Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1990 (nrs. 49-52)
(1990)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Danilo Kiš
| |
2Vandaag de dag te spreken over Centraal-Europa als een samenhangend geopolitiek of cultureel fenomeen, is tamelijk riskant. En zelfs als wij ons kunnen verenigen met Jacques Maurains opvatting van Europa als un concept sans frontières, dan moeten wij, op grond van de feiten, uit dit concept dat deel van het Europese continent - Oostenrijk uitgezonderd - buitensluiten, dat er onder de naam Mittel-Europa organisch toe behoorde. En over de stelling van Bruno Bauer, die ook door Maurain wordt aangehaald, namelijk dat Europa een communauté de destins is, een Gemeinschaft, kan men naar ik vrees na Jalta en Helsinki nog slechts spreken in de voltooid tegenwoordige of voltooid verleden tijd. | |
3Maar ook vanuit een historisch perspectief is het moeilijk te spreken van een ‘Centraal-Europese cultuur’ als een supranationale entiteit die één geheel vormt. De verschillen tussen de nationale culturen in dit gebied zijn groter dan de overeenkomsten, het antagonisme tussen de volken en culturen is sterker dan het streven naar harmonie en homogeniteit, en de werkelijk positieve culturele contacten die er zijn gaan alle terug tot de Middeleeuwen en de Renaissance en zijn meestal van liturgische oorsprong. Als voorbeelden noemen wij: het parallellisme tussen de Hongaarse en Tsjechische Planctus uit het begin van de 14e eeuw; de identieke in verzen geschreven legenden - vertaald uit het Latijn - van de | |
[pagina 74]
| |
Kroaten, Hongaren en Tsjechen in de feodale tijd; de tegelijkertijd verschijnende vertalingen van ridderromans in Servië en Hongarije; de iets meer recente didactische gedichten van de Slowenen, Kroaten en Hongaren; de pastorale drama's die vanuit Italië in Dubrovnik en de ten noorden en noordwesten daarvan gelegen gebieden doordrongen; de gelijkenis tussen de Hongaarse, Servische, Tsjechische, Kroatische, Poolse en Roemeense kerklegenden, waarin zich al heel duidelijk nationale heiligen beginnen te manifesteren; de parallellismen en de wisselwerkingen in de epische poëzie, waarin de gemeenschappelijke feodale ideologie van die tijd door nationale mythen wordt verdrongen; de Romantiek die, samen met de geestdrift van de Panslavistische gedachte, rond 1848 een sterk anti-Hongaars en anti-Oostenrijks sentiment doet ontwaken, terwijl soortgelijke haatgevoelens jegens Oostenrijk en de Slavische volkeren worden gekoesterd door de verhongaarste Sloweniër Petöfi. | |
4Zelfs al was het niet de ‘kerker der volkeren’, toch was, daaraan valt niet te twijfelen, dit door ieder gehate Kakanië een soort ‘absolutisme tegen de eigen wil’ (Musil). Musil beschouwde, evenals Broch, Karl Kraus, Josef Roth en Krleža, deze schepping van K. und K.Ga naar voetnoot* al tijdens haar bestaan als een ‘fantoom’ en ik geloof dat ook diegenen die op dit moment in dat uitgestrekte en heterogene gebied, in al die nationale culturen en talen, een zekere eenheid menen te zien, zich schuldig maken aan een vorm van simplificatie: zij zien de verschillen over het hoofd en leggen teveel de nadruk op de overeenkomsten. (Het tegengestelde ziet men bij natio-nalisten, die de overeenkomsten negeren en de nadruk leggen op de verschillen.) | |
5Ongeacht de vraag of wij ons meer aangetrokken voelen tot de centripetale of tot de centrifugale theorie (dat wil zeggen de theorie volgens welke Wenen het centrum en het beginpunt was van alle culturele gebeurtenissen in een uitgestrekt mittel-Europees gebied, of de theorie die deze mittel-Europese cultuur, en natuurlijk ook de literatuur, beschouwt als een zelfstandig en onafhankelijk fenomeen ondanks Wenen en dankzij | |
[pagina 75]
| |
Wenen, dus als een negatieve reactie op alles wat met Wenen te maken had), het blijft een feit dat vandaag de dag geen van deze theorieën meer actueel is, en dat wij ze hoogstens kunnen behandelen vanuit een literatuurhistorisch perspectief. De nieuwe geopolitieke verdeling van Europa heeft Wenen geïsoleerd van zijn voormalige gekoloniseerde, geannexeerde en ‘natuurlijke’ bondgenoten, en Boedapest, Praag, Warschau en Boekarest bevinden zich tegenwoordig dichter bij Moskou dan bij Wenen. | |
