als het stoomschip ‘Kim’ een jaar eerder was gekomen, had men niet 500 kilometer hoeven rijden.
Het hoofd van de chirurgische afdeling, Koebantsev, die nog maar net uit het leger, van het front was gekomen, was geschokt door de aanblik van deze mensen, door deze verschrikkelijke verwondingen. In iedere wagen die uit Magadan kwam waren lijken van onderweg gestorvenen. De chirurg begreep dat dit de ‘lichte’, de vervoerbare gevallen waren, dat men de zware had achtergehouden.
De chirurg herhaalde de woorden van generaal Radisjtsjev, die hij ergens kort na de oorlog gelezen had: ‘De frontervaring van een soldaat kan hem niet voorbereiden op het schouwspel van de dood in de kampen.’
Koebantsev verloor zijn koelbloedigheid. Hij wist niet wat hij moest opdragen, waarmee hij moest beginnen. Kolyma was een te zware last voor de frontchirurg. Maar er moest iets gedaan worden. De verplegers tilden de zieken uit de wagens en droegen ze op draagbaren naar de chi- | |
| |
rurgische afdeling. Daar stonden de draagbaren in alle gangen dicht naast elkaar. Geuren herinneren we ons, net als gedichten, als gezichten van mensen. De lucht van deze kampetter stond voor altijd in Koebantsevs geheugen gegrift. Deze lucht bleef hem zijn leven lang bij. Men zou denken dat etter overal eender ruikt en dat de dood overal eender is. Dat is niet zo. Zijn leven lang bleef Koebantsev van mening dat alleen de wonden van zijn eerste gewonden in Kolyma zo'n lucht verspreidden. Koebantsev rookte, hij rookte en voelde dat hij zijn zelfbeheersing verloor, dat hij niet wist wat hij de verplegers, de hospikken, de artsen moest opdragen.
‘Alexej Alexejevitsj,’ hoorde Koebantsev een stem naast zich zeggen. Het was Braude, een chirurg die zelf gevangene was geweest, het gewezen hoofd van juist deze afdeling, die op last van de hoogste leiding van zijn functie was ontheven enkel en alleen omdat hij een exgevangene was en hij bovendien nog een Duitse achternaam had.
‘Sta me toe het commando over te nemen. Ik ken dit allemaal. Ik ben hier al tien jaar.’
De zenuwachtige Koebantsev droeg het commando over, en het werk ving aan. Drie chirurgen begonnen tegelijkertijd met operaties - hospikken wasten als assistenten hun handen. Andere hospikken gaven injecties en dienden hartpatiënten medicijnen toe.
‘Amputaties, alleen maar amputaties,’ mompelde Braude. Hij hield van de chirurgie en leed er, volgens zijn eigen zeggen, onder als er in zijn leven een dag voorbij ging zonder een operatie, zonder een snee.
‘We hoeven ons niet te vervelen,’ verheugde Braude zich. ‘Koebantsev is geen slechte kerel, maar hij is totaal in de war. Een frontchirurg! Ginder hebben ze allemaal instructies, schema's, orders, maar dit hier is het echte leven, Kolyma!’
Maar Braude was geen kwade vent. Ofschoon hij zonder enige aanleiding van zijn functie was ontheven, voelde hij geen rancune jegens zijn opvolger, haalde hij geen vuile streek met hem uit. Integendeel, Braude zag de verwarring van Koebantsev en voelde zijn diepe dankbaarheid. De man had uiteindelijk een gezin, een vrouw, een zoon die naar school ging. Officiers ontvangen een rantsoen, een toeslag, een hoop geld. En Braude? Tien jaar kamp achter de rug, en een twijfelachtige toekomst. Braude kwam uit Saratov, was een leerling van de beroemde Krause, en was zelf ook veelbelovend geweest. Maar het jaar '37 had Braudes lot in stukken geslagen. Moest hij zich dan op Koebantsjev wreken voor zijn eigen ongeluk?...
| |
| |
En Braude commandeerde, sneed, vloekte. Braude leefde en vergat zichzelf, en hoewel hij in ogenblikken van nadenkendheid zijn eigen verachtelijke vergeetachtigheid vaak haatte, kon hij zichzelf niet veranderen.
Die dag besloot hij: ik ga weg uit het ziekenhuis. Ik vertrek naar het vasteland.
Het sprookje is bijna ten einde, en wij kennen het begin nog niet eens.
Op vijf december van het jaar 1947 liep het stoomschip ‘Kim’ met een menselijke lading de Nagajevo-golf binnen - met 3000 gevangenen. Onderweg waren de gevangenen gaan muiten, en de leiding had besloten alle ruimen met water te laten vollopen. Dat gebeurde allemaal bij een vorst van veertig graden. Wat bevriezingen van de derde en vierde graad zijn, zoals Braude ze noemde, of vervriezingen, zoals Koebantsev zei, - daar kwam hij achter op de eerste dag van zijn betrekking in Kolyma die hij aan zijn verdiensten van vele jaren te danken had.
Het was nodig al deze dingen te vergeten, en Koebantsev, gedisciplineerd en wilskrachtig als hij was, deed dat ook. Hij dwong zichzelf om te vergeten.
Zeventien jaar later herinnerde Koebantsev zich de naam en vadersnaam van iedere gewezen gevangene die ziekenverzorger geworden was, van iedere verpleegster, hij herinnerde zich wie van de gevangenen met wie ‘samenleefde’, de kampromances zogezegd. Hij herinnerde zich de rang van iedere schofterige commandant. Alleen één ding herinnerde Koebantsev zich niet - het stoomschip ‘Kim’ met drieduizend bevroren gevangenen.
