elkaar om de vier dagen af) gereed om naar het heilige woud van Amadioha te gaan. Omdat het een dag was voor algemene verering, begaf zich een groepje oude mannen met driepotige krukken naar het heiligdom. Emenike liep tussen hen in en droeg een helderrode haan en twee dikke yams die hij als offeranden ging aanbieden. De witharige en statige Nwokekoro leidde het groepje en nam ook het voortouw in de conversatie.
‘Het ziet ernaar uit dat we een goede yamoogst zullen hebben dit jaar,’ zei hij, toen ze langs een kleine akker liepen.
‘Ik denk dat je gelijk hebt,’ antwoordde Chima.
‘De bladeren kleuren al donker,’ zei Wosu, een lange, kromme, pezige man.
‘Dat konden we ook gebruiken na de slechte oogst van vorig jaar. Die leverde me nog geen honderd armbanden op,’ zei Nwokekoro. Hoewel hij langzaam sprak, stotterde hij enigszins.
‘Jij hebt het over honderd armbanden,’ zei Wosu. ‘Ik heb alleen mijzelf kunnen voorzien. Ik heb er nog geen kauri aan overgehouden.’
Nu bereikten ze de plek waar het gevecht tussen Emenike en Madume had plaatsgevonden.
‘Hé!’ riep Wosu uit met zijn hoge stem, ‘het lijkt wel alsof hier een boa-constrictor heeft geprobeerd uit een val te ontsnappen.’
‘Nee,’ antwoordde Nwokekoro. ‘Dit is de plek waar Emenike en Madume hebben gevochten.’
‘Eme, je zult je wel aan een boomstam hebben bezeerd,’ zei Chima, achterom kijkend naar Emenike. Emenike gromde onduidelijk.
‘Zijn goden waren gewoon niet thuis. Anders had Madume Emenike nooit kunnen verslaan,’ zei Wosu troostend.
‘Bedenk dat er andere kanten aan de zaak kunnen zijn,’ antwoordde de priester.
‘Dat is zo,’ zei Wosu instemmend. ‘Toch was Madume er ook niet best aan toe. Als zijn vrouw hem niet verzorgd had met heet water, was hij nu waarschijnlijk nog niet hersteld.’
‘En toch behoort het land waarover ze twisten aan Emenike toe,’ zei Chima. ‘Madume's “grote oog” zal hem op een dag nog eens fataal worden. Net als de jager die nooit tevreden was met antilopes, zal hij op een dag misschien een olifant naar huis moeten dragen en onder het gewicht bezwijken.’
Ze spraken minder en minder toen ze in de buurt van het heilige woud van Amadioha kwamen. Weelderige bomen flankeerden het donkere