| |
| |
| |
Robert Pinget
Iemand (fragment)
Vertaling: Martijn Rus en Kieke Gispen
Ik ben dus naar beneden gegaan, de tuin in, die ben ik rondgelopen. Het bordes, de border, het straatje naar de kelder, noppes. Daarna de schuur, daar ben ik zelfs in geweest, je weet maar nooit, ik heb tot helemaal achterin gekeken, noppes. Het (papiertje) had er wel in gewaaid kunnen zijn, de deur staat bijna altijd open, ik moet ervoor knokken dat ze hem tenminste 's nachts dichtdoen, dat staat zo rommelig. Daarna langs de bosjes langs de muur tot het hek, je bent de tuin zo rondgelopen. Het papiertje lag er niet. Toen dacht ik, dat het misschien in de kastanjeboom was blijven hangen en toen keek ik naar boven en zocht zo'n beetje de hele boom af, hij is niet erg hoog, hij is afgezaagd, vanwege de electriciteitsdraden die erboven langs lopen. Maar ik was er al zeker van, dat het papiertje daar niet hing. Ik doe de hele tijd al dergelijke dingen, terwijl ik weet dat het zinloos is. Ik vraag me af, hoe dat komt. Je controleert drie keer of je de deur of het raam wel dicht hebt gedaan, of dat je het gas of het licht wel hebt uitgedaan, je weet heel goed dat dat gebeurd is en toch doe je het weer opnieuw, zelfs vaker dan drie keer, want je zegt tegen jezelf dat je de keer daarvoor misschien niet goed gekeken hebt of dat je aan iets anders dacht. Want hoe zekerder je van iets bent, hoe vaker je het controleert. Dat ontaardt erg snel en zo zou je je tijd doorbrengen met het gas te controleren. Dat moet zeker mensen overkomen die niet veel te doen hebben, je moet toch bezig blijven en dat kan op deze manier, een kwestie van zenuwen. Het zijn zeker de zenuwen.
Ik merk dat ik al bijna de grote lijnen van mijn leven geschetst heb met die kamer en die tuin. Moet ik in details treden? Dat vind ik vervelend, dat vind ik vervelend. Dat is helemaal geen kwade wil of luiheid. Dat is angst, beklemming. Omdat ik 't al verschillende keren gedaan heb, dat heb ik net gezegd. Als de grote lijnen er eenmaal staan, dan moet je de rest wel invullen en dan gaat het om je leven, want waar zou het anders om kunnen gaan? En dan begint het weer van voren af aan, precies zoals de keer daarvoor, je wilt een totaalbeeld geven, je wilt te snel gaan en helemaal... Laten we proberen er niet te veel aan te denken, want je weet dat
| |
| |
het resultaat hetzelfde zal zijn. Laten we op z'n minst proberen langzaam te werk te gaan.
Dat zal moeilijk worden, ik weet niet wat ik moet gaan zeggen. Al die valkuilen en klemmen. Kon ik me maar van die gedachte, die angst ontdoen, en alleen maar over dat papiertje praten dat ik aan het zoeken ben, zonder dat ik ergens bang voor hoef te zijn. Maar daar, daar hoef ik niet op te rekenen, ik ken mezelf. Alle grote lijnen zullen de revue passeren en het leven op de koop toe. De ongecompliceerdheid kan ik wel op m'n buik schrijven. Niet dat ik gecompliceerd ben, grote goden. Nee, ik heb alleen maar kleine zorgjes, kleine gedachtetjes, kleine voldoeninkjes. Vooral mijn werk, mijn manuscript, wat ik tenminste mijn manuscript noem. Het is een verhandeling over planten. Helemaal niet technisch, helemaal niet literair. Waarnemingen die ik gedaan heb. Ik heb het nog niet over een kwart, over een tiende van de planten van hier gehad, er zijn er zoveel en je moet zo verschrikkelijk precies zijn. Details, daar hecht ik aan, ik kan niet anders. Geen systeem, details. Systematisch bezig zijn, weer zo iets waar ik m'n buik vol van heb. Dat vervormt alles, dat bederft alles. Ik heb geprobeerd om systematisch mijn leven te beschrijven, je weet waar dat toe geleid heeft. Ik heb ook al eerder geprobeerd systematisch mijn planten te beschrijven, en in plaats dat het me stimuleerde, viel ik erbij in slaap. Wanneer je de flora en boeken over plantkunde moet raadplegen, dank je wel. Dan is de hele geur van de natuur vervlogen. Nee, nee. Dat is allemaal afgelopen. Ik doe mijn werkje zoals het mij zint, door er persoonlijke opmerkingen in te zetten. Dat moet. Persoonlijke opmerkingen, niet bang zijn je mening te geven. Daar zit ook een gevaar in, want je loopt het risico dat je over jezelf gaat praten, maar zodra je je voelt afglijden, grijp je je snel weer vast aan de bloem of
het blad.