Anatole France heeft een verhaal, ‘De stadhouder van Judea’. Daarin kan Pontius Pilatus zich na zeventien jaar Christus niet meer herinneren.
| |
| |
| |
Het leven van ingenieur Kiprejev
Jarenlang heb ik gedacht dat de dood een vorm van leven is, en gerustgesteld door de onzekerheid van die mening, ontwikkelde ik een formule om mijn bestaan op deze kommervolle wereld actief te verdedigen.
Ik dacht dat de mens zich alleen dan als mens kan beschouwen als hij op ieder moment met zijn hele lichaam voelt dat hij bereid is er een einde aan te maken, bereid is in zijn eigen leven in te grijpen. Dit bewustzijn zorgt voor de levenswil.
Ik controleerde mezelf - herhaaldelijk - en aangezien ik voelde dat ik de kracht had om te sterven, bleef ik leven.
Veel later begreep ik dat ik eenvoudig een toevlucht voor mezelf geschapen had, dat ik de vraag uit de weg was gegaan, want op het moment van de beslissing zal ik niet dezelfde zijn die ik nu ben, nu leven en dood afhankelijk zijn van de wil. Ik zal zwakker worden, veranderen, mezelf verraden. Echt over de dood denken deed ik niet, maar ik voelde dat mijn vroegere beslissing een ander antwoord nodig had, dat de beloften aan mijzelf, de bezweringen van mijn jeugd te naïef en zeer voorwaardelijk waren.
De geschiedenis van ingenieur Kiprejev overtuigde me daarvan.
Ik heb nooit in mijn leven iemand verraden, iemand verkocht, maar ik weet niet hoe ik me zou gedragen als ik geslagen werd. Al mijn ondervragingen waren op de gunstigste manier verlopen - zonder slaag, zonder derdegraadsverhoor. Mijn ondervragers hebben me tijdens al mijn ondervragingen met geen vinger aangeraakt. Dat is toeval, meer niet. Mijn proces heeft zich eenvoudig vroeg afgespeeld - in de eerste helft van het jaar '37, toen er nog niet gefolterd werd.
Maar ingenieur Kiprejev werd gearresteerd in 1938, en het hele verschrikkelijke schouwspel van mishandeling tijdens het verhoor was hem bekend. En hij had die mishandeling doorstaan, zich op de rechter-commissaris gestort en was, na te zijn afgeranseld, in de cel geworpen. Maar toen het op ondertekenen aankwam hadden de ondervragers niet al te veel moeite met Kiprejev: ze dreigden hem met de arrestatie van zijn vrouw, en Kiprejev ‘ondertekende’.
Deze vreselijke morele slag droeg Kiprejev zijn hele leven met zich mee. Het bestaan van arrestanten kent vele vernederingen, onteringen. In de dagboeken van mensen die tot de bevrijdingsbeweging van Rusland behoorden komt een vreselijk trauma naar voren: het gratieverzoek. Voor
| |
| |
de revolutie gold dat als een schande, als eeuwige schande. En ook na de revolutie werden in de gemeenschap van politieke gevangenen en verbannenen zogenaamde ‘gratievragers’, dat wil zeggen diegenen die de tsaar ooit op enige grond om invrijheidstelling of strafverlichting hadden gevraagd, categorisch afgewezen.
In de jaren dertig werd niet alleen de ‘gratievragers’, maar zelfs degenen die een aperte leugen over zichzelf of over anderen, vaak met bloedige gevolgen, hadden ‘ondertekend’, vergiffenis geschonken.
De levende voorbeelden waren al lang oud geworden, al lang in het kamp of in de verbanning omgekomen, en degenen die vastzaten en het juridische onderzoek achter zich hadden, waren zonder uitzondering ‘gratievragers’. Daarom wist ook niemand tot welke morele kwellingen Kiprejev zichzelf doemde, toen hij naar de Zee van Ochotsk - naar Vladivostok en naar Magadan - trok.
Kiprejev was natuurkundig ingenieur aan het natuurkundig instituut in Charkov, dat als eerste in de Sovjetunie een kernreactie tot stand bracht. Daar werkte ook Koertsjatov. Dit instituut in Charkov ontkwam niet aan de ‘zuiveringen’. Een van de eerste slachtoffers van onze atoomwetenschap was ingenieur Kiprejev.
Kiprejev kende zijn eigen waarde. Maar zijn superieuren kenden de waarde van Kiprejev niet. Bovendien bleek dat morele standvastigheid weinig met talent, met wetenschappelijke ervaring, zelfs niet met een passie voor de wetenschap te maken heeft. Dat waren heel verschillende dingen. Omdat hij wist dat mensen bij verhoren geslagen werden, bereidde Kiprejev zich heel eenvoudig voor - hij zou zich verdedigen als een dier, terugslaan als hij geslagen werd, zonder zich erom te bekommeren wie de uitvoerder en wie de schepper van dit systeem, van het derdegraadsverhoor, was. Kiprejev werd geslagen en in de cel geworpen. Alles begon weer van voren af aan. Zijn fysieke krachten begaven het, en daarna begaf ook zijn geestelijke hardheid het. Kiprejev ‘ondertekende’. Ze dreigden zijn vrouw te arresteren. Kiprejev schaamde zich mateloos voor deze zwakheid, voor het feit dat hij, de intellectueel Kiprejev, bij een botsing met brute kracht, door de knieën was gegaan. En daar, in de gevangenis, zwoer Kiprejev dat hij zich nooit in zijn leven nog eens zo schandelijk zou gedragen. Overigens vond alleen Kiprejev zelf dat hij schandelijk had gehandeld. Naast hem op de britsen lagen mannen die ook ondertekend hadden en anderen belasterd. Die hadden geen last van hun geweten. Schaamte kent geen grenzen - om preciezer te zijn, gren- | |
| |
zen zijn altijd persoonlijk, en wat iemand van zichzelf eist is anders bij iedere bezoeker van de verhoorkamer.
