Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1994 (nrs. 65-68)
(1994)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Daniela Hodrová
| |
[pagina 27]
| |
van de grond afzet. Waarschijnlijk komt het omdat Vleugel schoenen met schuimzolen heeft. En dan zegt Sofie Ziesel: ‘Vleugel, ik kom op de binnenplaats.’ Vleugel echter, die met zijn rug naar haar toe springt, kijkt niet eens om, hij doet alsof hij Sofie niet heeft gehoord, springt verder, hij zweeft haast en het springtouw blijft een ellips rond zijn mollige lichaam beschrijven. En dan merkt Sofie dat Vleugel onder het springen zachtjes telt... driehonderddrieënzestig, driehonderdvierenzestig, driehonderdvijfenzestig. En daarna begint hij weer bij één. Sofie Ziesel zit op het kloprek midden op de binnenplaats die als een trechter afloopt naar een ondiepe kom met een rioolput, en kijkt toe hoe Vleugel springt, hij zweeft haast, zijn voeten raken de grond niet. Het tapijt met het meanderpatroon, dat over het kloprek hangt, wappert in vlagen boven Sofies hoofd door de wervelende lucht van Vleugels springtouw. En terwijl Sofie Ziesel onder het tapijt met het meanderpatroon op het kloprek zit en Vleugel gadeslaat die met zijn rug naar haar toe aan het touwtjespringen is, begint het op de binnenplaats snel te schemeren. Sofie zegt tegen Vleugel: ‘Je springt je nog dood, Vleugel.’ Maar Vleugel slaat er geen acht op, misschien hoort hij Sofie wel niet, misschien heeft hij niet eens gemerkt dat ze op de binnenplaats is gekomen, zo geconcentreerd is hij. En zelfs nadat Sofie is opgestaan van het kloprek (de punt van het tapijt met het meanderpatroon striemt haar gelaat) en vervolgens met het tapijt over haar schouder op handen en voeten de in het midden uitgesleten trap opgaat, stopt Vleugel niet met springen. En wanneer Sofie Ziesel bij de deur voor de laatste maal omkijkt, lijkt het haar niet langer Vleugel die daar op de binnenplaats springt, maar slechts een spoelachtige kluwen begrensd door de ellips van het springtouw. En ook nog nadat Sofie Ziesel zachtjes de deur van de binnenplaats achter zich dichtgedaan heeft, hoort ze, weliswaar zwakker, dat langgerekte zoevende geluid. En ze hoort het nog wanneer ze even later uit huis het Comeniusplein oploopt. En daarna nog wanneer ze even blijft staan op de hoek van de Rokycana- en Sabinastraat (dat is een kort straatje dat naar het Havlíčekplein leidt) en ze luistert aandachtig, het komt Sofie Ziesel voor dat dat langgerekte geluid, dat lijkt op het ruisen van de vleugels van een overvliegende roofvogel of het zoeven van een rondgeslingerde lasso, tot hier reikt. | |
[pagina 28]
| |
Tweede tableauOma Mlynář haakt een kleedje. Opa Ziesel slaat haar vanaf de divan gade, terwijl hij een beetje op en neer deint. Dat kleedje doet Sofie Ziesel denken aan het slaapdoekje dat de juffen op de kleuterschool in de Bezovka-buurt de kinderen over het gezicht leggen zodat ze sneller in slaap vallen. Sofie Ziesel had vroeger ook altijd zo'n doekje over haar ogen op Bezovka, maar zelfs daarmee viel ze niet in slaap. Nu nog voelt Sofie het Bezovka-doekje op haar huid en ze voelt het vrijwel altijd wanneer ze langs de kleuterschool in Bezovka loopt. Staken niet net camavalsgangers het Comeniusplein over? Oma Mlynar, die bij het raam een kleedje haakt, hoort in de verte hun gegil en gelach wegsterven. En ook vanuit de keuken verspreidt zich de geur van godsgenadekoekjes. Godsgenadekoekjes werden vroeger in de villa van Praag-Dejvice gebakken, ze smolten letterlijk op je tong. Maar wie zou hier in het arme Praag-Žižkov godsgenadekoekjes bakken? Dochter Helena bakt ze vast niet en taalwetenschapper Ziesel nog minder. Tenzij... Dan merkt oma Mlynář (in feite al Eva Pop, omdat wanneer oma herinneringen ophaalt en allerlei tableaux vivants ziet en erin stapt, ze er altijd onder haar meisjesnaam in stapt) dat op de divan waar hij die zich geroepen voelt haar Jáchymov-korstjes weg te gooien, pleegt te zitten, nu Fiala zit, de ober uit de Josefstraat, met zijn meisje Marie. Ziedaar, waarvandaan die geur zich verspreidt - Fiala en zijn meisje Marie eten op de divan godsgenadekoekjes, ze leggen ze bij elkaar in de mond en wachten met gesloten ogen tot ze op de tong smelten. Ze worden zo in beslag genomen door dat genot en door elkaar dat ze Eva Pop, die bij het raam een kleedje haakt, niet eens zien. Vanmiddag