Ik ben dol op de natuur. Het is krankzinnig hoe je die kunt vergeten als je op kantoor werkt. Ik had nooit gedacht, dat je die natuur zo kon missen. Je went gewoon aan een dagindeling, een baan, een patroon, bij wijze van spreken. Je organiseert je leven zogezegd naar je werk en je hobby's als je die hebt. Hobby's. Wat een verschrikking. Ik bedoel de hobby's van vroeger, die ik vroeger had, op kantoor. En dan die gesprekken in de kroegen, wat zonde van je tijd. En dat alles omdat je zonodig sociaal wilt zijn, omdat je mee wilt doen, je voor anderen wilt interesseren, open staan. Je weet waar dat op uitloopt. En wat doe je met de natuur? Je weet zelfs niet meer dat die bestaat. Met haar bloemen, bladeren, insecten. En de dag waarop je je dat realiseert is het vaak te laat. Gelukkig, gelukkig
| |
| |
ben ik aan de hel ontsnapt. Ik ben er op tijd mee bezig gegaan. Toen ik merkte dat ik de natuur aan het vergeten was, zomaar, toevallig, op een wandeling, grote goden, wat wandelde ik weinig, toen ben ik daar meteen mee opgehouden. Ik heb mijn ontslag genomen en ben hier gekomen. Om eerlijk te zijn, moet ik zeggen dat ik dat besluit niet alleen genomen heb. De omstandigheden hebben me geholpen. Ik was die toestanden, je weet wel, zo zat, dat de maat vol was. Ik kon tenslotte niet meer, en ben hier terecht gekomen.
Hier. Ziezo, opnieuw de grote lijnen. Moet ik ermee doorgaan? Vooruit dan maar, kalmpjes aan.
Jammer genoeg vind je hier nog niet het platteland, noch de eenzaamheid. Ik zit nog steeds met anderen opgescheept. Maar ik zit niet meer op kantoor, eerlijk is eerlijk. Het is een familiepension. Buiten de stad. Het echte platteland begint op enkele kilometers hiervandaan. Het is, wacht eens, ongeveer tien jaar geleden dat ik hier ben komen wonen. Er gebeurt altijd om de tien jaar iets in je leven. Het was op het moment dat ik er niet meer tegen kon, dat de maat te vol was. Een vriend van mij had hetzelfde en hij heeft me in zijn plan meegesleept. Ik had wat geld gespaard, hij ook, we hebben botje bij botje gelegd en we hebben dit pension gekocht. Dit huis dus. Gaston had het plan er een familiepension van te maken. Ik moest het er wel mee eens zijn, we moesten toch vreten. Een paar pensiongasten, het minimum aantal. En dat is het dan.
De tuin is afschuwelijk, twintig bij twintig. De kastanjeboom in het midden, de schuur achterin, het is een hok van planken. Je kunt niet in de tuin wezen vanwege de fabriek ernaast. Overal zwart stof en de ranzige baklucht van de kantine. Dat is jammer in de zomer. Het hele jaar al zitten we op elkaar in die klere huiskamer, je zou wel ergens anders een stek willen hebben. In het begin hebben we geprobeerd de tuin iedere dag te doen, maar wat een klus. Een vettig stof. Alleen al om de stoelen en de tafel schoon te maken, wat nam dat een tijd. We hebben het opgegeven.