Met een veroordeling tot vijf jaar kamp kwam Kiprejev naar Kolyma, maar hij was ervan overtuigd dat hij een weg zou vinden om eerder vrij te komen, dat het hem zou lukken terug te keren naar de vrijheid, naar het ‘vasteland’. Natuurlijk zou men de waarde van een ingenieur inzien. En een ingenieur zou door zijn werk bonussen, vrijlating, strafverkorting kunnen verdienen. En hoewel Kiprejev de fysieke kamparbeid verachtte, begreep hij al gauw, dat deze weg tot niets anders kon leiden dan tot de dood. Als hij kon werken op een plaats waar hij tenminste een fractie van zijn specialistische kennis kon aanwenden, dan zou hij vrij komen. Als hij zijn kwalificatie maar niet zou verliezen.
De ervaring van het werk in de mijn, de gebroken vingers die in de schraper waren gekomen, de lichamelijke zwakheid, schrielheid zelfs - dat alles bracht Kiprejev in het ziekenhuis, en na het ziekenhuis in het doorgangskamp.
De ellende was ook nog dat de ingenieur het niet kon laten uitvindingen te doen, naar technische oplossingen te zoeken in die chaos van het kampleven waarin hij verkeerde.
Het kamp, de kampleiding zagen Kiprejev echter als een slaaf, meer niet. De energie van Kiprejev, waarvoor hij zichzelf duizend maal vervloekte, zocht naar een uitlaat.
Alleen moet de inzet van dit spel een ingenieur, een geleerde, waardig zijn. Die inzet is de vrijheid.
Kolyma is niet alleen een ‘vreemde planeet’ omdat het daar ‘negen maanden in het jaar’ winter is. Er werd daar in de oorlog honderd roebel betaald voor een appel, en een fout bij de verdeling van verse tomaten die van het vasteland waren aangevoerd, leidde tot bloedige drama's. Dat allemaal - de appels zowel als de tomaten - was natuurlijk voor de vrije wereld van de contractarbeiders waartoe de gevangene Kiprejev niet behoorde. Het is ‘een vreemde planeet’ niet alleen omdat daar ‘de wet van de tajga’ heerst; niet alleen omdat Kolyma een stalinistisch vernietigingskamp is.
Niet alleen omdat er een ‘tekort’ is aan tabak, aan tsjifirthee, wat het betaalmiddel is in Kolyma, het ware goud, waarvoor iemand alles kan krijgen.
Er was ook een tekort aan glas - glaswerk, laboratoriumbuisjes, instrumenten. De breekbaarheid van glas werd nog versterkt door de vorst,
| |
| |
maar de norm voor ‘gebroken goed’ werd niet verhoogd. Een eenvoudige koortsthermometer kostte driehonderd roebel. Maar er bestond geen zwarte markt voor thermometers.
In Kolyma is een conservenblikje een gedicht. Een blikje is een maat, een geschikte maat en altijd bij de hand. Het is een maat voor water, grutten, meel, fruitmoes, soep, thee. Het is een mok voor de ‘tsjifir’, die er ook in wordt klaargemaakt. Het is een steriele mok - hij wordt gereinigd door vuur. De thee, de soep wordt verwarmd, gekookt op de kachel, op het kampvuur.
Een groot drieliterblik - dat is de klassieke etensbak van de ‘krepeergevallen’, met een handvat van draad die gemakkelijk aan de gordel vastgemaakt kan worden. En wie in Kolyma was geen krepeergeval of zou er niet een worden?
In de openingen van een houten raamwerk worden stukken glas gestopt om als lichtdoorlatende ruitjes te dienen. In een doorzichtige pot kunnen in de medische hulppost goed medicijnen worden bewaard.
Een halfliterblik dient als schaal voor de derde gang van de kampkantine.
Maar niet aan thermometers, niet aan laboratoriumglaswerk, niet aan conservenblikken bestaat in Kolyma het grootste tekort.
Het grootste tekort is dat aan gloeilampen.
In Kolyma zijn honderden mijnen, groeven, duizenden arbeidsterreinen, schachten, tienduizenden afgravingen voor goud, uranium, tin, wolfram, duizenden kampdetachementen, burgemederzettingen, kampzones en barakken voor bewakingseenheden, en overal is licht nodig, licht en nog eens licht. Kolyma leeft negen maanden zonder zon, zonder licht. De korte, heftige periode dat de zon niet ondergaat redt niets, dient nergens toe.
De fabriekinstallaties, de schachten, de mijnen hebben licht nodig. In de groeven die door jupiterlampen verlicht worden kan men nachtdienst verlengen en de produktiviteit verhogen.