6Als we even niet denken aan historische en geopolitieke reminiscenties, belangen, bondgenootschappen en lokale tegenstellingen, conflicten en oorlogen, kortom, aan heel die gecompliceerde historische achtergrond die is geweven uit de wederzijdse sympathieën en antipathieën tussen de verschillende naties, dan krijgt men het vermoeden dat de Centraal-Europese cultuur zoals men die ziet vanuit het huidige perspectief niet meer is dan een ‘nostalgisch verlangen naar Europa’. | |
7Een Hongaarse comparatist (György Mihály Vajda) formuleert dit verlangen naar Europa als het zoeken naar legitimiteit binnen het kader van een ‘virtueel Europa’, als het verlangen ‘door dit Europa te worden geaccepteerd, of zelf een virtueel Europa te kunnen adopteren, dat sinds mensenheugenis hardnekkig heef geweigerd zelfs maar het bestaan te erkennen van onze taal, onze cultuur en onze literatuur’. En dat geldt natuurlijk in mindere of meerdere mate voor alle volken en talen binnen die enclave die men Centraal-Europa noemt. | |
8De ontkenning van Centraal-Europa als een in cultureel opzicht samenhangend gebied, zoals bijvoorbeeld door Krleža, is dus niets anders dan een manifestatie van het zoeken naar een eigen legitimiteit, een eigen identiteit binnen het kader van een ‘virtueel Europa’, waar het begrip Mittel-Europa niet de bijklank heeft van provincialisme, van de Aziatische steppe of de Weense Jugendstil: ‘Als Rilke in het Frans had geschreven, dan zouden de literatuurhistorici hem waarschijnlijk hebben geplaatst ergens tussen A. Samaine en Francis Jammes.’ Krleža benadrukt hier de dominante rol van de culturhistorische achtergrond, en hoe- | |
[pagina 76]
| |
wel hij stelt dat men de literatuur niet kan ‘isoleren als een idealistische constante zonder een corresponderende sociale en geopolitieke basis’, plaatst hij literaire verschijnselen toch op de allereerste plaats in het magneetveld van literaire gebeurtenissen: ‘Rilke stond in de nadagen van het typisch Franse symbolisme dichter bij Superveille, dan bij enige Oostenrijkse dichter van zijn tijd.’ Ady daarentegen staat, hoewel hij zelf zegt te behoren tot de ‘Ecole de Paris’, in wezen dichter bij de Hongaarse poëzie uit de 16e eeuw en zijn verwantschap met de volkspoëzie (kuruc dalok) is ‘groter dan met enige stroming die men als “Centraal-Europees” zou kunnen typeren’. | |
9Men mag dus niet die bijzondere kenmerken uit het oog verliezen die de kleinere volken en taalgebieden uit de Centraal-Europese enclave aan dat virtuele Europa geven, niet alleen in het geval van Ady en Krleža (die zich beiden soms laten inspireren door de volkspoëzie), maar überhaupt als het gaat om onze, d.w.z. de Kroatische en Servische literatuur. ‘Met haar op het tienlettergrepige vers (deseterac) gebaseerde heldenpoëzie, waarvan men niet kan ontkennen dat die nog steeds een van de elementen is die bepalend zijn voor onze literaire traditie of mentaliteit, behoort onze Romantiek in geen geval tot het Centraal-Europese type... De barokke symbiose van onze literatuur met de achttiende-eeuwse Italiaanse letterkunde, maar ook onze patriarchale, epische liederentraditie was al romantisch lang voor het verschijnen van Mérimée's La Guzla, en om dat alles te plaatsen onder de noemer “Mittel-Europa” is een gekunstelde truc die door bepaalde, te veel op het Westen georiënteerde estheten wordt toegepast, louter uit onbekendheid met de feiten.’ (Krleža) Deze autonomie van de nationale literatuur wordt ook onderstreept door de reeds genoemde Hongaarse comparatist Vajda: ‘De Hongaarse poëzie volgde niet Europa, maar was een deel van de algemene Europese traditie.’ | |
10Het zou de moeite waard zijn te onderzoeken of Bartók consequent de uitdrukking ‘Oost-Europa’ gebruikte omdat hij daarmee dit deel van Europa wilde aanduiden als één geheel - waarbij Oost en West slechts geografische determinanten zijn van één en dezelfde entiteit - of omdat hij deze Europese enclave op grond van zijn diep in de traditie gewortelde melos, in de allereerste plaats het Hongaarse (dat in zijn archaïsche | |
[pagina 77]
| |
vorm pentatonisch en van Aziatische oorsprong is), beschouwde als een afzonderlijke en zelfstandige entiteit, die met het Slavische en Oosterse folkloristisch erfgoed meer een organisch geheel vormt dan met de cultuur van West-Europa. | |
