Ze keek naar Dansuku's gezicht. Het was het gezicht van een ongeduldige commandant die deze slag zo spoedig mogelijk beslist wilde zien, om zich aan de volgende gevechten van het leven te kunnen wijden.
‘Maak nu niet alles kapot door overhaaste dingen te doen. Ik ben nog niet bijgekomen van de oorlog. Geef me tijd.’
‘Ik ben ook nog niet bijgekomen, maar ik kan niet meer wachten.’
‘Als je echt om me gaf, zou je wachten.’
‘En als jij echt om mij gaf, zou je niet wachten.’
Spontaan maakten ze zich los uit elkaars armen. Alekiri gleed van zijn schoot op de canapé. Dansuku bedwong zijn wrevel door zijn volle lippen samen te persen. Vrouwen waren allemaal hetzelfde; net kinderen waren het. Ze konden nooit een knoop doorhakken, wisten nooit wat ze wilden, ze gebruikten nooit hun hoofd, die dwaze hoofdjes van ze met vingers van gevlochten haar. Triest dat mannen niet zonder hen konden...
Hij keek haar verwachtingsvol aan. Zij frunnikte weer aan haar kralen. De stilte werd drukkend.
‘Dus je antwoord is nee. Okee. Het is beter dat je er eerlijk voor uitkomt. Je houdt niet genoeg van me om met me te trouwen. We hebben een oorlogsliefde gehad. Jij had mijn bescherming nodig. Ik had jouw gezelschap nodig. Nu is de oorlog voorbij. Jij gaat jouw weg, ik de mijne. Zorg goed voor ons kind. En zorg ervoor dat...’
Alekiri hoorde deze staccato uitgesproken zinnen met gepijnigd gesloten ogen aan. De woorden die naar buiten tuimelden leken liefdeloos, als maïsplanten beroofd van alle zoetheid na de dag van de oogst. Alle mannen waren hetzelfde. Ongeduldig. Ze waren niet in staat om echt van een ander te houden.
Plotseling barstte ze in tranen uit en greep ze zijn overhemd wild vast.
‘Beloof je echt dat je me mijn opleiding laat afmaken? Beloof je dat je niet met Habiba zult trouwen? Beloof je dat je me niet zult slaan en verwonden als er niemand in de buurt is die me kan verdedigen? Beloof je dat, beloof je dat?’
‘Ja, Ali, dat beloof ik, echt,’ zei hij, en hij drukte haar weer tegen zich aan.
Ze geloofde hem niet. Hij zou vier andere vrouwen trouwen. Hij zou haar thuis opsluiten. Hij zou op haar buik zittend, gek van haat, haar gezicht op een vreselijke manier toetakelen. Maar net als in het liefdesspel zelf, wist ze dat ze het punt had bereikt waarop ze niet meer terug kon.
‘Goed dan,’ zei ze jammerend, terwijl ze slap in zijn armen lag, verlamd door een vreemde mengeling van verlangen en wanhoop.