Overal zijn gloeilampen nodig. Ze worden van het ‘vasteland’ aangevoerd, met een kaarssterkte van driehonderd, vijfhonderd, of duizend, - klaar om de barak en de groeve te verlichten. De ongelijkmatige stroom van motoren doemt de lampen tot voortijdige slijtage.
De gloeilamp is in Kolyma een staatsprobleem.
Niet alleen de groeve moet verlicht worden. Verlichting is ook nodig voor de zone, het prikkeldraad met wachttorens, volgens normen die in het hoge Noorden hoger liggen, en niet lager.
| |
| |
De bewakingseenheid moet van licht voorzien zijn. Een simpel afdankertje (zoals in de mijngroeve) volstaat hier niet, het gaat hier om mensen die kunnen vluchten, en hoewel het duidelijk is dat het onmogelijk is in de winter ergens heen te vluchten en er in Kolyma nooit iemand in de winter is gevlucht - blijft de wet de wet, en als er geen licht is of geen lampen, worden er brandende fakkels rond de zone gezet, die daar tot de ochtend, tot het licht wordt, in de sneeuw blijven staan. Fakkels zijn in stookolie of benzine gedoopte lappen.
Gloeilampen branden snel door. En repareren kan niet.
Kiprejev schreef een korte notitie, die de directeur van de Dalstroj (de directie van de kampen van het hoge Noorden) verbaasde. De directeur voelde de orde al op zijn uniformjasje zitten.
Gloeilampen kunnen gerepareerd worden, - mits het glas heel is.
Nu werden er in heel Kolyma strikte orders gegeven. Alle doorgebrande lampen moesten met grote zorg naar Magadan worden getransporteerd. In het industriecomplex op zevenenveertig kilometer werd een fabriek gebouwd. Een fabriek voor het repareren van gloeilampen.
Ingenieur Kiprejev werd aangesteld als hoofd van de werkplaats.
Het overige personeel - contractarbeiders die voor het repareren van gloeilampen werden aangetrokken - bestond uitsluitend uit vrije arbeiders. Het slagen van de onderneming werd toevertrouwd aan de handen van de vrijen. Maar Kiprejev hechtte daar geen belang aan, - want de stichters van de fabriek konden niet om hem heen.
Het resultaat was schitterend. Natuurlijk hielden de lampen het na de reparatie niet lang uit. Maar Kiprejev bezorgde Kolyma enige uren, enigen gouden dagen extra. En dat was bij elkaar heel veel. De staat maakte een enorme winst, een militaire winst, een gouden winst.
De directeur van de Dalstroj ontving de Lenin-orde. Alle chefs die iets te maken hadden met het repareren van gloeilampen kregen een orde.
Maar Moskou noch Magadan kwam ook maar op het idee de gevangene Kiprejev te onderscheiden. Voor hen was Kiprejev een slaaf, een intelligente slaaf, maar meer niet.
Toch achtte de directeur van de Dalstroj het niet mogelijk zijn correspondent uit de tajga helemaal te vergeten.
In Kolyma werd een groot, door Moskou verordonneerd feest georganiseerd, in kleine kring, een plechtige avond ter ere van - ter ere van wie? - van de directeur van de Dalstroj en van iedereen die een orde of
| |
| |
een dankbetuiging had gekregen; naast de regeringsverordening gaf de directeur van de Dalstroj zijn eigen orders wat betreft de dankbetuigingen, beloningen en aanmoedigingen. Iedereen die aan de reparatie van de gloeilampen had meegewerkt, iedere chef van de fabriek, waar de werkplaats voor het herstel van het licht zich bevond, kreeg behalve de onderscheidingen en dankbetuigingen ook Amerikaanse pakketten, nog uit de tijd van de oorlog. Deze pakketten die afkomstig waren van het Lend-Lease verdrag, bestonden uit een kostuum, een das, een overhemd en schoenen. De meeste kostuums waren kennelijk tijdens het transport zoek geraakt, maar de schoenen - van rood leer, met spekzolen - waren de droom van iedere chef.
De directeur van de Dalstroj overlegde met zijn assistent, en iedereen was het erover eens dat de ingenieur-gevangene zich geen groter geluk, geen beter geschenk had kunnen dromen.
De directeur van de Dalstroj piekerde er in die politiek woelige tijd niet over Moskou te verzoeken om verkorting van de straftijd of de volledige vrijlating van de ingenieur. De slaaf moest tevreden zijn met de oude schoenen, met het oude pak van zijn meester.
Heel Magadan, heel Kolyma sprak over die geschenken. De autoriteiten ter plaatse ontvingen onderscheidingen en dankbetuigingen in overvloed. Maar een Amerikaans pak, schoenen met spekzolen, dat was iets als een reis naar de maan, een vlucht naar een andere wereld.
De grote avond brak aan, glanzende kartonnen dozen met kostuums torenden op een met rood laken bedekte tafel.
De directeur van de Dalstroj las de dagorder voor waarin Kiprejevs naam natuurlijk niet werd genoemd, en ook niet genoemd kon worden.
Het hoofd van de politieke directie las de ‘lijst van begunstigden’ voor. Kiprejevs naam werd als laatste genoemd. De ingenieur liep naar de tafel die helder verlicht werd door lampen - zijn lampen - en nam de doos uit de handen van de directeur van de Dalstroj aan.
Luid en duidelijk verklaarde Kiprejev: ‘Ik hoef geen Amerikaanse afdragertjes,’ en hij zette de doos op de tafel.