11De poëzie van een dichter als Gyórgy Petri (geboren in 1944) heeft op dit moment weinig te maken met datgene wat wij zouden kunnen aanduiden als de Centraal-Europese traditie, met dat hele culturele en literaire complex dat vanaf het begin van deze eeuw tot vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd vertegenwoordigd door het in Boedapest verschijnende Europees georiënteerde tijdschrift Nyugat (Het Westen). De verzorgde stijl als bij Kosztolányi of Juhász (Gyula) wordt bij Petri bewust vernield en vervormd, en van de typische Centraal-Europese Jugendstilfiorituren blijft niet meer over dan wat abstracte brokstukken, te vergelijken met de informeleGa naar voetnoot* schilderkunst à la Pollock. Deze informele poëzie is op haar beurt weer het gevolg van een radicale breuk met de poëzie als emanatie van de schoonheid, die zo kenmerkend was voor de uit Wenen en Boedapest afkomstige Donau-traditie. Poëzie is even lelijk als de werkelijkheid. En deze werkelijkheid laat zich niet ‘bezingen’, want daarin en daarvan kan men slechts grommen, ijlen, blaffen en kotsen, daarin bestaat geen ‘vlucht in de eenzaamheid’, geen ‘schitterende landschappen’, geen platonische liefde, geen vervoering; deze poëzie staat dichter bij Atila József dan bij de magistrale Kosztolányi en zijn melancholieke Kornél Esti. De traditionele poëzie, met haar nationalistische, Petëfiaanse geëxalteerdheid, werkt tegenwoordig als een leugen, als een idealistische projectie zonder toekomst, als de optimistische wartaal van een slaapwandelaar; Petöfi werd vertrapt door de kozakkenpaarden, en Ady ging ten onder door zijn Parijse vervoering en de Parijse syfilis, de beide revoluties (die van 1848 en die van 1919) zijn niet meer dan bloedige nederlagen die uiteindelijk - tout compte fait - hebben geleid tot datgene waartoe zij moesten leiden: een eeuwige Hongaarse status quo; Hongarije oriënteerde zich nog sterker op de oostelijke oever van de Pannonische zee, Petöfi's Jacobijnse ideeën eindigden als het ‘proletarisch internationalisme’ en Ady's dwepen met de Donau (‘De Donau en | |
[pagina 78]
| |
de Olt hebben dezelfde stem’) kan vandaag niet meer oproepen dan een meewarige glimlach: de Hongaarse minderheid in Roemenië (anderhalf à twee miljoen zielen) hoort niet ‘dezelfde stem’ of hetzelfde geruis van de rivier, want zij is van haar moederland geïsoleerd en wordt op een gewelddadige manier geroemeniseerd in het kader van de ‘eenheid der broedervolken’; Ady's geboortehuis bevindt zich aan gindse zijde van de grens en kan onmogelijk dienen als een bedevaartplaats voor Hongaarse dichters en studenten. Petri's poëzie is echter geen poëzie van het protest; zij is niet naar iets op zoek, zij heeft geen boodschap, zij stelt geen eisen; zij wil slechts een momentopname zijn - en dat is zij - van de Hongaarse woestenij. | |
12Vanuit het huidige perspectief kan men, zonder overdreven angst voor generalisering, heel goed spreken van een Weense culturele invloed (en aan dat fenomeen zijn de laatste tijd vele boeken gewijd), die begon in de laatste decennia van de vorige eeuw en duurt tot aan de Anschluss, en die tot uiting kwam in de psychoanalyse, de Jugendstil, het expressionisme enz. Het is overigens een feit dat deze ‘explosie van genieën’ ontstond in een periode van schijnbare en betrekkelijke stabiliteit, luxe en een zekere losheid van zeden, die echter niet vermochten de gedachte aan de ondergang van de wereld en het angstige voorgevoel van een naderende, onafwendbare katastrofe te doen vergeten. Ik denk dat wij het met Musil eens kunnen zijn dat wat men de Oostenrijkse cultuur noemt ook toen al werd vereenzelvigd met Wenen: ‘De Oostenrijkse cultuur was een verkeerde blik op de dingen, gezien vanuit Weens perspectief’. Oostenrijk-Hongarije was dus ‘een bonte verzameling van afzonderlijke werelden die ongetwijfeld aan de verbeelding alle mogelijkheden liet, maar men mag daarbij niet vergeten dat in dit rijk geen enkele bindende kracht aanwezig was.’ En als men denkt aan positieve waarden, dan kan men alleen spreken over het Oostenrijk van vóór 1867, toen dit land nog de eigenschappen bezat van een autoritaire en verlichte staat. En als er, van 1867 tot op heden, van de vijftig miljoen inwoners van het voormalig grondgebied van die staat niemand is die met evenveel bezieling en met evenveel overtuiging zijn geëxalteerdheid heeft uitgedrukt over de hedendaagse, d.w.z. de Oostenrijks-Hongaarse cultuur, dan blijkt heel die legende over onze cultuur - zo besluit Musil - datgene te zijn wat die inderdaad is: pure romantiek.’ | |
[pagina 79]
| |
