Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1994 (nrs. 65-68)
(1994)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||
Peter O. Chotjewitz
| ||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||
neigt, de persoonlijkheid van deze Siciliaanse auteur onder cultureel gezwets te bedelven’Ga naar voetnoot2 (en wanneer hij de taboes van de Italiaanse politiek doorbreekt, de werkelijke feiten die aan zijn romans ten grondslag liggen op hun realiteitsgehalte te onderzoeken), heeft de Duitse secundaire literatuur er de aandacht op gevestigd dat en hoe in Sciascia's werk de realiteit op het literaire vlak doorwerkt. Waar simpel gezegd de gebruikelijke sociaalkritische misdaadauteur de realiteit in het raster van het genre inpast en in de opbouw, maar vooral in het stadium van de oplossing (‘whodunnit?’) de eigen normen van het genre het zwaarst laat wegen, beperkt Sciascia zich tot misdaadelementen die aan de realiteit beantwoorden. In een enkel geval kan dus de detective (de andere tussenfiguur) het spiegelbeeld worden van iets dat pure (zij het inleefbare) fictie is.Ga naar voetnoot*
Daarbij sust Sciascia zijn lezer in alle vier verhalen steeds weer in slaap door de illusie als zou hij een traditioneel misdaadverhaal volgen. De moorden ontbreken niet en evenmin de detective (kapitein Bellodi en inspecteur Rogas in De dag van de uilen en De context, de verliefde professor Laureana in Ieder het zijne en de scherpzinnige schilder in Todo modo), en de vier rechercheurs wijden zich, precies zoals het politieagenten en detectives betaamt, aan de klassieke taak: het oplossen van raadsels en het opsporen van de daders. Toch wordt in geen van de vier romans de orde der dingen door arrestatie van een schuldige hersteld. In De context duikt op het eind zelfs de mogelijkheid op dat inspecteur Rogas zelf de secretaris van de communistische partij zou hebben doodgeschoten (voordat hij op zijn beurt door een agent werd doodgeschoten), en in Todo modo resteert de speurende schilder (wiens naam we niet eens te | ||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||
weten komen) slechts de ironisch-berustende vaststelling, dat hij Don Gaetano waarschijnlijk zelf heeft doodgeschoten.Ga naar voetnoot*
Ook in die zin onderscheiden Sciascia's misdaadverhalen zich (afgezien van de literaire kwaliteit en ideeënrijkdom) niet in het gebruik van het populaire genre van het sociaalkritische misdaadverhaal, dat namelijk de grootste aandacht uitgaat naar de sociaalculturele ambiance, de economische belangen en machtsstructuren, die aan de misdaad ten grondslag liggen. Maar Sciascia relativeert de politieke samenhang niet door van afzonderlijke figuren individuen te maken als directe daders, figuren achter de schermen of persoonlijkheden die boven iedere verdenking verheven zijn en de daders uit hoofde van hun ambt beschermen. Het vinden van de dader is zinloos geworden.Ga naar voetnoot*
Hier blijkt al op het estethische vlak zijn opvatting van het wezen van de literatuur, door hem als volgt geformuleerd: | ||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||