Ik vraag me serieus af, en dat zal ik altijd blijven doen, of ik er wel goed aan doe om tot de kern van de zaak te komen. Ik voel het gevaar al dat er aan vastzit. Na de grote lijnen, de pensiongasten. En met de pensiongasten ontkom ik niet aan mezelf. Ik zal nooit rustig over hun bezigheden kunnen praten, ik zal er zelfs geen beschrijving van kunnen geven, zonder het over mezelf te hebben. Alles heeft met elkaar te maken, alles loopt door elkaar, alles is actie en reactie. Alleen al 't feit dat ik over Gaston heb gesproken, daar word ik niet goed van. Ik was van plan geen namen
| |
| |
te noemen. Om gewoon te spreken van de directeur, kamer één, kamer twee. Dan was alles anoniem gebleven, een beetje vaag, zonder duidelijke contouren. De leefomgeving, zonder details. Maar iets in me zegt, dat dat vervelend dreigt te worden. En kun je je wel veroorloven om vervelend te zijn? Het lijkt me van niet. Als iemand je ondervraagt, moet je je best doen om zo goed mogelijk antwoord te geven. Wat zeg ik, ondervraagt? Wie ondervraagt mij? Niemand, grote goden. Laten ze niet komen vertellen, dat ik antwoord geef op vragen. Want dat hebben ze gezegd. Dat hebben ze vroeger gezegd. Naar aanleiding van m'n andere levensverhalen, toen ik die van me af probeerde te schrijven. Hij heeft antwoord op vragen, zie je wel? Het lijkt de politie wel. Alleen politiemensen doen dat zo, dan moet hij wel antwoord geven, ze dwingen hem ertoe, ze zitten hem op de huid. Zulke stomme opmerkingen. Ik moet het verkeerd aangepakt hebben met m'n verhaal. Me zo erg vergist hebben, zo'n verkeerd beeld gegeven hebben. Dat is beroerd. Steeds hetzelfde liedje: te weinig talent. Kortom, ik wil niet de indruk wekken dat ik antwoord geef op vragen. Niet die indruk wekken, hoewel ik wel degelijk antwoord geef, ik heb net zelf, zonder het te willen, gezegd dat ze me ondervroegen. Het was eruit voor ik het wist. Shit. Nou moet ik dat ook weer gaan uitleggen, maar eigenlijk is het wel beter zo, dan kan ik nog even wachten met tot de kern van de zaak te komen.
Die indruk, en 't is niet meer dan een indruk, moet wel uit een ver verleden stammen. Al in het begin, toen ik m'n eerste verhaal aan het schrijven was, had ik het gevoel dat ik bezig was ergens antwoord op te geven. Ergens was een onduidelijke vraag gesteld, en ik gaf daar antwoord op. De vraag was meer dan onduidelijk en het antwoord was niet eens een antwoord, begrijp me goed. Geen formule in de trant van waar gaat U heen, of wat bent U aan 't doen. Niet onder woorden gebracht, maar toch een vraag. Of misschien wel zo slecht onder woorden gebracht dat ik dacht dat het een vraag was? Dat is mogelijk. Ik had beter m'n oren kunnen spitsen, 't een paar keer opnieuw kunnen proberen. Dan had ik niet hoeven antwoorden, als 't niet nodig was. Maar misschien zit ik nu in de ruimte te kletsen, ik probeer me in te dekken, zo erg heb ik geleden onder die mislukte verhalen. Ik probeer daar de oorzaak van af te schuiven op die vraag die ergens gesteld werd. Dat is mogelijk. Hoe dan ook, ik heb steeds de uiterst vage indruk gehad, dat ik bezig was ergens antwoord op te geven. De ontzettend vage indruk. Het gevoel. Alsof het mist is. Ik kan het juiste woord niet vinden. En bovendien, en ook dat heeft te maken met
| |
| |
m'n slechte oren, hoorde ik toen stemmen antwoord geven, of ik dacht het. Een echte Jeanne d'Arc. Het is pijnlijk om dat allemaal achteraf te constateren. Dat je in een dovemansgesprek terecht bent gekomen, en dat je je er niet meer van kunt losmaken. Meer dan pijnlijk. Terwijl je zulke interessante dingen had kunnen doen, bergen beklimmen, hardlopen, weet ik veel. Dat je zo stom midden in het leven verdwaald bent, zomaar, en dat je je tijd doorbrengt met je af te vragen hoe je je hebt kunnen vergissen. Want inderdaad, hoe ik ook redeneer, hoe ik me er ook probeer uit te kletsen, ik besef heel goed dat ik me vergist heb. Daar is niets meer aan te doen. Zelfs het onmogelijke niet.
Nu niet het hoofd verliezen. Alles moet goed op een rijtje blijven, goed in de hand gehouden worden. Ik ben dit verhaal begonnen met een vraag die ik zelf gesteld heb. Dat is niet hetzelfde. Waar is dat papiertje? Daar moet ik steeds weer op terugkomen, dat mag ik niet uit het oog verliezen.