13In een staat die niet werd bijeengehouden door enig duidelijk gemeenschappelijk concept, ‘noch door de creatieve wil van een volk, noch door vrijwillig samengaan van de naties die tezamen zijn skelet zouden kunnen vormen en zijn bloed zouden kunnen verversen’ (Musil), was het antisemitisme misschien wel het enige concept dat zich als een tumor kon vormen in het ‘vacuüm van waarden’ (Broch) dat ontstond in het administratieve, anonieme organisme van het tweekoppige K. und K. | |
14Met de uitroeiing van de joden in het gehele Centraal-Europese bekken, met de antisemitische politiek in de zogenaamde stalinistische periode, toen het oude Russische antisemitisme de uiterlijke vorm aannam van een ideologische afrekening met het ‘kosmopolitisme’ (en daarmee in de ‘broederlanden’, in het bijzonder Polen, oude demonen deed ontwaken door aan een irrationele drift het wapen van een ideologische, maar in feite irrationele manier van redeneren te verschaffen), met het verdwijnen dus, in Wenen, maar ook in Boedapest en Warschau, van de joodse bevolkingsgroep die aan dat mittel-Europese landschap niet alleen een bepaalde kleur en sfeer gaf, maar die tevens fungeerde als een dynamische kracht (want tegenover deze bevolkingsgroep en in nauwe samenhang daarmee vormden zich nationalistische partijen en internationale democratische bewegingen), met het verdwijnen van dit joodse element als storende factor, verviel Wenen volgens de algemeen heersende opvatting in cultureel opzicht tot een provinciestad. Door een zekere ironie van de geschiedenis is Wenen tegenwoordig niet meer dan een verzamelpunt voor joodse emigranten uit de Sovjet-Unie en vluchtelingen uit de satellietstaten - een tussenstation op de weg naar Israël of de Verenigde Staten. | |
15De plotselinge belangstelling voor het zogenaamde Centraal-Europa ontstond niet zozeer uit het besef dat een hele cultuur onopgemerkt bleef, maar eerder, en vooral, uit het in het Westen rijpende bewustzijn dat ten gevolge van een manicheïstische verdeling Oost-West een compleet stuk Europa in het niets was verdwenen. Toen de westerse intellectuelen zich niet langer lieten verblinden door het schijnsel van de ‘rode zonnen die schijnen buiten dit kleine Europa’ (Maurain), realiseerden zij zich, niet | |
[pagina 80]
| |
zonder verbazing, dat het deel van Europa dat ‘geografisch centraal, cultureel in het Westen en politiek in het Oosten lag’ (Kundera), voorgoed verloren was gegaan. | |
16Ontwakend uit een lange, ideologische winterslaap ontdekte het Europese Westen dat een deel van zijn culturele erfgoed aan zijn greep was ontglipt, en dat het daardoor ook zelf armer was geworden; en het begon in te zien dat die verre gebieden die de grote mogendheden in hun nationale zelfgenoegzaamheid als barbaars gebied beschouwden (Wenen natuurlijk uitgezonderd), dat die gebieden van Europa een eigen literatuur en cultuur bezaten, iets waaraan tot dan toe niemand aandacht had besteed. En toen de Europese intellectuelen belangstelling begonnen te tonen voor die duistere zone van Europa, die ondanks alles niet tot Azië behoorde, ontdekten zij dat hier een cultuur en een literatuur bestonden die, ondanks de schijn van een monolitische, ideologische eenvormigheid, toch niet volledig waren opgegaan in de literatuur van Rusland en de Sovjet-Unie, die hun legitieme representant en hun grote voorbeeld pretendeerde te zijn. Toen men dat ontdekte, was het te laat. ‘Centraal-Europa’ als cultuurhistorisch fenomeen behoort nu definitief tot het verleden. | |
17De term ‘Centraal-Europa’ betekent op cultuurhistorisch niveau waarschijnlijk niet meer dan een verwijzing naar die gemeenschappelijke Europese stamboom, waarvan de oostelijke takken ontspruiten aan dezelfde wortel en zich voeden met dezelfde sappen als de rest van Europa: de Middeleeuwen, de godsdienst (godsdiensten), de Renaissance, de Barok; ‘Centraal-Europa’ staat ook voor een legitiem verlangen naar erkenning van dat gemeenschappelijke erfgoed, ondanks of misschien juist wel dankzij alle verschillen. Want deze verschillen maken het tot iets zelfstandigs, zij geven het een eigen identiteit in het kader van de Europese identiteit. | |
18Het idee van een Centraal-Europees cultuurgebied als samenhangend geheel leeft op dit moment meer in het Westen dan in de landen die logischerwijs tot dat gebied zouden moeten behoren. Deze weerstand tegen het begrip Mitteleuropa komt in de eerste plaats door een zich steeds | |
[pagina 81]
| |
