Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1984 (nrs. 29-32)(1984)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] Hans van Pinxteren Hecatombeon Heiig begin van de zomer. Bomen gehuld in wattig groen. Ik breng de sleutel bij de slager. Ik stap het slachthuis in. Zwart voor mijn voeten de stier, kolos op graniet. Slang naast zijn kop, doorschijnend blauw, spoelt het bloed van de grond. Witte, zoete dampen. Het rode spoor lengt in het hete water. En het stof niets dan een brandend karakter dat wordt genoteerd in het boek van de zwijgende. Ik dwaal over het opgespoten land. Er lopen jongens voorbij met hoepels van hout. Die lagen in het riet langs de sloot, waar ze salamanders vingen. Nu ik er zelf naar zoek, beland ik in moeras. Er komt een meisje naar mij toe, met een hoepel in iedere hand. Ze vliegen in brand, en met hoepel en al zinkt ze weg in het veen. Op een nacht word ik mij voor het eerst bewust. De oorlog is nog maar net uitgewoed. Uit deze verre kindertijd hoor ik stemmen klagen en bezweren. Snikken van ontzetting. Wild gezang dat opstijgt uit de synagoge, schuin tegenover ons huis. Rauw verdriet, momenten van extase. [pagina 83] [p. 83] Een plaat vol krassen, chassidisch koor. Muziek die bij vlagen tot mij komt en angst aanjaagt. Flarden van de nacht. Om mij heen is het duister. Ik weet niet of ik slaap of droom of wakker word van dit gezang. Je loopt door een dikke laag bladeren. Er dwarrelt een rode en gele sneeuw, je hebt het koud noch warm. Je gaat liggen in het dorre loof en ik dek je ermee toe als in een rouwfloers. Je vertelt me van de rust van oude mensen die je hebt ontmoet, en die leven in een aura van stils- taande lucht. Je huilt om de leegte die rondom hen oprijst bin- nen de muren van een ghetto waar alle bekenden zijn verdwenen - terwijl hun geest - terwijl zij in de geest daar zijn gebleven. Ik heb deze droefheid herkend. Ik weet je getroost door de bladeren. ‘Durf je te genieten?’ Uit de eenvoud van het stille lied, dat jij voor me zingt, dat jij voor me zingt in de nacht, klin- ken verre, vreemde woorden op. Die ik ken, herken: ‘vriend naar mijn hart’. In de eenvoud van het verre lied dat jij voor me zingt, zegt mij de stem van de vreemde koren: ‘drink’. Het water fluistert met het riet. Vorige Volgende