ver dus nog de aanloop daarnaartoe, het moment vóór het moment waar het om begonnen was - zulke intens hartverscheurende details, jongen.
Daar oog voor te hebben noemde hij nu eens een gave dan weer een mysterie. Maar hoe dan ook: iets onverklaarbaars. Gezichten fotografeerde Ruwette dus bij voorkeur scheef. Of ondersteboven. Of half. Maar eigenlijk, realiseer ik me nu, kwamen er nauwelijks gezichten voor op zijn portretten. Dat heb ik hem ook wel eens horen zeggen: de waarheid heeft een natuurlijke afkeer van gezichten. Al die strakke trekken, wat zou die zich in bochten wringen. D'r zijn heel wat toegankelijker gebieden, vrijwel onbewaakt. Een wat ver omhoog gekropen broekspijp. Een bloemmotiefverfrommelende rug. Een achterwerk van krakend perspex. Intens! De Geschiedenis, Ruwettes Eenogige Versie van de Ware Geschiedenis, bestond uit textiel, katoen, wol, kamgaren, zijde, altijd ongelukkig gedrapeerd om lijven, altijd wat te veel, te weinig, te bollend, te strak. En altijd moesten anderen uit die incongruenties de passende drama's afleiden. Het liefst - machteloos registreerde ik mijn opwinding - het liefst zou ik dat grijnzende oog in dat spiegeltje dicht timmeren.
Misschien stond dat me nog het meest in hem tegen: niet eens die krakkemikkige kunstfoto's als zodanig, maar de manier waarop hij ze toonde. Altijd midden in een gesprek, zonder inleiding of aanleiding, zodat je wel gedwongen was te vragen wat dat voorstelde. Ik kan me niet herinneren dat hij ooit een geschikt moment afwachtte, of dat hij zijn foto's liet zien als illustratie bij het een of andere verhaal - eerder leek het alsof hij dat verhaal algemeen bekend veronderstelde. Een tijdlang heb ik gedacht dat dat naïviteit van hem was, te vergelijken met de manier waarop wildvreemde kinderen je enthousiast komen vertellen dat ze eindelijk eens een keer van Henk gewonnen hebben of dat Carola alweer vals is, en wat je daarvan vindt. Maar sinds een tijdje verdenk ik hem van opzet.
Ik denk dat het een bewuste strategie is - misschien geboren uit nood, wat heel goed mogelijk is, want een helder verteller is hij nooit geweest -, een doelbewuste strategie om anderen, en speciaal mij vermoed ik, in een vragende positie te manoeuvreren. Hij realiseert zich maar al te goed dat ik er geen idee van heb in welke negorij hij nu weer heeft rondgehangen, geen idee wat ik aan moet met die idiote kussens op die bank en die trouwfoto's trapsgewijs aan de wand erboven, en nog minder met die nagenoeg ontvleesde maar ongetwij feld zeer intense halve schedel boven dat projectiescherm, hij wil mij alleen maar onverhoeds op vreemd territorium krijgen, hij wil mij onzeker zien, verlegen met de situatie. En het treurige is