‘De schrijver vertegenwoordigt de waarheid, de ware literatuur, die zich van de verkeerde alleen onderscheidt door een hoge opvatting van waarheid. De schrijver is daarom geen filosoof of historicus, maar louter iemand die intuïtief de waarheid vat.’Ga naar voetnoot3 Het geruststellende effect van de misdaadroman (Schulz-Buschaus) is paradoxaal, doordat namelijk aan het eind in de regel de dader ontmaskerd (en daardoor het geloof in de rechtvaardigheid en in de zin van de macht bevestigd) wordt; dat effect zou Sciascia in zijn romans alleen hebben kunnen bereiken ten koste van een literaire leugen. Een terugkeer naar het normale leven als een typische oplossing voor het genre van de misdaadroman (waarin de misdaad als inbreuk op het normale leven moet worden opgehelderd en de dader onschadelijk gemaakt), kan met betrekking tot de reële toestanden waarover Sciascia's romans gaan alleen maar betekenen dat de daden onopgehelderd en de daders ongemoeid blijven. De mogelijkheden van een oplossing van het misdaadraadsel, die het genre ons belooft, lijken op de illusies die wij ons allen dagelijks maken over staat en maatschappij, zoniet over het leven in al zijn verschijningsvormen. Toch zijn Sciascia's misdaadverhalen niet absurd. Absurd is de realiteit waarover ze gaan. Verbazingwekkend zou het zijn als de mafiose Cosca in Ieder het zijne na twee moorden niet ook nog eens de kracht zou opbrengen om de simpele, zelfbenoemde detective, professor Laureana, die de daders op het spoor is, spoorloos te laten verdwijnen; dat de in Rome zetelende top van de mafiahiërarchie in De dag van de uilen de daders in het verre Sicilië niet een alibi zou kunnen verschaffen, de daad niet in een crime passionel zou kunnen ombuigen en de lastige kapitein van de carabinieri niet simpelweg overgeplaatst zou kunnen krijgen. Hoe raadselachtig Sciascia's lijken ook steeds mogen zijn: de machtsverhoudingen zijn allemaal klaar als een klontje.Ga naar voetnoot* | ||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||
De onaangenaamste van Sciascia's vier misdaadromans is ongetwijfeld Todo modo uit 1974. Reikt de boog in De dag van de uilen en Ieder het zijne nog van het Siciliaanse dorp, waarin de misdaden plaatsvinden, tot de directie-etages van partijen, bedrijfsleven en justitie, in Todo modo is de mafiose toplaag onder elkaar, voor geestelijke oefeningen bijeengekomen in de kluizenaarswoning Zafer 3 van Don Gaetano, die eigenlijk meer een sjieke herberg is, waar de hoge heren ook hun minnaressen mee naar toe mogen brengen. In deze verzameling van toppolitici, prelaten, presidenten en managers de persoon op te sporen die tijdens een rozenhoedje de bankier en ten slotte Don Gaetano, die als eerste de motieven voor de moord kon doorzien, heeft doodgeschoten, zou alleen lukken op voorwaarde dat het moeras van de macht wordt drooggelegd. Daarom is Todo modo Sciascia's zwartste misdaadroman. In De context bestaat er nog geen twijfel dat inspecteur Rogas de moordenaar op het spoor is - een fatsoenlijke apotheker, die wraak neemt voor een justitiële dwaling waarvan hij het slachtoffer is. In Todo modo zijn daders en motieven even onzichtbaar als de brief in Poe's bekende novelle, zodat de officier van justitie, de commissaris en de observerende schilder alleen nog maar kunnen doen alsof ze in zo'n voornaam sociaal milieu werkelijk in staat zouden zijn als detectives te werk te gaan.Ga naar voetnoot*
Politiek actueel waren Sciascia's misdaadromans allemaal: de eerste | ||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||