meer opsluiten binnen de nationale grenzen en door de politieke en vooral: ideologische opdeling van deze regio. Welke plaats moet men in het nieuwe Centraal-Europa - bij de huidige rigoreuze ideologische afbakening van de grenzen - geven aan het democratische, ‘kapitalistische’ Oostenrijk, dat van oudsher de mythische vijand van de Donauvolkeren was en nog niet zo heel lang geleden de bondgenoot van Nazi-Duitsland? Hoe moet men Wenen in deze eenheid plaatsen, als men in de gehele linkse literatuur, van Karl Kraus tot Krleža, Wenen in de allereerste plaats beschouwt als het centrum van alle mogelijke annexionistische en reactionaire tendensen, en Oostenrijk-Hongarije als de ‘kerker der volkeren’ die de Hongaren zelf niet minder vervloekten dan de andere volkeren? (Deze afkeer van Wenen wordt momenteel ongetwijfeld versterkt door al die fantastische en van iedere realiteitszin gespeende hersenspinsels over het zogenaamde Donaurijk dat bij een nieuwe geopolitieke indeling, op grond van het ‘legitieme recht der Habsburgers’, een belangrijk deel van de Donau-staten zou moeten omvatten.) | |
19Als we de Centraal-Europese cultuur als een geheel willen beschouwen, dan mogen wij niet het feit uit het oog verliezen dat daar nationale culturen en literaturen bestaan, die hun zelfstandigheid niet alleen ontlenen aan onderlinge verschillen en tegenstellingen (men leze in dit verband bijvoorbeeld Krleža's ‘Hongaarse variaties’ die in feite neerkomen op een totale ontkenning van de Hongaarse culturele invloedssfeer) maar ook, en vooral, aan het zich afzetten tegen Wenen en de Weense cultuur; de invloed van de Franse cultuur werd hier bijvoorbeeld al van oudsher beschouwd als een teken van progressiviteit en van verzet tegen Wenen. | |
20Vanaf Matoš, via Krleža tot aan Ujević manifesteert de ‘anti-Weense’ instelling van de Kroatische intellectuelen zich steeds meer als de ontkenning van alles wat uit Wenen komt: Wenen wordt niet alleen beschouwd als het centrum van de politieke reactie (wat het ook was), maar ook als een provinciale stad. Vandaar de Parijse bedevaarten van de Kroatische schrijvers; vandaar hun tijdelijke aversie tegen alle uitingen van het Weense culturele en artistieke leven, vandaar Krleža's verzet tegen de Jugendstil; Freud, Kafka en Rilke zijn voor Krleža provinciale fenomenen en als zodanig - behalve in negatieve zin - nauwelijks het vermelden | |
[pagina 82]
| |
waard. De enigen die volgens hem in dat hele ingewikkelde complex van de Weense cultuur misschien werkelijk internationaal niveau bezaten, dat waren Karl Kraus en Otto Weininger, de één door zijn revolutionaire gedrevenheid, de ander door zijn radicale nihilisme. | |
21Nationalisme hoeft niet te betekenen dat men zich afsluit of zich van het omringende Europa isoleert; integendeel. De gerichtheid op de Europese cultuur manifesteert zich dikwijls in de vorm van een nationale euforie (‘Wij zijn Europa’), of van vijandigheid (‘en jullie niet’), wat uiteindelijk ook niet meer is dan een verzet tegen eenvormigheid en bolsjewisering. Zo gaat de angst voor het onbegrensde over in een metafysische huivering: ‘Wij sterven niet alleen,’ zegt een moderne Sloweense schrijver, ‘want met ons sterft heel dat enigszins barokke gebied dat zich uitstrekt van Triëst tot aan de Oostzee, en waaraan men de vage naam Centraal-Europa heeft gegeven, en met ons sterven de Kroaten, Tsjechen, Slowaken, Hongaren en Polen, en ik zou haast zeggen ook de Beieren, kortom, al die volken en naties die zo diep zijn doortrokken van de Centraal-Europese cultuur; wij sterven niet alleen, maar samen met de joden uit dit gebied, die wel het meest echt Centraal-Europees waren, en daarom de eerste slachtoffers werden van agressie en allang zijn opgegaan in de rook van de crematoria’ (Marjan Rožanc). ‘Alle volkeren zoeken in het heden, het verleden of de toekomst naar argumenten,’ zegt Valéry, ‘om zichzelf als uniek te kunnen beschouwen.’ En hij voegt daar direct aan toe: ‘En in feite zijn zij dat ook.’ | |
22Het werk van iemand als de Oostenrijker Peter Handke staat (en dat ondanks zijn Sloweense afkomst) dichter bij dat van Faulkner en de Parijse experimentele schrijvers dan bij het werk van enige voor- of naoorlogse schrijver uit Centraal-Europa, terwijl het proza in de satellietstaten, na de hel en de zuiveringen van het socialistisch realisme, voor het grootste deel wordt bepaald door het populisme (wat het laatste uitvloeisel is van datzelfde socialistisch realisme, ook al sluit dit populisme slechts aan op de theorie en de praktijk van soortgelijke populistische stromingen die in de jaren voor de Eerste Wereldoorloog en tussen de beide wereldoorlogen, niet alleen in Hongarije maar ook in de andere landen van het voormalige K. und K. bestonden) en gebukt gaat onder de druk van verbod, | |