Terwijl ik in de tuin aan het zoeken was, moet er iets gebeurd zijn. Het is net alsof ik me herinner dat er iets verstoord is, dat ik afgeleid werd. Ben ik bij het hek gaan staan, en heb ik staan dromen terwijl ik de straat afkeek? Heb ik geprobeerd te bedenken wat er in de tuin aan de overkant gebeurde? Je kunt er niet in kijken, er loopt ook een muur langs. Rechts steken er abrikozenbomen bovenuit en een vogelverschrikker. Op het dak van het huis staat een windwijzer in de vorm van een locomotief. De buurman is een gepensioneerde spoorwegbeambte. We zien hem nooit. Of liever, ik zie hem nooit. Ik moet op andere tijden buiten zijn dan hij. Want ik kom alleen buiten om te botaniseren. Maar sommige pensiongasten hebben hem gezien, en hebben hem zelfs gesproken. Als ik me tenminste niet vergis, als het tenminste niet iemand anders was. Buren, geklets, ik heb er een pest aan, meer dan zou mogen. Ik zou zo allerlei onbelangrijke nieuwtjes aan de weet kunnen komen, die me misschien wat afleiding zouden kunnen bezorgen. Maar omdat er gemakkelijk stront van komt, trek ik me bij voorbaat al terug. En ik beweer, dat ik de pest heb aan buren. Dus waarom zou ik me afvragen, wat ze achter hun muur uitvoeren? Onbegrijpelijk. Ik ben een onbegrijpelijk mens. Omdat ik alleen maar snertverhalen kan verzinnen als ik aan hen denk, en ik ze toch verzin. Misschien dat ik me er later gemakkelijker van los kan maken. Waarschijnlijk. Maar toch is het onbegrijpelijk, omdat ik er strikt genomen niet beter van word.
Of heb ik er misschien met een pensiongast over gesproken? Dat moet het zijn. Met iemand die naar buiten ging. Met wie? Ik weet het niet, ik weet het niet. Ik krijg er al de zenuwen van. Ik zal in ieder geval antwoord
| |
| |
moeten geven op m'n eigen vraag. De dienstmeid. Het moet de dienstmeid wel zijn. Zij ging naar buiten, en zij moet me aangesproken hebben. Waar ging ze heen? Naar de markt, ze ging naar de markt net als iedere ochtend. A, ja, 't begint me te dagen. Marie ging boodschappen doen, ze heeft me in de tuin zien lopen zoeken, en ze heeft me gevraagd wat ik nu weer zocht. Ik heb haar gezegd, dat papiertje, dat verdomde papiertje dat U heeft opgeruimd. Ze was daar gepikeerd over. Ze vond mijn toon onaangenaam. En een onaangename toon snoert haar mond niet; integendeel, ze wordt erdoor geprikkeld, ze stuift op, ze geeft een weerwoord, en dat houdt nooit meer op. Dat weet ik allang en ik vergeet 't steeds weer. In plaats van me in te houden, laat ik me gaan en daar heb je 't gedonder. Wat mij betreft, het ligt zo weinig in mijn aard om een weerwoord te geven, dat ik 't gewoon vergeet. Als iemand op een onaangename toon tegen me spreekt, dan ben ik meteen verlamd, en ik ga er vandoor. Bij haar is 't precies omgekeerd. Ik had tot op de dag van vandaag gekift met haar kunnen vermijden. Maar op het moment zelf vergeet ik het, ik denk er niet meer aan dat Marie zo is, en dan ben ik minstens tien minuten lang weer de klos. Terwijl ik er zo'n vreselijke, zo'n godsgruwelijke hekel aan heb. Ja, ik herinner 't me heel goed, tenslotte, toen ze uitgeraasd was, heeft ze me het woord prul in het gezicht geslingerd, dat ik me ook eens voor iets anders dan voor die rommel moet interesseren of zoiets. Leuk hoor, als je moet aanhoren hoe in één keer je toekomst wordt kapotgemaakt. Ik stikte bijna van woede. Ik wist niet wat ik moest zeggen, moest doen. Met m'n rug tegen de muur. Ze is boodschappen gaan doen en ik, ik kon wel janken. Ze had gelijk, die feeks, 't was
prulwerk. Wanneer je je tijd doorbracht met allerlei prullaria door een loep te bekijken, was je dan echt bezig? Je moest je schamen, 't was walgelijk. Terwijl anderen zich afsloven, en knokken als arme stakkers, was ik een beetje aan het liefhebberen in de plantkunde. Ik was helemaal kapot. Maar 't was gelukkig niet de eerste keer. Ik kende de truc om het hoofd weer boven water te krijgen. Of eigenlijk was het niet eens een echte truc, 't was tenslotte een soort instinctieve reactie geworden. Je bent op het moment zelf gemangeld, je voelt je een grotere nul dan ooit, maar langzaamaan zie je het weer zitten, komt je kracht weer terug. Je spreekt jezelf weer toe. Instinctief spreek je jezelf weer toe. Je zegt weer tegen jezelf, dat je nu wel genoeg gevochten, genoeg gestreden hebt, en dat je je rust wel verdiend hebt. Je overreedt jezelf weer. Instinctief overreed je jezelf weer, en je komt weer sterk in je schoenen te staan. Het is allang geen weloverwogen redenering meer,
| |
| |
't is een instinct tot zelfbehoud. Maar 't is toch stom om je iedere keer helemaal te laten afkraken door iemand als Marie, en om iedere keer weer te moeten vechten om je hoofd boven water te krijgen. Dat sloopt je, dat gedoe. Dat ondermijnt je. Ik realiseer me dat, omdat ik er honger van krijg. Ik moet dan iets eten. Ja, dat moet het zijn. Na dat pak op m'n donder ben ik iets gaan eten. Ik ben naar binnen gegaan, en ik ben in de keuken geweest. Het kan niet anders.