twee in de jaren zestig, toen de misdaden van de nieuwe mafia in Palermo voor zoveel krantekoppen zorgde dat men er in Rome zelfs toe moest overgaan een parlementaire onderzoekscommissie in te stellen; Todo modo midden jaren zeventig, toen de communistische partij om het historisch compromis vroeg met juist die machtmakers die in Don Gaetano's luxueuze kloostercel flink met elkaar in de clinch liggen om posities en mooie baantjes, als zaten ze in het politburo van de Sovjetunie. Visionair was Sciascia alleen in De context, waar men op het hoogste politieke machtsniveau besluit de waanzinnige daden van een enkele persoon linksradicale groepen in de schoenen te schuiven om zodoende argumenten te hebben voor een staatsgreep van rechts. Samen met Candido, of Een droom die begon op Sicilië zorgde De context dan ook voor de grootst mogelijke onrust in de CPI.Ga naar voetnoot*
Hier vindt men reeds een verwijzing naar het boek van Sciascia dat pas jaren later zou ontstaan, De zaakAldo Moro, waarin de CPI om dezelfde, verkeerd begrepen staatsraison de Rode Brigades de kans geeft de ontvoerde christendemocratische partijvoorzitter Aldo Moro te executeren en daarmee tevens een reële kans op het vurig gewenste historische compromis verspeelt. De weigering van de CPI in De context, de aanwijzingen van inspecteur Rogas en zijn vriend Cusan tot de op handen zijnde staatsgreep van rechts daadwerkelijk te gebruiken voor een openlijke po- | ||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||
litiek, vormen verder behalve het verhaal ‘Stalins dood’ en de ervaringen van Candido met zijn plaatselijke communistische afdeling op Sicilië de literaire kwintessens van Sciascia's eigen ervaringen met de CPI, waarmee hij lange tijd nauwe banden onderhield en waarvoor hij als afgevaardigde in de gemeenteraad van Palermo zitting had. Het zijn ervaringen die de indruk wekken dat de zaak Moro niets anders was dan de weerspiegeling in de werkelijkheid van een al geschreven roman.Ga naar voetnoot*
Waar komt de indruk vandaan dat de zaak Moro al geschreven is en reeds in een sfeer van literaire perfectie bestaat, zodat men haar nog alleen kon opschrijven? Vragen als deze leiden onvermijdelijk terug naar de persoon van de auteur en verwijzen naar datgene wat deze met de overtuigingskracht van iemand die zichzelf alleen aan de waarheid gebonden voelt, als werkelijkheid heeft erkend. Een portret van Sciascia zou in eerste instantie bestaan uit de opvallende wanverhouding tussen zijn vliesdunne persoonlijke dossier en een denkbeeldige autobiografie die zo'n twee eeuwen omvat. De onopvallendheid van persoon en levenswandel staan in een fascinerend contrast tot de bewogen gebeurtenissen in verschillende historische perioden, waarin Sciascia verwikkeld geweest lijkt te zijn. Je moet soms denken aan ‘Sympathy for the devil’ in de versie van Lindenberg. Het geheel blijkt alleen maar in schijn het resultaat van de literaire truc om steeds weer in de eerste persoon enkelvoud te vertellen. Wat Keulen voor Heinrich Böll was (met wie hij overigens te vergelijken is, niet alleen wat de enorme oplagen betreft), is Sicilië voor L. Sciascia. Hij heeft het eiland zo goed als nooit verlaten. In Rome, waar hij aan het eind van de jaren '50 op het ministerie voor onderwijs werkzaam was, heeft hij het niet lang uitgehouden. In Racalmuto, niet ver van de zuidkust, zijn geboortestad, brengt hij zijn eerste vijfendertig levensjaren door, slechts onderbroken door een lerarenopleiding in Caltanisetta, waar hij ook een van zijn literaire voorbeelden vindt, de schrijver Vitaliano Brancati. Verhuizingen hebben in Italië vaak iets met familie te maken, en het huis of de woning op de plaats van oorsprong wordt als het maar | ||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||
enigszins kan aangehouden. Wanneer de kinderen naar de middelbare school gaan, verhuist het gezin Sciascia naar Caltanisetta; wanneer ze gaan studeren naar Palermo. De dubbele woonplaats Palermo-Racalmuto is ook van invloed op de manier van werken.Ga naar voetnoot*