Hij werd ter plekke gearresteerd en kreeg er acht jaar bij volgens artikel... ik weet niet meer welk, dat was trouwens niet van belang in Kolyma, en het interesseerde niemand.
Overigens, was er wel een artikel betreffende het weigeren van Amerikaanse geschenken? Dat was er niet. In de conclusie van de rechter-commissaris stond: ‘Heeft gezegd dat Kolyma net Auschwitz is, maar dan zonder ovens.’
| |
| |
Kiprejev nam zijn tweede termijn rustig op. Hij begreep wat het weigeren van de Amerikaanse geschenken tot gevolg had. Maar hij nam bepaalde maatregelen voor zijn persoonlijke veiligheid. Dit waren die maatregelen. Hij vroeg een vriend een brief te schrijven aan zijn vrouw op het ‘vasteland’, om te vertellen dat hij, Kiprejev, gestorven was. En hij schreef zelf ook niet meer.
Kiprejev werd van de fabriek naar een mijn gestuurd, voor algemene werkzaamheden. Kort daarna was de oorlog voorbij, en werd het kampenstelsel nog ingewikkelder - Kiprejev wachtte als verstokt recidivist een speciaal kamp.
De ingenieur werd ziek en kwam in het Centrale gevangenisziekenhuis terecht. Daar had men grote behoefte aan Kiprejevs vaardigheden - er moest een röntgenapparaat in elkaar gezet en in werking gesteld worden, het moest samengesteld worden uit oude rommel, kapotte onderdelen. De directeur van het ziekenhuis, dokter Dokter, beloofde hem invrijheidsstelling, strafverkorting. Ingenieur Kiprejev geloofde niet erg in die beloften, hij was geregistreerd als zieke, en alleen de vaste medewerkers van het ziekenhuis kregen bonussen. Maar in de belofte van de directeur wilde hij wel geloven, een röntgenkabinet is beter dan de mijn, de gouddelverij.
Hier hoorden we van Hiroshima.
‘Dat is 'm, de bom, waar wij in Charkov aan werkten.’
De zelfmoord van Forrestal. Een stroom van honende telegrammen.
‘Weetje hoe dat komt? Voor de Westerse intellectueel is de beslissing over het gooien van de atoombom heel complex, heel moeilijk. Psychische depressie, krankzinnigheid, zelfmoord, dat is de prijs die de Westerse intellectueel betaalt voor zulke beslissingen. Een Russische Forrestal zou niet gek geworden zijn.’
‘Hoeveel goede mensen ben je in je leven tegengekomen? Ik bedoel, echte mensen, die je zou willen navolgen, willen dienen.’
‘Even nadenken: de ingenieur-saboteur Miller en nog een man of vijf.’
‘Dat zijn er heel wat.’
De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bekrachtigde het verdrag betreffende genocide.
Wij bekrachtigden de conventie. Wat er in 1937 gebeurd was, dat was natuurlijk geen genocide, maar de vernietiging van de vijanden van het volk. We konden de conventie gerust bekrachtigen.
‘Het regime draaide alle schroeven aan. We konden niet zwijgen. Als
| |
| |
in het leesboekje: “Wij zijn geen slaven, slaven zijn wij niet.” We moesten iets doen, onszelf iets bewijzen.’
‘Je kunt alleen je eigen domheid bewijzen. Leven, overleven, dat is de opgave. En niet afhaken... Het leven is serieuzer dan je denkt.’
Spiegels bewaren geen herinneringen. Maar wat ik in mijn koffer verberg kun je moeilijk een spiegel noemen - het is een stuk glas, het lijkt of het wateroppervlak troebel is geworden, en of de rivier voor altijd troebel en modderig is gebleven, na zich iets belangrijks te hebben ingeprent, iets eindeloos veel belangrijkers dan een kristalheldere stroom, die tot op de bodem doorzichtig is. De spiegel is troebel en weerkaatst niets. Maar ooit was de spiegel een spiegel, een onbaatzuchtig geschenk dat ik twee decennia van kampen, van op kampen lijkende vrijheid en van alles wat er na het XXste Partijcongres volgde, heb meegesleept. De spiegel die ik van hem had gekregen, was geen handelsobjekt van Kiprejev, maar een proef, een wetenschappelijke proef, het gevolg van een proef in het duister van een röntgenkabinet. Ik heb een houten lijst om dit stuk spiegelglas gemaakt. Dat heb ik niet zelf gedaan, maar laten doen. Die lijst is nog heel, een meubelmaker uit Letland, een herstellende zieke, heeft hem gemaakt voor een rantsoen brood. Ik kon ook toen al een rantsoen brood geven voor zo'n uiterst persoonlijke, uiterst lichtzinnige opdracht.
Ik kijk naar die ruwhouten lijst, geverfd met olieverf waarmee vloeren worden geverfd: het ziekenhuis werd opgeknapt en de meubelmaker had een beetje van die vloerverf gevraagd. Later had hij de lijst gelakt, maar de lak was er al lang afgesleten. Nu zie je in de spiegel niets meer, maar ooit, in Ojmjakon, schoor ik me voor die spiegel, en alle vrijen waren jaloers op me. Tot 1953, toen een slimme jongen, een vrije, een pakket goedkope spiegels opstuurde. En die piepkleine kopeke-spiegeltjes - ronde en vierkant - werden verkocht voor prijzen die aan de prijzen voor gloeilampen deden denken. Maar iedereen haalde geld van zijn boekje en kocht ze. Die spiegels werden op één dag, in één uur verkocht.
