Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1985 (nrs. 33-36)
(1985)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Julio Cortázar
| |
De eenvoudigste manier om een stad te verwoestenVerstop je in het gras en wacht tot een grote wolk type stapel boven de verafschuwde stad is aangekomen. Schiet dan de verstenende pijl af, de wolk verandert in marmer en de rest behoeft geen betoog.
Mijn vrouw die weet dat ik aan een boek werk waarvan alleen de wens en de titel vaststaan, leest over mijn schouder en vraagt: ‘Worden het mémoires? Is de aderverkalking dan al ingetreden? En | |
[pagina 47]
| |
waar zet je de kooi van de bisschop?’ Ik antwoord dat de slagaders op mijn leeftijd zeker hun slinkse verglazing moeten zijn begonnen, maar dat deze mémoires niet zullen vervallen in het narcisme van de verstandelijke andropauze, dat ze liever stilstaan bij de Magritte-wolk, bij Theodor W. Adorno, en bij een gedrag dat niemand beter heeft beschreven dan Felisberto Hernández wanneer hij in Landen van de herinnering (niet van de herinneringen) ontdekt dat zijn gedachten altijd aarzelen tussen het oneindige en niezen. Wat de kooi betreft, ik moet de bisschop die bovendien een alruin-wortel is nog opsluiten, en we zullen wel zien waar we zijn aarzelende hel installeren. Ons huis is tamelijk groot maar ik heb altijd de neiging gehad om tegen de leegte te vechten terwijl mijn vrouw vecht in tegengestelde richting, wat ons huwelijk een van zijn vele opwindende aspecten heeft gegeven. Als het aan mij lag hing ik de kooi van de bisschop midden in de huiskamer, dan zou de bisschoppelijke alruin-wortel deelhebben aan onze ritmische zomer, ons aan de maté zien om vijf uur in de middag en aan de koffie op het uur van de Magritte-wolk, om maar te zwijgen van de kronkelende oorlog tegen horzels en spinnen. Mijn dierbare Maria Zambrano die liefdevol de verschillende uitingen van Arachne verdedigt, zal het me vergeven als ik zeg dat ik vanmiddag een schoen en vijfenzeventig kilo gewicht op de zwarte spin die over mijn broek wilde klimmen heb geplant, een manoeuvre waarmee ik haar merkbaar heb kunnen ontmoedigen. Uiteraard hebben de resten van de spin zich al verenigd met de voor de bisschop van Evreux bestemde spijzen die zich ophopen in een hoek van de kooi waar je dankzij een stompje kaars eindjes touw, Gauloise-peukjes, droge bloemen en slakken onderscheidt en nog een stapel ingrediënten die de goedkeuring zouden wegdragen van de schilder Alberto Gironella al leken de kooi en de bisschop hem zuiver het werk van een dilettant. Ik zal de kooi hoe dan ook niet in de huiskamer kwijt kunnen; net als de wolk boven Cazeneuve zal hij verontrustend boven mijn werktafel blijven hangen. Ik heb de bisschop al opgesloten: ik heb met twee Engelse sleutels de ijzeren strop aangetrokken die zijn hals snoert, terwijl ik hem nauwelijks een steunpunt laat voor de rechtervoet. De ketting die de kooi draagt piepte iedere keer dat de deur van mijn kamer openging, en ik zie de bisschop van voren, daarna van drie kanten, soms op zijn | |
[pagina 48]
| |
rug; de ketting heeft de neiging om een kooi in een enkele positie te houden. Als het etensuur aanbreekt en ik het stompje kaars aansteek, valt de schaduw van de bisschop op de gesauste wanden; zijn alruinwortelkant laat zich meer zien in de schaduw. Aangezien er in Saignon heel weinig boeken zijn, nauwelijks de tachtig of honderd die we gedurende de zomer lezen en die we kopen bij boekhandel Dumas als we op marktdag naar Apt rijden, ontbreekt het me aan informatie over de bisschop en ik weet niet of hij los of geketend in zijn kooi zat. Ik besluit hem wat zijn bisschoppelijke kant aangaat aan zijn nek geketend te houden maar wat de alruinwortelkant aangaat baart de behandeling me zorgen. Mijn probleem is ingewikkelder dan dat van Louis XI, voor wie alleen een bisschoppelijk probleem gold; ik heb bisschop, alruinwortel; daarenboven zijn die twee samen een derde ding in de gedaante van een oude wijnrank van zo'n vijftien centimeter lengte, met een enorm, maar vaag geslacht, een hoofd dat eindigt in twee horens of voelsprieten, en een paar armen die in staat zijn schijnheilig een veroordeelde op het wiel te binden of een dienstmeid die niet wantrouwend genoeg stond tegenover strozolders. Ik houd het op de strop en een voeding van duivelse aard; voor de alruinwortel