Over het platteland, Racalmuto, de mensen daar, spreekt Sciascia vol liefde. Het leven in Racalmuto is voor hem gelijk aan schrijven: ‘divertimento’ (plezier). Palermo, Rome en Straatsburg, waar hij voor de radicale partij afgevaardigde in de kamer van afgevaardigden en het Europarlement is (of was: dat doet er niet toe), betekenen werk, research, archieven, bibliotheken, sociale en politieke ervaringen, die hij doorstaat met een warm gevoel, woede en wanhoop, een scherpe, analytische blik en de sceptische ogen, bescheidenheid, melancholie, bleekheid, het verdriet om mond en neus, ook de verloren blik, de zachtheid en kwetsbaarheid van de Zuideuropese intellectueel, in wiens gezicht zich de nederlagen van eeuwen hebben gegroefd. Sciascia's boeken zijn van a tot z op onderzoek gebaseerd. Il consiglio d'Egitto (Het Concilie van Egypte, 1963) lijkt door een tijdgenoot geschreven, de geschiedenis van de arme, geniale Malteser monnik, die van prelaat Airoldi de opdracht krijgt een oude Arabisch-Siculische codex te vertalen, en die dank zij zijn verstandige inzicht in de politieke belangen van de hervormingsgezinde vicekoning Carraciolo niet alleen een Italiaanse versie vervaardigt, die de Siciliaanse adel zijn privileges afhandig moet maken, maar ook nog een Arabische vertaling maakt, die hij voor de zekerheid op hedendaags Genuees papier calligrafeert om tenslotte te kunnen aantonen dat hij ook het origineel heeft vervalst.Ga naar voetnoot* | ||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||
De valse kapelaan uit Malta, die tot geld en aanzien komt doordat de baronnen naar hem toekomen voor een vervalsing van zijn vervalsing in de zin van de grootgrondbezitters, en de intellectuele advocaat Di Blasi, die gemarteld wordt en op het schavot belandt, zijn elkaars pendant: terwijl de jacobijn Di Blasi de verhoudingen met geweld op hun kop zou willen zetten in de geest van de nog bloedwarme Franse revolutie, probeert Don Giuseppe hetzelfde te bereiken met de methoden van de heersende macht: door vervalsing van het geschreven woord. De oude controverse tussen revi's en revo's, met dien verstande dat bij Sciascia beiden moeten mislukken; Di Blasi, omdat de tijd niet rijp is (nooit rijp zal zijn in Sicilië, zou Sciascia misschien zeggen) - Don Giuseppe, omdat juist niet de vervalsing maar alleen de echte tekst revolutionair kan werken. Als Di Blasi's voeten door de marteling alleen nog maar rottig stinkende, etterende stompen zijn, bewijst de valse abt Don Airoldo aan de hand van het Genuese watermerk dat de Arabische kroniek van hemzelf afkomstig is. Je zou kunnen denken dat Sciascia de vervalsing van de Hitlerdagboeken door Kujau/Heidemann op het oog heeft gehad.Ga naar voetnoot* | ||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||
‘Het ligt er duimendik bovenop,’ placht mijn moeder te zeggen, wanneer zij in een roman over de jaren negentig van de achttiende eeuw zulke onverhulde parallellen met de moderne tijd moest lezen. In Sciascia's werk is het duimendik er niet met de haren bijgesleept: meer dan elders in Italië is op Sicilië de geschiedenis aanwezig, en in de dunne lucht van het eiland lijken de historische tijdperken zich tot zwarte gaten ter grootte van erwten te verdichten, die als draaikolken alle leven naar zich toe zuigen. Tenzij ook al in Middeneuropa een voortschrijdende Sicilianisering valt waar te nemen, geldt hier meer dan in geciviliseerde regionen van Europa het parool, dat de ware kroniek der gebeurtenissen niet eenvoudigweg aan het voortdurende erosieproces van de vergetelheid ontrukt moet worden, maar dat ze allereerst van lagen van eroverheen liggende valse kronieken dient te worden bevrijd.Ga naar voetnoot* | ||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||