Toen wekte mijn zelfgemaakte spiegel niet langer de jaloezie op van mijn gasten.
De spiegel heb ik bij me. Het is geen amulet. Of de spiegel geluk brengt, weet ik niet. Misschien trekt de spiegel de stralen van het kwaad aan en misschien kaatst hij de stralen van het kwaad terug, misschien belet hij me onder te gaan in de menselijke stroom, waar niemand behalve ik Kolyma of ingenieur Kiprejev kent.
| |
| |
Het maakte Kiprejev allemaal niets uit. Een gevangene, een crimineel met iets meer verstand dan de rest, een recidivist, werd door de chef uitgenodigd het geheim van het röntgenkabinet te doorgronden: de hendels te bedienen en van Kiprejev de röntgentechniek te leren. Die crimineel heette Rogov.
De bedoelingen van de leiding waren niet gering, en daarbij was Rogov, de crimineel, hun minste zorg. Nee, Rogov werd bij Kiprejev geplaatst, in het röntgenkabinet, hij moest hem dus controleren, in de gaten houden, aangeven en als vriend van het volk aan het werk van de staat deelnemen. Voortdurend leverde hij informatie, waarschuwde hij voor alle mogelijke gesprekken en bezoeken. En als hij hem niet stoorde, gaf hij aan en spioneerde hij.
Dat was het hoofddoel van de leiding. Bovendien bereidde Kiprejev zijn eigen aflossing door een niet-politieke gevangene voor.
Zodra Rogov zijn zaakjes onder de knie had - voor hem was het een beroep voor het leven - zou Kiprejev naar een berlag, een speciaal kamp voor recidivisten, worden gestuurd.
Kiprejev begreep dat heel goed, maar hij was niet van plan tegen zijn noodlot in te gaan. Hij werkte Rogov in zonder aan zichzelf te denken.
Tot Kiprejevs geluk was Rogov een slechte leerling. Zoals iedere niet-politieke die de hoofdzaak heeft begrepen - dat de leiding niet-politieken onder geen beding vergeet - deed hij niet erg zijn best. Maar het uur was daar. Rogov zei dat hij het werk aan kon, en Kiprejev werd naar het speciale kamp gestuurd. Maar er ging iets mis met het röntgenapparaat en Kiprejev werd op verzoek van de artsen weer naar het ziekenhuis toe gestuurd. Het röntgenapparaat werkte van toen af aan weer.
Uit die tijd dateren Kiprejevs experimenten met de ‘blende’. Het woordenboek van vreemde woorden uit 1964 verklaart het woord ‘blende’ aldus: 3) diafragma (scherm met verstelbare opening), in gebruik bij de fotografie, microscopie en de röntgenoscopie.
Twintig jaar eerder stond het hele woord niet in het woordenboek. Dit is een nieuwigheid uit de oorlogstijd - een toevallige uitvinding bij de ontwikkeling van de elektronenmicroscoop.
Kiprejev kreeg een uitgescheurde bladzij uit een technisch tijdschrift in handen, en in het röntgenkabinet van het gevangenisziekenhuis aan de linkeroever van de Kolyma werd een blende in gebruik genomen.
De blende was de trots van ingenieur Kiprejev - zijn hoop, een flauwe
| |
| |
hoop, overigens. Van die blende werd op een artsenconferentie verslag gedaan, er werd een rapport naar Magadan, naar Moskou gestuurd. Geen reactie.
‘Kun je een spiegel maken?’
‘Natuurlijk.’
‘Een grote. Zoiets als een trumeau.’
‘Watje maar wilt. Als ik maar zilver heb.’
‘Zilveren lepels?’
‘Dat lukt wel.’
Een dikke glasplaat bestemd voor de tafels in de kantoren van de chefs werd uit het magazijn gehaald en afgeleverd in het röntgenkabinet.
De eerste poging mislukte, en Kiprejev sloeg de spiegel uit woede met een hamer kapot.
Mijn spiegel is een van de scherven, een geschenk van Kiprejev.
De tweede keer ging het allemaal goed, en de leiding ontving uit handen van Kiprejev iets waar men altijd van had gedroomd: een trumeau.
Het kwam niet eens in de chef op Kiprejev een bedankje te geven. Waarom zou hij? Een ontwikkelde slaaf moest hoe dan ook dankbaar zijn dat hij een bed in het ziekenhuis mocht hebben. Als de blende de aandacht van de leiding had getrokken, zou hij een bedankje hebben gekregen - meer niet. Maar de trumeau was een realiteit, en de blende een mythe, iets mistigs... Kiprejev was het volledig met de chef eens.
Maar 's nachts als hij op zijn brits in een hoek van het röntgenkabinet indommelde, nadat hij het vertrek van alweer een nieuwe vriendin van zijn assistent, leerling en verklikker had afgewacht, wilde Kiprejev Kolyma of zichzelf niet geloven. Tenslotte was de blende geen kleinigheid. Het was een technisch hoogstandje. Maar nee, Moskou en Magadan hadden geen boodschap aan de blende van ingenieur Kiprejev.
In het kamp worden brieven niet beantwoord en men wordt er niet graag aan herinnerd. Er zit niets anders op dan wachten. Op een toeval, op een belangrijke ontmoeting.