zal in Bezovka een beer worden meegevoerd. Een beer? De molenaarsjongen Kuba gewikkeld in stro. En dan zal op de heuvel boven Bezovka een bas ofte wel Bacchus worden begraven. En dan zullen ze oliebollen en oliekoeken eten. En morgen, op Aswoensdag, wanneer geheel Praag stilvalt en zich opmaakt voor de vastentijd (de priesters in de kerken zullen met as een kruis op het voorhoofd van de gelovigen maken - maar Fiala en Marie zullen niet in de kerk zijn), zal het er in Bezovka nog levendig aan toe gaan. In de kroeg in Bezovka zal het als altijd op de vooravond van de vastentijd lompenbal zijn. En daar in de kamer van de familie Ziesel is het reeds lompenbal. Fiala is met Marie ook op het lompenbal. Marie danst haast de hele tijd met | |
[pagina 29]
| |
Fiala, enkel de ‘Horymir-sprong’-galop (de galop met deze naam wordt sinds mensenheugenis in Bezovka gedanst) danst ze met een beer. Met een beer? Met de molenaarsjongen Kuba gewikkeld in stro. Eva Pop danst met niemand op het lompenbal. En hoe zou ze dat ook kunnen, ze lijdt toch al jarenlang aan gewrichtsziekte, ze gaat al gauw naar de modderbaden - naar Letiny bij Blovice (dokter Hert had daar ooit verlangd zijn hoofd in de schoot van een maagd te leggen - van de overgrootmoeder van Diviš Paskal), of naar Jáchymov? Nee, Eva Pop gaat liever niet naar Jáchymov, aan Jáchymov bewaart Eva Pop slechte herinneringen. Eva Pop eet Aswoensdagbollen en kijkt hoe Marie op het tapijt met het meanderpatroon de ‘Horymir-sprong’-galop met de beer danst, dat wil zeggen met Kuba gewikkeld in stro. Waar is Marie plots gebleven? Is Marie niet onder die berehuid verdwenen? Denkt ze, naïef kind, zich soms onder die huid voor de jaloerse geliefde te verbergen? En Fiala haalt al een lang mes te voorschijn (nee, het is niet het aëronautische mes waarmee kapitein Hůlka ham zal snijden in de ballon ‘Praag’, ook al lijkt het erop). En ober Fiala snijdt met het mes al de berehuid open, van beneden naar boven en daarna overdwars, en trekt haar vervolgens als een gordijn open. Berehuid? De huid van Marie die een kind in zich draagt - van Fiala of van de beer? En Eva verslikt zich al in een Aswoensdaghapje (dat komt, denkt ze, omdat de priester van Jáchymov zelfs op haar voorhoofd geen kruis van as heeft gemaakt), en Eva Pop stikt al in het Aswoensdaghapje. En terwijl Eva Pop stikt, ziet ze bij de kast een klein, kaal dikkerdje staan. De kleine kale man scharrelt in de kast rond. En dan haalt die kleine kale man, die Eva Pop slechts van achteren ziet, al een gele buidel uit de kast en uit die buidel wurmt zich een soort rijgveter. Pas nu ziet Eva Pop dat niet opa Ziesel op de divan zit maar haar vader. Vader volgt het gedrag van de kale man aandachtig. En dan zegt die kale man tegen haar vader dat hij al lange tijd niemand die rok van Fiala heeft aangetrokken, heel lang al niet. En hij zucht daarbij verdrietig en glijdt met zijn kleine, mollige, roze hand over de rok. Dat zal vast Wohlschlager zijn. Of is het eerder Pipperger? Eva Pop kan zich nu niet herinneren wie van die twee - de goudsmid of de stoffeerder - Fiala tijdens de Pruisische bezetting heeft opgehangen (hij heeft Pexa de beulsrok niet aangetrokken, Pexa niet meer). En Eva Pop stikt niet langer, eindelijk is het Aswoensdaghapje het toegeknepen keelgat gepasseerd. Er stromen nog tranen over Eva Pops wan- | |
[pagina 30]
| |
gen, Eva Pop haalt nog schokkerig adem, alsof ze juist de ‘Horymirsprong’-galop heeft gedanst. En als oma Mlynář de kamer rondkijkt, ziet ze vader niet meer op de divan zitten, opa Ziesel zit al weer op de divan en deint een beetje op en neer. En ze ziet Wohlschlager noch Pipperger bij de kast. Slechts op het tapijt met het meanderpatroon ligt een vergeten deel van de beulsrok, als het niet slechts een waslijn is of Sofies oude springtouw. | |