Al met al heb ik heel wat toestanden en personen overhoop gehaald. Kijk uit. En ik heb de naam Marie laten vallen, dat heb ik bewust gedaan. En dat geldt al net zo voor de leefomgeving, kijk uit. Het zou misschien beter zijn om m'n verhaal weer op te pakken op het moment dat ik in de tuin aan het zoeken was, en om me af te vragen, of er iets anders gebeurd zou kunnen zijn. Ik heb het gehad over de buurman, de windwijzer en over Marie, maar dat was misschien een beetje uit de lucht gegrepen. Nu zeg ik wel, dat 't me weer te binnen schiet, dat ik 't me weer herinner, maar je moet uitkijken. Ik overdrijf een beetje, ik doe net alsof. Ik heb een hoofd als een vergiet, dat is m'n zwakke punt, ik weet het. Maar ik word er zo moe van om steeds weer te bedenken wat er gebeurd is, dat ik soms zeg ik heb 't, ik herinner 't me weer, zonder dat dat zo is. Niet dat ik wie dan ook wil bedriegen, nee. Ik heb een verschrikkelijke hekel aan leugens. Maar vermoeidheid kweekt ook een soort instinct tot zelfbehoud, en probeer er maar eens duidelijk zicht op te krijgen. Je weet niet meer of je niet een moment zwak bent geweest, en of je 't je werkelijk herinnert. Wat moet een mens tegen z'n natuur vechten, 't is niet te geloven. Misschien heb ik me net laten gaan, en heeft mijn instinct voor mij gesproken. Maar deze keer wil ik er niet aan toegeven. Ik wil m'n hoofd er goed bijhouden, en zeggen wat ik moet zeggen. Laten we even de voetangels en klemmen van de waarheid vergeten. Laten we ons vastklampen aan onze plicht. Wat ik aan mezelf verplicht ben om te zeggen. Waar je plicht ligt, dat weet je tenminste altijd. Dat is de grootste shit die er is. Heel eenvoudig.
Goed. Daar gaan we weer. Ik stap het bordes op. Ik kijk naar links en naar rechts, ik ga de treden af, ik loop naar de kelder en kijk in de border. Omdat er niets te zien is, is dat zo gebeurd. Helemaal in het begin hebben we nog geprobeerd om er iets in te zetten, we hebben balsemien gezaaid en ridderspoor en duizendschoon, bloemen die we nog nooit gezien hadden, en die zo verleidelijk op de zakjes met zaad afgebeeld stonden. Ze zijn inderdaad opgekomen, je kunt niet zeggen dat het zaad niet ontkiemd is, of dat ze niet gebloeid hebben, maar wat een triest gezicht, wat een mie
| |
| |
zerige boel. Alleen maar van die kleine bloemetjes, ik wil niet zeggen dat ze verschrompeld waren, maar ze hadden geen allure, ze bloeiden te laag bij de grond, te armetierig. Helemaal niet zoals op de foto op het zakje. Het zakje had ons beetgehad. En dan het stof, daar bleven ze ook niet voor gespaard. We begoten ze wel, ze werden schoongewassen, we vonden ze zielig, maar we zijn er niet mee doorgegaan, met het resultaat vandien. Balsemien, ik herinner 't me. Alleen de naam al maakte dat je ze wilde hebben. Welnu, ze zijn afschuwelijk. Behalve misschien als je er heel veel zaait, heel dicht op elkaar, met veel mest, dat ze dan groter worden, hun volle pracht bereiken, ik weet 't niet. Niets dus in de border. Ik kom bij het straatje dat naar beneden loopt tot aan de kelderdeur, ik kijk rond, ik ga rechtsom naar de schuur, ik ga de schuur in. Hier zou ik eigenlijk, om eerlijk te zijn, moeten zeggen wat er allemaal in de schuur staat en wat ik allemaal heb bekeken en onderzocht. Maar ik wil het niet meer zo ver laten komen dat ik aan het inventariseren sla. Dat heb ik vroeger gedaan, en nauwgezet hoor, en geduldig! In m'n andere verhandelingen, om wille van de concentratie, in de hoop dat ik zo meer te weten zou komen over m'n onderbewustzijn, dat ik zo de weg zou vinden naar de kern van alles. Vergeet 't maar. Volstrekt nutteloos. Aan dingen heb je niets wanneer je je ziel zoekt. In eerste instantie kun je geloven dat ze je kunnen helpen om je plaats te bepalen, om je te concentreren, dat herhaal ik nog eens. Flauwe kul. Je stinkt erin, je besteedt ontzettend veel zorg aan je beschrijving, je geniet ervan, maar uiteindelijk kom je er geen steek verder mee. Je bent geen stap verder gekomen op de weg naar jezelf. Je weet niet beter waarom je doet wat je doet,