Een zo korte schets als deze kan niet meer dan een indruk geven van deze adembenemende stilist. Sciascia zelf heeft in interviews, nawoorden en eigen geschriften, zoals het dakboekachtige Nero su nero (dat in vorm en gedachten op de Minima moralia van Adomo lijkt), erop gewezen hoe sterk zijn teksten op persoonlijke ervaringen berusten. Voor een Siciliaan in het achterland van Agrigento en van zijn generatie zijn dat onvermijdelijk de zwavelmijnenGa naar voetnoot*, het fascisme, grootgrondbezit en mafia, armoede en emigratie, hoogmoed en macht en, in filosofisch-historisch opzicht, de gemiste kansen en mislukte pogingen van de laatste tweehonderd jaar om het eiland van zijn tijdloze ondeugden te bevrijden. Geweld en bedrog in de verhouding tussen arm en rijk, heersers en overheersten, sterken en zwakken, staat en burgers zijn de kenmerken van het particuliere en openbare leven, die in talrijke werken van de Siciliaan een centraal thema vormen, van de verhalen uit de jaren vijftig, die in Le parrocchie di Regalpetra (1956, De parochies van Regalpetra) en Gli zii di Sicilia (1958, De ooms van Sicilië) verzameld zijn, tot de molachtige notities in Nero su nero (1979, Zwart op zwart), dat niet voor niets niet ‘bianco su nero’ of ‘nero su bianco’ heet. De twijfel, of er wel iets zou kunnen bestaan dat je zwart op wit naar huis kunt schrijven, en het pijnlijke inzicht dat er niets is dat er is, dat ‘zo’ zou zijn; het afzien van het gemak van een dualistische kijk op de wereld en van de hoogmoedige houding die de ‘waarheid’ in pacht meent te hebben, zijn wezenlijke bestanddelen van de moraal en de menselijkheid. Er zijn beslist enkele onomstotelijke waarheden die Sciascia met een ironie à la Pirandello meesterlijk weet te vertellen, zoals hij werkelijk een geweldige causeur is, wiens boeken vol hoge heertjes zitten. ‘De thermometer wijst 20 graden Celsius’ is zo'n onomstotelijke waarheid, over de zin en onzin waarvan men onder verstandige mensen ongetwijfeld niet hoeft te twisten. De waarheden, waarover Sciascia het heeft, gaan erover dat in hem ook iets van een mafiaboss schuilgaat, zoals van bijna elk van zijn figuren. | ||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||
Inderdaad is de zwavel, waarin zijn grootvader en zijn vader gewerkt hebben, een vooral in het vroege werk herhaaldelijk terugkerende topos, die soms metaforische betekenis krijgt - als prototype van het door mensen teweeggebrachte gevaar in tegenstelling tot de natuurlijke, bijna door het noodlot gewilde gevaren, zoals de zee, de vulkaan en de voortdurende aardbevingen, de droogte, de moordende hitte in de zomer, de ontzettende kou in de winter en de dodelijke wind.Ga naar voetnoot* In ‘La paga del sabato’ (Zaterdag is betaaldag) en ‘Antimon’ is de zwavel een centraal motief. In ‘La paga del sabato’ overvallen bandieten een bus, maar geven de reizigers hun geld terug als blijkt dat het om mijnwerkers gaat, aangezien een van de bandieten voorheen ook zelf in de zwavel had gewerkt. ‘Antimon’ is de in de ik-vorm vertelde geschiedenis van een zwavelarbeider die aan een mijnongeluk ontsnapt en zich vrijwillig voor de Spaanse burgeroorlog meldt, om niet weer ondergronds te hoeven.