zal er om de zoveel tijd een schotel melk zijn, bovendien heeft iemand me verteld dat je alruinwortels met een veer moet strelen om te maken dat ze tevreden zijn en met hun gunsten gaan strooien. De ironie in de vraag van mijn vrouw is een beetje als de wolk boven Cazeneuve blijven hangen. En waarom geen mémoires? Als ik daar nu zin in zou hebben, waarom niet? Wat een hypocriet continent, Zuid-Amerika, wat een angst dat ze je zullen uitmaken voor ijdel en/of verwaand. Als Robert Graves of Simone de Beauvoir over zichzelf praten, groot respect en verering; als Carlos Fuentes of ik onze mémoires zouden publiceren, zouden ze ons onmiddellijk voorhouden dat wij onszelf belangrijk vinden. Een van de bewijzen voor de onderontwikkeling van onze landen is het gebrek aan vanzelfsprekendheid bij het schrijven; een ander is het gebrek aan humor, want die wordt niet zonder vanzelfsprekendheid geboren. De som van vanzelfsprekendheid en humor is wat in andere maatschappijen de schrijver zijn persoonlijkheid geeft; Graves en De Beauvoir schrijven hun mémoires nog dezelfde dag dat ze op het idee komen, zonder dat zij of hun lezers het vreemd vinden. Wij, | |
[pagina 49]
| |
angstvallige produkten van de zelfcensuur en van de glimlachende waakzaamheid van vrienden en critici, beperken ons tot plaatsvervangende mémoires, door à la Frégoli uit onze romans op te doemen. Iedere romanschrijver mag dat altijd een beetje doen, omdat het in de aard van de dingen ligt, maar wij blijven binnen, wij bouwen een wettige woonstee in onze romans, en als wij de straat opgaan zijn wij een stelletje vervelende heren, bij voorkeur gekleed in donkerblauw. Waarom zou ik in 's hemelsnaam mijn mémoires niet schrijven nu mijn schemering begint, nu ik de kooi van de bisschop af heb en verantwoordelijk ben voor een stapeltje boeken die enig recht geven op de eerste persoon enkelvoud? Theodor W. Adorno lost het probleem op door wild met alle schrammen van dien op mijn knieën te springen, want zolang ik met hem speel vergeet ik de mémoires en zou ik liever uitleggen dat zijn naam niet is ontstaan uit ironie maar uit het oneindige genot dat bepaalde Argentijnse correspondenties mijn vrouw en mij bezorgen. Ook zonder dat ik het uitleg zal duidelijk zijn dat ik het veel leuker vind om over Theodor en andere katten of personen te praten dan over mezelf. Of als het er op aan komt over de alruinwortel, waarover nog bijna niets is gezegd. Albert-Marie SchmidtGa naar eind1. leert dat de Adam van de kabbalisten niet alleen uit het paradijs werd gestoten, maar dat Jehova, die commanderende vogel, het Eva ontzei. Adam zag in alle duidelijkheid in een droom het beeld van de beminde vrouw die uit verlangen de zijne werd, en het zaadje van de eerste mens viel op aarde en uit het zaadje kwam een plant die een menselijke gedaante aannam. In de middeleeuwen (en in Duitse films) wordt gesuggereerd dat de alruinwortel een vrucht van de galg is, van de sinistere laatste stuiptrekking van de gehangene. Er was een cronopio met heel lange voelsprieten voor nodig om de brug te slaan tussen dermate ongelijke versies. Is Jezus niet de nieuwe Adam, werd hij niet gehangen aan een hout, zoals het in de Handelingen der Apostelen heet? Het christelijk fatsoen verdoezelde - letterlijk - de wortel van het geloof, dat werd gedegradeerd tot het niveau van een sprookje van Grimm, dat van de maagdelijke, ten onrechte gehangen jongeling aan wiens voeten de alruinwortel groeit; maar die jongeling is Christus, en zijn ongewilde vrucht vult de folklore bij gebrek aan een betere herkomst. | |
[pagina 50]
| |
Meer over katten en filosofenWat een uitzonderlijk geluk een Zuidamerikaan te zijn, in het bijzonder een Argentijn die zich niet verplicht acht serieus te schrijven, serieus te zijn, achter zijn machine te gaan zitten met gepoetste schoenen en een grafachtig besef van de ernst-van-het-moment. Een van de uitdrukkingen waar ik bij wijze van voorbode in mijn kindertijd van hield, is die van een medeleerling: ‘Wat was dat lachen, iedereen huilde!’ Niets komischer dan overeengekomen ernst als waarde die voorafgaat aan alle belangrijke literatuur (nog zo'n oneindig komisch begrip als het wordt voorondersteld), de ernst van wie schrijft als iemand die plichtshalve naar een dodenwake gaat of een pastoor te grazen neemt. Over dat van die dodenwake moet ik iets vertellen dat ik ooit Alejandro Gancedo heb horen zeggen, maar eerst kom ik terug op de kat want het wordt tijd om uit te leggen waarom hij Theodor heet. In een roman die op een zacht pitje werd gebrouwen stond een passage die ik oversloeg (men zal zien dat ik zoveel dingen in die roman heb overgeslagen dat er, zoals Macedonio zou zeggen, als ik nog iets weglaat niets meer overblijft), en in die passage bediscussieerden drie helemaal niet ernstige of belangrijke Argentijnen het probleem van de zondagsbijlagen bij de kranten in Buenos Aires en aanverwante thema's op de wijze die volgt. Misschien had ik het al over een zwarte kat; het wordt tijd om aan te geven dat hij Theodor heette als indirecte hommage aan de Duitse denker, en dat Juan, Calac en Polanco hem die naam hadden opgelegd na omstandig commentaar op de literaire materialen die bepaalde trouwe tantes uit Rio de la Plata opstuurden en waarin bepaalde nogal flodderige sociologen overliepen van citaten van de beroemde Adorno, wiens opvallende naam ze letterlijk schenen te willen gebruiken om hun essays op te sieren. Het was in een tijd dat bijna alle artikelen in dat genre waren bezaaid met citaten van Adorno en ook van Wittgenstein, reden waarom Polanco er op hamerde dat de kat het verdiende Tractatus gedoopt te worden, een voorstel dat slecht viel bij Calac, Juan en de betrokken kat die daarentegen helemaal niet gedeprimeerd leek door de naam Theodor. Volgens Polanco, die de oudste was, had de kat twintig jaar daarvoor om soortgelijke redenen Rainer Maria moeten heten, een beetje later | |
[pagina 51]
| |
Albert of William - zoek maar uit, uitzoeker - en weer later Saint-John Perse (een grootse naam voor een kat, goedbeschouwd) of Dylan. Terwijl hij voor de verblufte ogen van Juan en Calac met oude vaderlandse kranteknipsels zwaaide, slaagde hij er in onweerlegbaar aan te tonen dat de sociologen die aan zulke kolommen meewerken in wezen een en dezelfde socioloog moeten zijn, en dat het enige wat in de loop van de jaren veranderde de citaten waren, met andere woorden, waar het in deze op aankwam was met de mode meegaan en op-straffe-van-diskrediet iedere vermelding van auteurs vermijden die in het voorgaande decennium al waren gebruikt. Pareto, vies woord, Durkheim, niet sjiek. Zodra de knipsels binnenkwamen gingen de drie tartaren na met wie de socioloog zich die weken had beziggehouden, zonder dat zij zich druk maakten om de verschillende handtekeningen onder de artikelen want het enige wat interessant was, was om de zoveel centimeter het citaat van Wittgenstein of Adorno te ontdekken zonder hetwelk het artikel niet denkbaar was geweest. ‘Wacht maar,’ zei Polanco, ‘je zult zien dat binnenkort de beurt is aan Lévi-Strauss als het al niet zover is, en hou je dan vast, jongens.’ Juan memoreerde terloops dat de jeans met het meeste aanzien in de V.S. werd gefabriceerd door een zekere Levy-Strauss, maar Calac en Polanco wezen hem er op dat hij afdwaalde en toen gingen zij gedrieën over tot een onderzoek naar de laatste activiteiten van het lekker dier. Dat van lekker dier was bijna exclusief eigendom van Calac, die dozijnen sonnetten van genoemd lekker dier uit zijn hoofd kende en ze opzei terwijl hij er kwartetten en terzetten tussen zette zonder dat iemand het verschil merkte, evenmin als het feit dat zij zondag de achtste twee namen had en de negenentwintigste maar één ook maar enigszins afbreuk deed aan de evidentie dat er maar één lekker dier was die op verschillende plaatsen woonde met verschillende namen en echtgenoten, maar op beslist ontroerende wijze altijd hetzelfde of bijna hetzelfde sonnet schreef. ‘Het is zuivere verzinwetenschap,’ zei Calac, ‘die kranten waren aan mutatie toe, er is sprake van een meervoudig protoplasma dat nog niet weet dat het zou kunnen wonen zonder dubbele huur te betalen. De onderzoekers zouden de geenszins toevallige ontmoeting tussen de Socioloog en het Lekker Dier moeten arrangeren om te zien of de genetische vonk plaatsvindt en dan zijn wij een ver- | |
[pagina 52]
| |
schrikkelijke stap verder.’ Uiteraard bleef Theodor hier tamelijk onverstoorbaar onder zolang ze maar een kommetje lauwe melk voor hem neerzetten naast het bed van Calac, de agora waar dergelijke vraagstukken omtrent het Zuidamerikaanse lot werden bestudeerd.
uit: La vuelta al día en ochenta mundos |