of waar je heengaat. En dat nu beschouw ik als het belangrijkste. Let wel, wanneer je iets anders beschrijft, je gemoedstoestand zogezegd, wanneer je je verlangens gaat analyseren, dan kom je ook geen stap verder. Dat geldt net zo voor wat je doet, dat weet ik ook, dat heb ik ook ervaren. Maar dat staat op een hoger plan, dat is, hoe zal ik het zeggen, moeilijker. Ik zou haast zeggen, menselijker. Kortom, geen inventarisaties. Af en toe een dingetje, ja, o.k., maar alleen voor de lol. Laten we zeggen bij wijze van ontspanning, van vermaak. En bovendien, dat schiet me zo te binnen, als ik alles om me heen zou beschrijven, dan zouden de grote lijnen helemaal af zijn, en ik zou er rustig bij kunnen gaan zitten en alles opbiechten. Dat heeft geen zin, dat wil ik niet.
Na de schuur ben ik verder gelopen langs de muur, al speurend tussen de bosjes. Al even afschuwelijk. Aucuba's, zwart van het stof. Ik geloof, dat we die ook eerst begoten. Ja, ik herinner 't me weer. Echt waar, op
| |
| |
m'n woord van eer. We besproeiden ze met de spuit die we speciaal daarvoor gekocht hadden. Nu hangt hij in de schuur, de spuit, nou ja de tuinslang. Links achterin.
Ik kom bij het hek. Nu moet ik me goed concentreren. Niet zomaar even wat zeggen. Ik ga net zo te werk als zojuist, want ik geloof dat er iets verstoord is, dat ik afgeleid ben. Ik moet het te weten komen. Heb ik de kastanjeboom daarvoor of daarna onderzocht? Dat moet ik daarna hebben gedaan. Wat is er gebeurd, laten we eens kijken of ik niet heb zitten mijmeren over de tuin van de buurman. Heb ik naar de gevel van ons pension gekeken om te zien of iemand op me lette? Ik heb er een hekel aan als ze naar me kijken. Ik heb er steeds meer een hekel aan. Ik haat het. Dat komt, denk ik, omdat ik besef dat m'n manies steeds opvallender worden, en ik voel nog altijd aan wat belachelijk is 'n wat niet. Het zou beter geweest zijn als ik dat, net als veel andere dingen, niet meer zo aanvoelde. Ik heb alleen nog maar gevoelens die nutteloos en schadelijk zijn. Hoe kun je je zo verstandig of tenminste stijlvol gedragen? Ik ga ten onder in m'n manies en m'n drang om alles te controleren, terwijl ik de gedachte dat ze me doorhebben niet kan verdragen, en verder leef, wetend dat ze op me letten. Ik weet zeker dat ze naar me kijken. Ik heb daar bewijzen van, die ik zal geven. Als ik zeg, dat ze me observeren, dan bedoel ik dat in klinische zin. Ze weten dat ik langzaam de afgrond inglijd, en daar praten ze met elkaar over. Dat is onverdraaglijk. Maar het ergste is, dat ik niet kan reageren. Als je aanvoelt wanneer je belachelijk bent, als je zelfrespect hebt, dan lijd je. Steeds vaker zeg ik tegen mezelf, dat je zonder gevoel van eigenwaarde beter af zou zijn. Ik wil best toegeven, dat er nog altijd mensen zijn die sterke hartstochten kennen die niets te maken hebben met eergevoel, maar dat moeten er maar heel weinig zijn, je moet ze op de vingers van één hand kunnen
tellen. Sterke hartstochten! Die zou ik ook wel gekend willen hebben. Dat moet fantastisch zijn. Als er niets anders telt dan waar je van houdt of het doel dat je wilt bereiken.
