van Recife te hebben verlaten, ineens op die verschrompelde, enigszins droefgeestige en totaal ontheemde wolk stuit?
Die wolk heeft mijn belangstelling gewekt en mijn nieuwsgierigheid geprikkeld. Sindsdien loop ik met opgeheven hoofd. Als ik op reis ben, bezoek ik geen landen meer, maar luchten. Mijn geografische beschrijvingen bestaan uit regenwolken en laaghangende, grijsgrauwe wolkenmassa's, mijn reisgidsen berusten op wind. Ik beoefen een nog weinig ontwikkelde, maar veelbelovende tak van wetenschap, de archeologie van het klimaat. Men stroopt de lucht af met scherpe blik, zoals men een ruit ontdoet van de wasem die zich erop bevindt, en dan haalt men een restje hemelsblauw, sporen van passaatwind van lang geleden, echte moessons te voorschijn, kortom, de nietige overblijfselen van de grote migraties uit de geschiedenis.
Ik bezit een hele catalogus van de verloren lucht. Het mooiste stuk wordt echter gevormd door een tweetal Japanse wolken uit de achttiende eeuw, die zijn aangetroffen in Digne. Ik heb precies kunnen vaststellen uit welke tijd ze afkomstig zijn, want deze twee wolken hebben het geluk gehad dat ze, alvorens naar de Voor-Alpen te vertrekken, geschilderd zijn door Hai Kaïu, de meester van Kyoto, en men kan ze overigens bewonderen in het Keizerlijke Museum in Yokohama. Er wordt verondersteld dat de beide wolken, laaghangende, grijsgrauwe wolken, zijn verdwaald nadat Hai Kaïu ze had afgebeeld en in Digne is men ze drie eeuwen later weer op het spoor gekomen. Tien jaar geleden hebben ze zich bij ons geïnstalleerd. Sindsdien verplaatsen ze zich niet meer en doen ze niets.
Ik ben erg op ze gesteld want ze maken geen drukte. Ze zijn heel dun en zelfs doorschijnend, mettertijd tot op de draad versleten! 's Morgens spelen ze als Japanse wolkjes, ze verorberen een kurkeik, dagen maken ze nevel of mist. Ik stel hun bescheidenheid op prijs. Beschroomd als ze zijn, komen ze nauwelijks buiten hun kleine domein, op de punt van het Eiland der abten.
Ik zou in de verleden tijd moeten spreken, want ik ben getuige geweest van hun einde. Ze werden geleidelijk zwakker, zoals een droom voorbijgaat. Jaar na jaar nam hun gloed af, vervaagden ze. Het laatste seizoen was er boven de rivier alleen nog maar een uit twee delen bestaand, langgerekt, schitterend licht, het leek wel een barst in een ruit of een van die sporen die dieren in de klei achterlaten nadat ze zijn gestorven.