[pagina 83]
| |
censuur en zelfcensuur, richtlijnen van de partij en de onmogelijkheid te communiceren, niet alleen met de zogenaamde buitenwereld, d.w.z. met Europa, maar ook met Wenen, dat nu ‘aan de overkant’ ligt, ver weg van die vroegere Centraal-Europese cultuurcentra Boedapest, Praag, Warschau, waarvan het nu wordt gescheiden als door een oceaan. | |
23De ideologische strijd die nu al bijna veertig jaar in de landen van het ‘Realsozialismus’ wordt gevoerd tegen de zogenaamde ‘decadentie’ in de kunst en in alle andere uitingen van beschaving en cultuur heeft slechts één einddoel: eenvormigheid en bolsjewisering. Daarom houdt het woord ‘pro-westers’ in die landen een gevaarlijke politieke kwalificatie in die gelijkstaat met antisovjetisme en antisocialisme. En als bepaalde min of meer perifere elementen van de ‘westerse’ cultuur op dit moment worden getolereerd (zoals experimentele poëzie en popmuziek), dan is dat eerder een kwestie van ‘revolutionaire tactiek’ dan dat er sprake is van werkelijke openheid. | |
24In de jaren vijftig kon je in Joegoslavië van school worden gestuurd als je een lange broek droeg met smalle pijpen, zoals die in die tijd in het Westen in de mode was, want dat werd beschouwd als een gevaarlijke politieke afwijking en als een vorm van nozemdom. Ik begreep daar destijds niets van, en ik kon mij niet voorstellen waarom een broek met smalle pijpen of een das met een kleine strik zo'n groot gevaar voor de maatschappelijke orde vormden. En toen zag ik op een zekere dag een Sovjet-delegatie die uit Dubrovnik naar Cetinje was gekomen (en daar uit het Nationaal Museum als geschenk een antiek, buitgemaakt geweer kreeg aangeboden dat ooit aan de koninklijke familie had toebehoord): om de benen van de hoogwaardigheidsbekleders fladderden wijde broekspijpen, en hun dassen hadden een grote strik, net als de dassen die, naar ik mij voorstel, in de Moskouse bohémien-cafés werden gedragen vlak voor de revolutie. | |
25De vrouw van een Hongaarse schrijver, die men het geslaagde produkt mag noemen van een gemengd huwelijk, gaf, toen Kosztolány's weduwe haar vroeg: ‘Mijn lieve kind, waar komt u vandaan dat u zo mooi bent’ - | |
[pagina 84]
| |
een vraag die zou kunnen komen uit een Centraal-Europese variant van Sneeuwwitje -het volgende antwoord, een antwoord dat even ontwijkend was als de vraag: ‘Uit de Karpaten.’ Later zette de gelukkige echtgenoot van deze schoonheid mij onder vier ogen zijn assimilatietheorie uiteen, een theorie die in geen enkel opzicht verschilde van die van Koestler, hoewel ik er zeker van ben dat hij die zelfstandig had ontwikkeld: ‘Ik heb in mijn aderen vijftig procent joods bloed, en mijn vrouw evenveel. Over twee generaties zal ook daarvan niet veel meer over zijn. Het jood-zijn is een vervloeking.’ En daarmee parafraseerde hij, waarschijnlijk geheel onbewust, ook Heine: ‘Het jood-zijn is een Familien-unglück.’ | |
26De Centraal-Europese joodse intellectuelen liepen, naast de frustratie van het klassieke antisemitisme waarmee zij waren opgegroeid, twee andere trauma's op: het fascisme en het communisme. Maar terwijl de ondergang van het fascisme (als zij het tenminste hadden overleefd) hun nog het ambivalente gevoel van slachtoffer-zijn kon geven, net zoals dat bij de West-Europese Israëlieten het geval was, de komst van het stalinisme, waarvan de belangrijkste exponenten voor het merendeel ook zelf joden waren, stond hun niet toe de triomf van de bevrijding te beleven. Voegen wij daarbij de strikt anti-Israëlische politiek van de door Rusland gedomineerde landen, een politiek die zowel op pragmatische doctrines als op antisemitisme berust, dan zal het ons duidelijk zijn dat in dat uitgestrekte Centraal-Europese gebied het spreken of schrijven over het jodendom bij zowel joden als niet-joden een gevoel van schuld en van onbehagen oproept. | |