Ze keken naar me. Ik durf niet te zeggen, dat dat me weer te binnen schiet. Ik voelde dat ze naar me keken. Marie keek naar me, vanuit één van de kamers die ze deed. Ik zag dat ze weg liep van het raam toen ik opkeek. Of is ze er blijven staan om me te pesten? Ze is blijven staan, absoluut zeker, de feeks. Ze weet dat ik er de pest aan heb, ze is met opzet blijven staan. Overdonderd als ik was, heb ik een idiote zin tegen haar gezegd, zo één die we op school zeiden, mankeert er wat aan me, heb ik tegen haar gezegd. Wat heeft ze geantwoord? Laat ik 't me precies herinneren. Ze
| |
| |
heeft niets geantwoord. Ze heeft haar schouders opgehaald, wat nog denigrerender was. En ze is op haar ellebogen leunend uit het raam blijven hangen. Ik zie haar nog staan. Wat een lef. Wat een vuile lef. Ik was perplex. Was ik perplex? Jazeker, ik heb niets meer gezegd en ik deed alsof ik in de kastanjeboom keek, alsof ik het nest zocht. Dat was tenminste aannemelijk. Ze hadden het over een nest in de kastanjeboom gehad. Dat nest probeerde ik dus te vinden. Wat hadden ze gezegd dat het voor vogels waren? Ze wisten het niet. Vinken of merels. Dus zocht ik, zocht ik, liep ik om de boom heen. Niet om mijn papiertje te vinden, maar dat nest. Natuurlijk heb ik het niet gevonden. Ik keek snel of Marie nog aan het raam stond, maar ze was er niet meer. Ze had er lak aan, ze ging door met haar huishouden, ze had me vernederd en dat was genoeg. Dat kreng. Laten ze dienstmeiden en vrouwen afschaffen. Laten ze ons met rust laten, zodat je zo je werkje en je eigen onderzoekje kunt doen.
En wat heb ik toen gedaan? Stond mijn gevoel van eigenwaarde me toe dat papiertje verder te zoeken? Marie kon ieder moment weer opduiken en me op ieder moment weer vernederen. Ik heb 't vast opgegeven en moet onder de kastanjeboom zijn gaan zitten. Dat was al tamelijk ongewoon, m'n broek zou helemaal zwart worden, maar ik moest nadenken, me afvragen wat ik zou gaan doen. Misschien heb ik de stoel met een blaadje afgeveegd. Ben ik lang zo blijven zitten? Want dat overkomt me nu hoe langer hoe vaker, dat ik als een blok op een stoel blijf zitten en dat de tijd verstrijkt. Dan ben je zogenaamd afwezig. Ten onrechte. In die toestand ben je juist aanwezig, zwaar aanwezig, loodzwaar aanwezig. En laten ze me niet vertellen, dat je niet weet waar je aan denkt op die momenten. Je denkt aan één ding, altijd aan hetzelfde. En daarna kun je alles wat je erover gedacht hebt, opnoemen. En dat zonder je erg te vergissen, je hebt toch steeds aan hetzelfde gedacht. Voor mij was dat op dat moment mijn papiertje, het kon alleen maar mijn papiertje zijn. Hoe dat had kunnen verdwijnen en wat ik moest gaan doen. Het zou kunnen dat Marie toen echt weggegaan is om boodschappen te doen. Maar ik moet er zeker van zijn. Ik wil niet steeds in herhaling vervallen, hoewel dat buitengewoon prettig is. Ik wil vooruit komen.
Marie ging weg om boodschappen te doen. Maar waarom eigenlijk? Was het tijd om naar de markt te gaan? 't Is wat, als je je niet wilt vermoeien en niet wilt zeggen, dat schiet me te binnen. Daarna hangt het je de keel uit en moet je helemaal opnieuw beginnen. Als het tijd was om het huishouden te doen, dan was het geen tijd voor boodschappen. Of ik
| |
| |
moest een uur onder m'n kastanjeboom gezeten hebben. Of Marie, die de laatste kamer deed, moest direct daarna weggegaan zijn. Laten we het helder houden. Geen verzinsels. Laten we opnieuw beginnen.