Derde tableauEn Sofie Ziesel nadert Bezovka al. Ze denkt nog aan oma Mlynář, aan haar die najaren was teruggekeerd van de modderbaden (‘Bestaan er dan baden, papa, baden waar je jarenlang in zit?’). Wat had oma Mlyníř gezegd over een bal in Bezovka en over een of andere Marie, die zich verschool onder een berehuid, en daarna over een rok in de kast (in de kast hing toch sinds mensenheugenis slechts opa Ziesels kostuum van de turnvereniging Sokol - de Valk)? Hoogstwaarschijnlijk was het weer een van de tableaux vivants, oma vormt die tableaus uit oude herinneringen, dromen en voorvallen, waarover verteld wordt in de boeken van overgrootvader Pop. En daarna vond Sofie op het tapijt bij de kast haar oude springtouw. Toen ze groot was, was het springtouw ergens zoekgeraakt, en uitgerekend vandaag is het ergens vandaan opgedoken. Houdt het niet op een bepaalde manier verband met het feit dat ze aan Vleugel had gedacht, hoe die op de binnenplaats aan het touwtjespringen was? En hij springt er nog steeds, zolang zich daar ondertussen niet een andere gebeurtenis afwikkelt. Al vanuit de verte hoort Sofie Ziesel het eigenaardige metalen gezoef. In de tuin van de kleuterschool draait een lage, metalen draaimolen. De juf priemt altijd haar vinger in de rug van een van de kinderen die op de metalen stoeltjes zitten, en laat zo de draaimolen draaien. En daarna geeft ze zich telkens even over aan haar dromen. Ook Sofie Ziesel had ooit in die draaimolen rondgedraaid, ze voelt nu nog de vinger die juf Brümmer midden in haar rug priemen, misschien had de vinger van juf Brümmer een putje in haar rug gepeuterd (voor zover dat putje niet een restant is van een ander ronddraaien). Sofie Ziesel had niet zo erg van die lage, metalen draaimolen gehouden (ook niet vanwege die vinger die juf Brümmer met genoegen in haar rug priemde), maar ze had gehoorzaam | |
[pagina 31]
| |
met de andere kinderen rondgedraaid, omdat ze de woede van juf Brümmer vreesde. Met Vítek is het daarentegen anders. Sofie Ziesel ziet hoe Vítek, dat jongetje waarmee ze soms door de draadafrastering met prikkeldraad bovenop, uit de draaimolen springt. Tevergeefs vermaant de juf Vítek, Vítek holt naar het hek en wijst op een heuvel die de Galgeheuvel wordt genoemd. Sofie Ziesel kijkt naar de Galgeheuvel en is verbluft. Bovenop de heuvel, op het plateau, begrensd door een halve cirkel van bomen waarvan de kruinen door de wind van Žižkov in de vorm van een kegel zijn geschuurd, hadden ze gedurende de nacht een schommel opgebouwd. Een schommel of een trapeze? Sofie Ziesel kan het voorwerp van deze afstand niet met zekerheid onderscheiden. ‘Kijk, daar schommelt ome Fialka,’ zegt Vítek tegen Sofie. ‘Fialka, de mimespeler?’ verbaast Sofie Ziesel zich. En Víteks juf is al bij het hek. En Víteks juf jaagt hem al bij het hek vandaan. Ze zei tegen Sofie Ziesel dat de kinderen niet met vreemden mogen praten. Had de juf ook die schommel op de heuvel gezien? Of is het misschien een trapeze? Víteks oom schijnt erop te oefenen, die mimespeler Fialka. De juf schudt haar hoofd: ‘Die jongen heeft een rijke fantasie, weet u. Het is beter hem niet aan te moedigen in die dwalingen. Sinds wanneer gaan mimespelers oefenen op een heuvel in Žižkov (de juf zegt niet Galgeheuvel)?’ Nee, de juf ziet daar boven niets bijzonders, geen schommel noch een trapeze. En Vítek, misschien omdat Sofie de juf een geheim had verraden dat hij alleen met haar wilde delen, buigt het hoofd en loopt langzaam weg, hij kijkt niet meer op of om naar Sofie Ziesel bij het hek. En het doet Sofie Ziesel leed dat ze het jongetje van Bezovka heeft teleurgesteld, en nu niet weet hoe ze hem door het hek kan troosten. Sofie Ziesel loopt door de Lupáčstraat omhoog, ze passeert juist het pas geel bepleisterde gebouw van de politie. En dan kijkt ze opnieuw naar de heuvel en ziet: Víteks oom Fialka wiegt daar nog steeds op de schommel (of is het een trapeze?). En rond oom Fialka loopt een jongeman met een wijde jas aan, zo'n jas wordt vanwege de snit een ‘ring’ genoemd. En als de wind van de joodse ovens waait, draait ome Fialka langzaam met zijn gezicht in de richting van Sofie en met zijn nek in die van de joodse ovens. En die wind tilt ook de punt van de grijze jas op die een ring genoemd wordt, en Sofie Ziesel ziet dat die jas een rode voering heeft. Die rood gevoerde jas doet Sofie aan iets denken, misschien aan een theatervoorstelling, misschien aan een toneelstuk van de negentien- | |
[pagina 32]
| |
de-eeuwse patriot KlicperaGa naar voetnoot1, op de naam waarvan Sofie vergeefs tracht te komen. En de man in de wedergeboortejas verdwijnt Sofie al uit haar ogen, hij loopt al langzaam tussen twee heuveltjes door, eigenlijk tussen twee bunkers uit de Tweede Wereldoorlog.
Uit de roman Kukly (Poppen), het tweede deel van de trilogie Trýznivé mīsto (Stad der smarten), die najaar 1994 bij uitgeverij De Geus zal verschijnen. |
|