27Kafka schreef ooit naar aanleiding van het jodendom in een brief aan zijn vader: ‘Ik zag niet wat men met een dergelijke last anders kon doen dan zich er zo snel mogelijk van bevrijden; juist het mijzelf losmaken daarvan kwam mij voor als een vrome daad.’ Ondanks de sterke overtuiging die uit deze woorden spreekt lukte het Kafka niet zijn joodse afkomst te verloochenen. ‘Een jood,’ zegt Sartre, ‘is een mens die door andere mensen als jood wordt beschouwd... Zijn leven is één lange vlucht voor de anderen en voor zichzelf.’ | |
[pagina 85]
| |
28De psychoanalyse, dat typische produkt van de Weense cultuur, wordt in Rusland, en hetzelfde geldt voor de satellietstaten, nog altijd beschouwd als een ‘decadente’ en ‘kosmopolitische’ machinatie die gevaarlijke scheuren kan doen ontstaan in het monolitische bolwerk van de bolsjewistische ideologie waarin, buiten de economische en maatschappelijke ‘wetenschappelijke benadering’ die als de enige juiste geldt, voor psychische verschijnselen en menselijk handelen geen andere manier van verklaren bestaat. En omdat deze ideologie de enige spiritus movens van het menselijk gedrag is, zijn duistere, onderbewuste of irrationele krachten hier van geen enkel belang. | |
29Als wij over de Centraal-Europese intellectueel kunnen spreken als over een werkelijk bestaand fenomeen, zonder bevreesd te hoeven zijn voor een Hegeliaanse synthese van identiteit en niet-identiteit, dan is dat in de eerste plaats te danken aan de persoon van Arthur Koestler. Zijn Hongaars-Tsjechisch-joodse afkomst staat boven hem als een teken uit de dierenriem, dat al zijn zoeken en zijn twijfels verklaart: van het judaïsme tot de assimilatietheorie, van het marxisme tot de absolute ontkenning van het communisme, van de verleidingen van het Oosters spiritualisme tot de demystificatie daarvan, van het geloof in de wetenschap tot de twijfel aan ieder ‘gesloten denksysteem’, van het zoeken naar het absolute tot een volledige resignatie als het gaat om het menselijk kritisch vermogen. Koestlers intellectuele avontuur, tot en met zijn laatste keuze, is uniek in Europa. Het draagt in potentie de potentiële biografie in zich van iedere Centraal-Europese intellectueel. Als de meest radicale verwezenlijking daarvan. | |
30Het is bijna onmogelijk de denkwereld van iemand als Karl Popper - zijn radicale standpunt ten aanzien van het Europese filosofische erfgoed, zijn epistemologie, zijn denkbeelden over een ‘open maatschappij’ - te verklaren buiten de culturele context van Centraal-Europa. Datgene wat hem anders maakt dan andere filosofen en een voorwaarde vormt voor zijn (negatieve) opstelling ten opzichte van de totalitaire regimes en de vertegenwoordigers daarvan, dat is juist die Centraal-Europese differentia specifica. | |
[pagina 86]
| |
31Waarom kan ik, als ik het werk lees van iemand als de Pool Kuszniewicz of de Hongaar Péter Esterházy, bij hen, in hun stijl, iets herkennen van een ‘Centraal-Europese poëtica’, die hen in mijn ogen zo met elkaar verwant maakt? En wat is het voor een klank, wat is het voor een vibratie die een bepaald werk in het magneetveld van deze poëtica plaatst? Dat is, vóór alles, de immanente aanwezigheid van cultuur, in de vorm van toespelingen, herinneringen en citaten, afkomstig uit de hele Europese cultuur, een voortdurend besef van waar men mee bezig is, zonder dat dit de spontaniteit verstoort, een virtuoos evenwicht tussen ironisch pathos en lyrische uitweidingen. Dat is niet veel. Dat is alles. | |
32Aangezien alleen al het besef te behoren tot de Centraal-Europese cultuur uiteindelijk een vorm van dissident-zijn is, is het niet verwonderlijk dat de meeste schrijvers die men Centraal-Europees noemt, of die zichzelf als zodanig beschouwen, in ballingschap leven (Milosz, Kundera, Škvorecký), en anders leven ze in de marge en laten hun werk drukken als samizdat (Konrád), of ze zitten in de gevangenis (Havel). En als een schrijver, als jood, tracht zijn geïntegreerd zijn te bewijzen zal hij plotseling tot de ontdekking komen dat er een misverstand is ontstaan uit het conflict tussen zijn ingetogenheid en zijn bijna onbewuste verlangen naar een wijdere, democratische Europese horizon - juist datgene dus waarvan men hem heeft beschuldigd. De consequentie hiervan is emigratie. Of de gevangenis. | |
33Een schrijver die uit zijn vaderland is verdreven, bezit niets meer dan zijn taal, als een teken van zijn ballingschap. En daar schrijft hij dan in zijn eigen taal, als de enige die, tegen de prijs die hij daarvoor heeft moeten betalen, niet heeft willen buigen voor de ‘verbanning der syntaxis’. Want als hij erin slaagt zich los te rukken uit de gevaarlijke, wurgende eenvormigheid van de ‘newspeak’Ga naar voetnoot*, dan is dat in de eerste plaats te danken aan het duidelijke besef dat men niet alleen schrijft in woorden maar ook vanuit zijn eigen wezen, vanuit ethos en mythos, vanuit gevoel, traditie en | |