Het schrijven lijkt deze auteur geleerd te hebben voordat hij begon te schrijven. Hij is veranderd, ook wat stijl en vorm aangaat, sinds hij dertig jaar geleden begon te publiceren, maar al de teksten van de eerste grotere prozabundel De parochies van Regalpetra zijn perfect in hun bewuste | ||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||
kunstloosheid, alsof het hem niet in het minst om literatuur te doen was. Hij is bij de Rondisten in de leer gegaan, een groep schrijvers die in 1919 in Rome het tijdschrift La Ronda oprichtten en zichzelf als vergaarbak van experimentele literaire stromingen opvatten. Van Voltaire, zijn voorbeeld, aan wie hij in elk geval een roman wijdde, onderscheidt hij zich door een bijna existentiële scepsis die met het oog op de resultaten van tweehonderd jaar vooruitgang wel op z'n plaats lijkt, niet alleen vanuit Siciliaans perspectief. Hij heeft een hekel aan schrijven in dienst van een partij.Ga naar voetnoot* Met Pirandello, over wie hij veelvuldig geschreven heeft en die eveneens uit het land van Agrigento afkomstig is, heeft hij de ironie en een gevoel voor de paradoxen van het leven gemeen. Aan de hand van Vitaliano Brancati heeft hij geleerd dat men ook in Caltanisetta Europese literatuur kan maken (niet ‘wereldliteratuur’, hoewel het begrip zoals het gebruikt wordt bij Sciascia op z'n plaats zou zijn, maar ik wil het woord liever niet gebruiken zolang we daaronder alleen de auteurs van een half dozijn zogenaamde wereldtalen verstaan); met Pasolini heeft hij een hoogontwikkeld vermogen tot visueel schrijven gemeen (zodat zijn teksten vaak films voor een innerlijk oog lijken). Steeds weer verbazingwekkend, hoeveel lezenswaardige schrijvers dit Sicilië heeft voortgebracht, van wie men ten onzent meestal niet eens de naam kent.
Liever plant dan mest, geen didacticus, volksopvoeder, hoofdonderwijzer, geweten van de natie, praeceptor italiae, maar burger en kunstenaar, | ||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||
scherpzinnig melancholicus: het door Sciascia gehanteerde beeld leidt tot een andere paradox. (Geen pessimist, hoogstens hoopvolle scepticus, wiens scepsis overigens door de werkelijkheid honderdvoudig bevestigd wordt). De auteur die meer dan anderen in de politieke en morele discussies van de afgelopen twintig jaar heeft ingegrepen, met standpuntbepalingen, brieven, interviews, artikelen, maar vooral met zijn boeken, omdat hij het schrijven uiteindelijk als het enige effectieve wapen in de historische discussie ziet, beschouwt het als zijn grootste verdienste dat hij zijn lezers nooit verveeld heeft, en stelt dat het schrijven voor hem in de eerste plaats een persoonlijk genoegen is. ‘Ik schrijf voor mij en mijnsgelijken en daarin kan men een fundamenteel ethisch principe zien,’ zegt hij. ‘Voor jezelf schrijven,’ voegt hij eraan toe, ‘is een garantie dat je de lezer niet van zijn tijd beroofd.’ En verder: ‘Met mijn techniek en de discipline waaraan ik mij kan onderwerpen, zou ik elke zes maanden een boek kunnen schrijven, maar dan zou ik er geen plezier meer aan beleven.’ Hij heeft het formidabele vermogen, waarover alleen echte grote vertellers beschikken, om de grote dingen loepzuiver in kleine, weinig opzienbare episoden te laten oplichten. En als hij optreedt, hoeft hij niet eens te zeggen wie of wat hij is.
‘De feiten van het leven worden veelvoudiger en duisterder, ambivalent en dubbelzinnig, verdacht en bedenkelijk, dat wil zeggen, zoals ze werkelijk zijn wanneer je ze opschrijft - dat wil zeggen, wanneer uit “relatieve akten” als het ware “absolute akten” worden’. (L. Sciascia ‘Atti relativi alia morte di Raymond Rousel’)
Op een of andere manier doet Sciascia mij met zijn vermogen om de veelheid aan betekenissen van de taal op het spoor te komen, zoals mensen als wij het klavertje-vier, ook aan Amo Schmidt denken. | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
Voor de vertaling van de citaten in de tekst is voor zover mogelijk gebruik gemaakt van bestaande vertalingen (in alle gevallen zijn deze van de hand van Jenny Tuin). |
|