Ik ben om acht uur opgestaan, ik ben naar beneden gegaan om thee te drinken in de eetzaal. We noemen de eetkamer eetzaal, er zijn mensen die daar niet goed van worden, dat riekt naar een klooster of kostschool, maar jammer dan, we hebben die gewoonte nu eenmaal. Iemand heeft in het begin dat woord laten vallen, misschien Gaston voor de grap, en zo is het gebleven. Ik ben direct weer naar boven gegaan, ik heb me aangekleed en ik ben aan mijn tafel gaan zitten. Kwart voor negen op z'n laatst. Ik heb wat ik de vorige avond geproduceerd had, herlezen en ik ben opnieuw gaan schrijven. Ik heb mijn papiertje direct gemist, ik heb ernaar gezocht op de tafel en in de kamer. Kwart over negen op z'n laatst. Ik ga nu geen verhandeling beginnen over de tijd die je verliest, vergeet, verdonkeremaant, die je bedenkt of die je er al niet stiekum bij verzint, daar word ik niet goed van. Dat is trouwens zo doorzichtig en dat interesseert niemand meer. Nee, ik wil alleen maar weten hoe laat ik naar beneden ben gegaan, naar de tuin. Het moet twintig over negen geweest zijn toen ik die beslissing nam. Het heeft me niet meer dan vijf minuten gekost om de tuin en de schuur te inspecteren. Laten we zeggen, dat het ruw geschat half tien was toen die feeks voor het raam is gaan staan. Jazeker, want ze was net klaar met de laatste kamer. Ze zal direct daarna naar beneden gegaan zijn, het was tijd voor de boodschappen. Dat komt me wel uit. Het was beslist Marie. Anders had ik nog meer namen moeten laten vallen, om ze daarna weer terug te nemen... Ze zullen toch wel vroeg of laat bekend worden.
Heeft Marie alleen maar naar me staan kijken toen ik op m'n stoel zat of heeft ze ook iets tegen me gezegd? Zou ze tegen me gezegd hebben wat zoekt U? Waarschijnlijk niet, eerder wat doet U daar? Waarom blijft dat woord prul in m'n hoofd hangen? Als ze me gevraagd heeft wat doet U, dan heb ik beslist geantwoord niets, om ervan af te zijn. Ze heeft me waarschijnlijk gevraagd, wat zocht U daarnet, en ik heb op de bekende toon geantwoord, dat papiertje dat U opgeruimd hebt. Dat was het misschien. Maar stel dat ik 't alleen maar verzonnen had, dat ze mij dat vroeg, en dat ik 't verzonnen had, dat ze me daarna antwoordde uw prul? Want dat had ze al eerder gezegd, zelfs verschillende keren, en dat bracht me iedere keer in dezelfde toestand. Het begint al lastig te worden. Je moet het eenvoudig houden. Niet te vaak tegen jezelf zeggen, dat je het wel eens had
| |
| |
kunnen verzinnen. Vertrouwen hebben in wat je je herinnert, misschien niet altijd in eerste instantie, maar in ieder geval in tweede, en zeg het dan zoals het is, positief. Nu het woord prul gevallen is stop ik ermee, dat is gezonder. Dat is bijna een keus, dat grenst aan oneerlijkheid. Ik kan niet anders, het spijt me. Ik moet mezelf een beetje pijnigen, mezelf door elkaar schudden. Mijn verhaal zal er duidelijker van worden. Dat is logisch. En als ik eenmaal iets logisch vind, dan moet ik ermee ophouden. Je zou zeggen, dat hier een sprankelend genie aan het woord is. Nee, ermee ophouden de bekende weg te bewandelen.
Orde op zaken stellen, daar houd ik het meeste van. Daar geniet ik van kan ik wel zeggen. Precisie, wat fantastisch. Maar de mensen begrijpen dat niet. Ze denken dat het 'm zit in schoonheid of luxe of liefde of God mag weten wat. Maar het zit 'm in de precisie. Daar ga ik van uit m'n bol. Het juiste woord vinden, precies het juiste woord vinden, dat is goddelijk. Ik moet tussen haakjes wel zeggen, dat vaak het woord stront het meest precieze woord is. Je moet toch ook een beetje kunnen lachen.
|
|