Hoop is voor gevangenen altijd een keten. Hoop is altijd onvrijheid. Iemand die ergens op hoopt, verandert zijn houding, handelt vaker in strijd met zijn geweten dan iemand die geen hoop koestert. Zolang de ingenieur op een beslissing over die vervloekte blende wachtte, hield hij zich in, hij luisterde niet naar alle nuttige en onnutte grappen waarmee zijn directe superieuren zich vermaakten, en zeker niet naar zijn assistent die de
| |
| |
dag en het uur afwachtte om zijn baas te worden. Rogov had ook geleerd spiegels te maken, zijn kostje was gekocht.
Iedereen wist van de blende. Iedereen maakte zich vrolijk ten koste van Kiprejev en zo ook de secretaris van de partijorganisatie van het ziekenhuis, de apotheker Kroegljak. De bolwangige apotheker was geen kwaaie vent, maar hij was opvliegend en, wat het voornaamste was, hij wist niet beter of gevangenen - dat was minderwaardig volk. En die Kiprejev... De apotheker was pas kort in het ziekenhuis en had nog nooit gehoord van de reparatie van gloeilampen. Hij kon zich niet voorstellen wat het had gekost om diep in de tajga van het hoge Noorden een röntgenkabinet op te zetten.
Kroegljak meende dat de blende een handig bedenksel van Kiprejev was, een wens om ‘de zaak te tillen’, ‘de boel te belazeren’ - die woorden had de apotheker al geleerd.
In de behandelkamer van de chirurgische afdeling kafferde hij Kiprejev uit. De ingenieur greep een krukje en haalde uit naar de secretaris van de partijorganisatie. Het krukje werd Kiprejev meteen afgepakt, en hij werd naar een zaal gebracht.
Kiprejev liep gevaar gefusilleerd te worden. Of naar een strafmijn, naar een speciaal kamp gestuurd te worden, wat nog erger was dan gefusilleerd worden. Kiprejev had veel vrienden in het ziekenhuis, en niet alleen door de spiegels. De geschiedenis met de gloeilampen lag nog vers in het geheugen. Ze hielpen hem. Maar het ging om artikel 58.8: terreur.
Ze gingen naar de directeur van het ziekenhuis. Dat waren de vrouwelijke artsen. Vinokoerov, de directeur van het ziekenhuis, mocht Kroegljak niet erg. Hij waardeerde de ingenieur, wachtte op de resultaten van het rapport over de blende, maar wat het voornaamste was, hij was geen slecht mens. Een directeur die zijn macht niet ten kwade aanwendde. Als profiteur en carrièremaker deed hij niemand goed, maar hij wenste ook niemand kwaad.
‘Akkoord, ik zal het materiaal voor een nieuw proces tegen Kiprejev alleen dán niet aan de gevolmachtigde verstrekken,’ zei Vinokoerov, ‘als er van Kroegljak, het slachtoffer, geen rapport komt. Als dat wel gebeurt, zal er een nieuw proces komen. Een strafmijn is het minimum.’
‘Bedankt.’
De mannen, zijn vrienden, gingen met Kroegljak praten.
‘Begrijp je dan niet dat ze hem zullen fusilleren? Hij is immers rechteloos. Hij is niet zoals jij en ik.’
| |
| |
‘Maar hij heeft zijn hand tegen mij opgeheven.’
‘Dat heeft hij niet, dat heeft niemand gezien. Als ik het zo met jou aan de stok had gekregen, zou ik je na twee woorden al op je smoel hebben geslagen - je steekt ook overal je neus in, je wilt je overal mee bemoeien.’
Kroegljak was in wezen een goeie vent, die voor de rol van chef in Kolyma helemaal niet geschikt was, en hij liet zich overhalen. Kroegljak maakte geen rapport op.
Kiprejev bleef in het ziekenhuis. Er ging een maand voorbij en in het ziekenhuis arriveerde de generaal-majoor Derevjanko, de onderdirecteur van de Dalstroj voor de kampen - de hoogste chef van de gevangenen.
De hoge functionarissen bleven graag een poosje in het ziekenhuis. Daar kon een hoge ome uit het Noorden logeren, eten, drinken en uitrusten.
De generaal-majoor Derevjanko liep, gehuld in een witte jas, van afdeling naar afdeling, om voor het middageten wat beweging te hebben. Hij was in een stralend humeur, en Vinokoerov besloot een kans te wagen.
‘Ik heb hier een gevangene die zeer belangrijk werk voor de staat doet.’
‘Wat voor werk?’
De directeur van het ziekenhuis legde de generaal-majoor zo goed en zo kwaad als het ging uit wat een blende was.
‘Ik zou die gevangene willen voordragen voor voortijdige invrijheidstelling.’
De generaal-majoor informeerde naar Kiprejevs gegevens, en toen hij die had, mompelde hij:
‘Ik zal u zeggen, directeur,’ zei de generaal-majoor, ‘alles goed en wel met die blende, maar je kunt die ingenieur... Komejev...’
‘Kiprejev, kameraad chef.’
‘Ja, juist, Kiprejev, maar beter daarheen sturen waar hij op grond van zijn gegevens hoort te zijn.’
‘Zoals u zegt, kameraad chef.’
Een week later werd Kiprejev op transport gesteld, en nog een week later begaf het röntgenapparaat het, en werd Kiprejev weer naar het ziekenhuis teruggeroepen.
Nu was het ernst, Vinokoerov was bang zich de woede van de generaal-majoor op de hals te halen.