[pagina 87]
| |
cultuur, voortgestuwd door taal-associaties, kortom, dankzij alles wat zich via het automatisme van de taal omzet in de schrijfbeweging van de hand (en omgekeerd). | |
34Taal is een deel van iemands persoonlijk lot. En iedere poging tot ingrijpen in de integriteit van de taal van een schrijver is een hachelijke en riskante zaak. Zelfs Nabokov ervoer de overgang van het ene naar het andere idioom als een trauma: ‘Mijn persoonlijke tragedie, die niemand zich kan of zelfs mag aantrekken, bestond erin dat ik werd gedwongen mijn aangeboren idioom, mijn Russische woordenschat, zo rijk en ongekunsteld, zo wonderlijk soepel, te moeten inruilen voor een slecht Engels, een Engels ontdaan van iedere subtiele nuance - die toverspiegel, dat zwartfluwelen fond van traditie en verzwegen bijbetekenissen - die een geboren illusionist op zijn meest creatieve momenten met een magisch gemak kan hanteren om zo, als spelenderwijs, het nationale culturele erfgoed door te geven.’ Ik zeg: zelfs Nabokov. Hiermee wil ik enerzijds het feit benadrukken dat Nabokov in nauw contact stond met de Engelse taal (en ook de Franse, overigens), en anderzijds dat hij een Russische schrijver was. Want tenslotte had hij, met enkele concessies, ook in zijn eigen taal kunnen blijven schrijven. En net zoals dat bij zovele andere geëmigreerde Russische schrijvers het geval was (Boenin, Zamjatin, Solzjenitsyn, Sinjavski), zou zijn stem zeker niet volledig zijn verstomd. (Het lot van een dichter is aanzienlijk minder benijdenswaardig.) Dankzij de lange en sterk ontwikkelde Russische literaire traditie en haar reputatie in de hele wereld, bevindt zich een Russische schrijver, als ik het eerlijk mag zeggen, niet in dezelfde situatie als een schrijver uit Centraal-Europa: van de één is de achtergrond bekend, hij trekt niet als een balling naakt de wereld in en de Russische literaire traditie is zijn lettre de noblesse. De ander vertrekt alleen. Zijn familiebibliotheek heeft voor hem geen enkele waarde meer, en als hij zich beroept op zijn literaire voorouders, dan vindt hij geen gehoor. | |
35Ballingschap, wat in wezen slechts een verzamelnaam is voor alle soorten van vervreemding, is het laatste bedrijf van een drama: het drama van het verlies van authenticiteit. De Centraal-Europese schrijver ziet zich van oudsher gesteld voor een keuze tussen twee kwaden: ideologie en na- | |
[pagina 88]
| |
tionalisme, die zich elk aan hem trachten op te dringen als de enig mogelijke keuze - maar na een lange reeks beproevingen zal hij tot het inzicht komen dat hij in geen van beide de mogelijkheid zal kunnen vinden zijn idealen van een ‘open samenleving’ te realiseren, en hij zal uiteindelijk in de taal zijn enige legitimiteit vinden, en in de literatuur die ‘vreemde en mysterieuze troost’ waarover Kafka schrijft. Een moedige en bevrijdende vorm van trouw: ‘een levensgevaarlijke weigering in het gelid te blijven lopen’. Maar de twijfel blijft, ondanks deze stap: niemand kan zichzelf buiten de gemeenschap plaatsen zonder enig gevoel van spijt. Alles inzetten op de eeuwigheid is even ijdel als alles inzetten op het hier-en-nu. Vandaar die voortdurende angst voor het verlies van authenticiteit. | |
36De interpretatie die Marthe Robert geeft van Kafka's K., namelijk dat dit niet alleen zijn eigen initiaal is, maar ook een symbool van het onvermogen zich bloot te geven, lijkt mij niet alleen van toepassing te zijn op Kafka. Die ene letter, die iets verbergt en naar iets verwijst, is een teken dat van toepassing zou kunnen zijn op alle schrijvers uit Centraal-Europa. Deze K. is het symbool van de eeuwige twijfel. | |
37Als ik zeg dat de fascinatie door de vorm een gemeenschappelijk kenmerk is van alle schrijvers van Centraal-Europese afkomst - het gaat om de vorm als een streven zin te geven aan het leven en aan metafysische ambiguïteiten, om de vorm als een zoeken naar een vast archimedisch punt in de chaos die ons omringt, om de vorm als tegenwicht voor het verval tot barbarendom en de irrationele willekeur van de instincten - dan heb ik, naar ik vrees, misschien alleen gesproken vanuit mijn persoonlijke intellectuele en literaire obsessies. |
|