| |
| |
| |
Favery
Uit: ‘De balustrade’ (Tegen het vergeten, 1988)
De engel buigt zich dieper en dieper
over de borstwering, totdat het
van opwinding begint te tintelen
in zijn vleugels. Zou hij zich
misschien naar beneden storten
en hun zo de kans geven te tonen
wat hij waard is als engel?
Dieper en dieper voorover:
de tinteling, de hunkering
in zijn slagpennen; de spreuken
herhalend, de spreuken vergeten;
waan, of wezen, of alletwee
voorbij. Maar waarom neuriet
hij dan niet, die engel van je
die al paars wordende schaduw
waar ooit een balustrade was?
The angel bows more and more gravely
until his wings begin to tingle
with excitement. Should he perhaps
for them to show once and for all
just what an angel he is.
He leans out further and further:
in his shoulder-blades; the recitation
of wise saws, forgotten proverbs;
a trick of the light, the heart of the matter
or both, fizzling out? Why won't he hum, then,
coloured shadow where once was a balustrade?
Paul Muldoon
| |
| |
| |
Uit: ‘Persephone, herrezen’ (Tegen het vergeten, 1988)
Zodra een tafel zich niet langer
innig lief heeft, bezwijkt hij
onder de last van een krant,
een brief, of van zelfs éen
enkele roos. De regen, al vallend
in de vijver - die zijn vriendin is
omdat zij hem zo aardig vindt - mengt
zich nu, uit overgave, in haar zelfspraak
met de zijne. Niet ver hiervandaan echter,
wordt zijde hoorbaar rusteloos nu, begint
het te waaien tussen de rozen, slaan zwepen
al in blinde drift om zich heen, treft
de stralende zeilsteen zijn ongelukkige
feilloos midden tussen de ogen.
As soon as a table no longer
deeply loves itself, it succumbs
to the weight of a newspaper,
that happened on the pond - the sweetheart
whom she found so affable -
now melds her self-reflection
with his own, is totally engrossed. Not so far
a piece of silk twitches audibly.
A ruffling of roses; a lashing out
then a glitter-skittering stone strikes its hapless one
unerringly between the eyes.
Paul Muldoon
| |
| |
Appena un tavolo più da tempo
teneramente non si ama, crolla
sotto il peso di un giornale,
di una lettera, o anche di una
sola rosa. La pioggia, cadendo
nello stagno - che è suo amico
poiché le piace tanto - si unisce
ora, con abbandono, nel soliloquio
con il suo. Ma non lontano da qui,
si fa sentire ora irrequieta la seta
comincia il vento a soffiare tra le rose, già
fruste battono intorno con furore cieco,
il sasso luccicante rimbalzando colpisce: il suo infelice
infallibilmente proprio in mezzo agli occhi.
Vivian Lamarque en Karin van Ingen Schenau
| |
| |
| |
Uit: ‘Persephone, herrezen’ (Tegen het vergeten, 1988)
Telkens moet ik van je houden,
omdat je het zo werkelijk mij
vreemde bent; even vreemd haast
als mij mijn kern, die is
een wiekslag die aanhoudt nog,
lang nadat de herinnering
aan mijn naam is vervluchtigd.
Soms, zodra ik mij indachtig word
en het begint te suizen in ons huis
en ik in de verleiding kom om je naam
te willen roepen, hervind ik je in mijn
hoofd, alsof ik niet vandaar uitging
om je te strelen, je zo te strelen.
estranea a me; quasi stranea
quanto il mio nucleo, che è
un battito d'ali che persiste ancora
a lungo dopo che il ricordo
del mio nome si è svaporato.
Di tanto in tanto quando divento memore di me
e qualcosa inizia a fremere nella nostra casa
e sono tentato dalla seduzione di voler
chiamare il tuo nome, ti ritrovo
nella mia testa, come non fossi mai uscito da lì
per accarezzarti, accarezzarti tanto.
Vivian Lamarque en Karin van Ingen Schenau
| |
| |
Toujours il me faut t'aimer,
puisque tu es ce qui m'est
vraiment étranger; presque aussi
étrange que mon propre noyau, qui,
comme un battement d'aile, persiste
encore longtemps après que le souvenir
Parfois, lorsque je me souviens de moi-même
et qu'il commence à siffler dans notre maison
et que je suis tenté de vouloir crier
ton nom, je te retrouve dans ma tête,
comme si je n'était pas parti de là,
pour te caresser, te caresser tellement.
Joke J. Hermsen en Henk van der Waal
|
|