Manganelli over Calvino. Bewonderen is een kunst die alleen wervend werkt als de bewonderaar zich niet ventend tussen de beoogde lezer en het voorwerp van begeestering opstelt. Misschien is de daartoe benodigde bescheidenheid alleen bij de ware grote kunstenaars aan te treffen. Cortázar posteert zich naast Lezama Lima, als collega, de geëigende persoon om uit te leggen hoe het werk in elkaar steekt, omdat hij zelf de kneepjes van het vak kent en misschien wel, als Lezama Lima het niet gedaan had, zelf zo'n werk had willen (en kunnen) schrijven, zo hij dat op zijn manier al niet gedaan heeft met Rayuela en Bouwdoos 62.
Barokke auteurs hebben in Nederland nooit een warm onthaal gevonden, zo schijnen auteurs als William Faulkner, Djuna Barnes, Bruno Schulz, Carlo Emilio Gadda, Claude Simon enz. op een onzichtbaar scherm van onwil of onverschilligheid te stuiten; wat daarvan, naast literaire motieven van calvinistische zuinigheid, de redenen zijn, laat zich alleen maar raden. Vermoedelijk dezelfde als achter de neiging om het werk van Joyce, afgezien van een verplichte revérence af en toe, als een gesloten boek te beschouwen. Daarentegen tonen auteurs als Lezama Lima, Cortázar, Borges en vele anderen het tegendeel aan, namelijk dat Joyce vooral een vruchtbaar schrijver is gebleken in de manier waarop schrijvers na hem op de meest uiteenlopende wijzen met zijn taalkundige en verhaaltechnische verworvenheden vooruit hebben gekund.
Overigens wijst Octavio Paz erop, dat in het Spaans zich al vroeg een poëtische revolutie heeft voltrokken, wat als waarschuwing mag gelden, de Europese invloed niet te overdrijven. Het werk van Lezama Lima laat zien wat er kan gebeuren als er voldoende openingen en verbindingen tussen verschillende literaturen bestaan. Daarvoor heeft Lezama Lima (1910-1976) kunnen blijven waar hij was, met zijn eruditie was hij overal en in alle tijden thuis; van Cuba is hij nooit weggegaan.
‘Alleen wat moeilijk is, is stimulerend; alleen verzet dat ons uitdaagt kan ons kennisvermogen opwekken, aansporen en in stand houden’, met die uitspraak kenschetst Lezama Lima ook zijn eigen houding als in hoge mate bepaald door een brandende nieuwsgie - righeid - naar alles! De roman Paradiso is daarvan de opulente vrucht. Hij verscheen voor het eerst in 1966, nadat tussen 1948 en 1956 al enkele hoofdstukken gepubliceerd waren in het tijdschrift Orígines, een van de bladen waaraan Lezama Lima actief heeft meegewerkt. Zoals uit het hier vertaalde opstel valt op te maken, put Lezama Lima voor zijn proza, poëzie en essays uit één en dezelfde creatieve bron, de verbeeldingskracht die het beeld verovert op de natuur: ‘Alle poesis is een daad van deelname aan die onmatigheid...’.. Zoals het in een voetnoot in het laatste hoofdstuk van Paradiso heet: ‘Het kunstmatige van fictieve kunst is natuurlijker, zoals het als substituut ontstane natuurlijke kunstmatiger is’. De roman is, net als de jeugd van de hoofdpersoon in diens herinnering, een kunstmatig paradijs. Octavio Paz schreef daarover: ‘het is niet een gebouw, maar een wereld van bouwstijlen die voortdurend metamorfosen ondergaan’. En als Paradiso een ‘ontwikkelingsroman’ te noemen isvan José Cemí, de kunstenaar als jongeman, en zijn vrienden Foción en Fronesis, met als leidende kunstfiguur Oppiano Licario - dan in die zin: de metamorfose van de natuur en het leven tot