De chef-transport zou nooit geloven dat het röntgenapparaat kapot
| |
| |
was. Kiprejev werd ingedeeld bij een transport, maar hij werd ziek en bleef.
Nu kon er geen sprake zijn van werken in het röntgenkabinet. Kiprejev begreep dat heel goed.
Kiprejev leed aan mastoïditis - die was het gevolg van een verkoudheid die hij had opgelopen in de mijnen. Een operatie was van levensbelang. Maar niemand wilde geloven dat hij koorts had, niemand nam de medische rapporten serieus. Vinokoerov werd woedend en eiste een spoedoperatie.
De beste chirurgen van het ziekenhuis kwamen bij elkaar om Kiprejevs mastoïditis te opereren. De chirurg Braude was haast een specialist op het gebied van de ziekte. In Kolyma was verkoudheid aan de orde van de dag en Braude was heel ervaren, hij had honderden van die operaties gedaan. Maar Braude zou slechts assisteren. De operatie zou gedaan worden door dokter Novikova, een beroemde otolaryngoloog, een leerlinge van Voltsjek, die al jaren voor de Dalstroj werkte. Novikova was zelf nooit gevangene geweest, maar werkte al jaren uitsluitend in de noordelijke gebieden. Niet omdat het goed verdiende. Maar omdat ze in het hoge Noorden veel door de vingers zagen. Novikova was een ‘kwartaaldrinkster’. Na de dood van haar man had deze knap uitziende, getalenteerde oorarts jaren door het hoge Noorden gezworven. Ze begon steeds schitterend, en was dan weer wekenlang verdwenen.
Novikova was een jaar of vijftig. Niemand was meer gekwalificeerd dan zij. Op dit moment was ze in een roes, maar het eind was in zicht, en de directeur van het ziekenhuis besloot Kiprejev een paar dagen in het ziekenhuis te houden.
In die paar dagen kwam Novikova er weer bovenop. Haar handen trilden niet meer, en de specialiste verrichte een waarlijk schitterende operatie - een volledig medisch afscheidsgeschenk voor haar röntgentechnicus. Braude assisteerde haar, en Kiprejev werd in het ziekenhuis opgenomen.
Kiprejev begreep dat hij niets meer te hopen had, dat ze hem geen uur langer dan nodig was in het ziekenhuis zouden houden.
Hem wachtte een speciaal kamp, waar men in rijen van vijf, elleboog aan elleboog naar het werk ging, waar dertig honden de kolonne mensen omgaven en opjoegen.
In die nieuwe wanhopige toestand bleef Kiprejev zichzelf trouw. Toen het hoofd van de afdeling de zieke na de mastoïditisoperatie, een zware
| |
| |
operatie, een bijzondere toewijzing, dat wil zeggen een dieet, betere voeding, voorschreef, wees Kiprejev dat af en verklaarde dat er onder de driehonderd mensen op de afdeling ernstiger zieken waren dan hij, die meer recht hadden op een bijzondere toewijzing.
En Kiprejev werd afgevoerd.
Vijftien jaar heb ik naar ingenieur Kiprejev gezocht. Ik heb een toneelstuk aan zijn nagedachtenis gewijd - dat is hét middel voor iemand die in contact wil komen met de wereld aan gene zijde van het graf.
Maar een toneelstuk over Kiprejev schrijven en het aan zijn nagedachtenis wijden was niet genoeg. Het moest ook nog zo zijn dat er in een communale woning in het centrum van Moskou, waar een oude vriendin van mij woonde, een nieuwe buurvrouw haar intrek nam. Via een advertentie, door woningruil.
De nieuwe buurvrouw kwam met de andere bewoners kennis maken en zag op de tafel het aan Kiprejev gewijde toneelstuk liggen. ‘De initialen komen overeen met de initialen van een kennis van me. Alleen is hij niet in Kolyma, maar heel ergens anders. ‘Mijn vriendin belde mij op. Ik weigerde het gesprek voort te zetten. Het moest een vergissing zijn. Bovendien was de held in mijn stuk arts, terwijl Kiprejev natuurkundig ingenieur was.
‘Ja precies, hij is natuurkundig ingenieur.’
Ik trok mijn jas aan en ging naar de nieuwe huurster van de communale woning.
Het lot weeft heel ingenieuze patronen. Maar waarom? Waarom zijn er zoveel toevalligheden nodig opdat de wil van het lot zo overtuigend duidelijk wordt? Wij doen niet genoeg moeite elkaar te vinden, en het lot neemt onze levens in handen.
Ingenieur Kiprejev was in leven gebleven en woonde in het Noorden. Hij was tien jaar tevoren vrijgelaten. Hij was naar Moskou overgebracht en had daar in geheime kampen gewerkt. Na zijn invrijheidstelling keerde hij naar het Noorden terug. Hij wilde tot zijn pensioen in het Noorden blijven werken.
Ik had een ontmoeting met ingenieur Kiprejev.
‘Een wetenschapper word ik niet meer. Een doorsnee-ingenieur - meer niet. Rechteloos, achteropgeraakt. Teruggaan heeft geen zin, al mijn collega's en medestudenten hebben inmiddels prijzen gekregen.’
‘Wat een onzin!’
| |
| |
‘Nee, dat is geen onzin. Ik kan in het Noorden vrijer ademhalen. En dat zal ik tot mijn pensionering doen.’
|
|