| |
| |
| |
Francis Ponge
Vertaald door Everdien van der Loo
Regen
De op de binnenplaats neerkomende regen, waarnaar ik kijk, valt heel ongelijkmatig. In het midden is het een dun, niet aaneengesloten gordijn (of net), een onafwendbaar maar betrekkelijk langzaam vallen van vermoedelijk vrij lichte druppels, een gestage, krachteloze neerslag, een heel fijne verbrokkeling van de zuivere meteoor. Niet ver van de rechter- en van de linkermuur vallen, duidelijker hoorbaar, zwaardere, afzonderlijke druppels. Hier lijken ze qua grootte op een graankorrel, daar op een erwt, elders bijna op een knikker. Over bovendorpels, langs de vensterbanken stroomt de regen horizontaal, terwijl hij aan de onderkant van die hindernissen in de vorm van bolronde kussentjes blijft hangen. Over de gehele oppervlakte van een klein zinken dak dat zich in het gezichtsveld bevindt, stroomt hij als een heel dun watervlies vol glinsteringen, die ontstaan doordat de onzichtbare golvingen en bobbels in de dakbedekking heel verschillende stromingen veroorzaken. Vanuit de aangrenzende goot, die hij langzaam doorstroomt als een diepe beek met slechts weinig verval, valt hij plotseling in een loodrecht, tamelijk los gevlochten koord omlaag tot op de grond, waar hij uiteenspat in fonkelende nestels.
Elk van zijn vormen daalt op een heel eigen wijze neer; dat gaat gepaard met een heel eigen geluid. Het geheel leeft intens, als een ingewikkeld mechanisme, even nauwkeurig als onzeker, gelijk een uurwerk waarvan de veer wordt gevormd door de zwaarte van een bepaalde neerdalende dampmassa.
Het getik op de grond van de loodrecht neervallende waterkoorden, het klokkende geluid van de dakgoten, de vederlichte gongslagen worden talrijker en weerklinken te zamen in een concert dat niet eentonig maar juist verfijnd van klankkleur is.
Wanneer de veer is ontspannen, werken sommige radertjes nog enige tijd door, steeds langzamer, en dan komt de hele machinerie tot stil- | |
| |
stand. Breekt nu de zon door, dan verdwijnt alles snel, het schitterende apparaat verdampt: het heeft geregend.
| |
De sigaret
Laten we eerst de tegelijk nevelige en droge, verwarde atmosfeer weergeven, waar de sigaret altijd schuin insteekt, aangezien zij die atmosfeer onafgebroken doet ontstaan.
Dan de sigaret zelf: een niet zozeer lichtgevend als wel sterk geurend fakkeltje, waarvan met regelmatige tussenpozen een berekenbaar aantal ashoopjes zich losmaakt en afvalt.
Haar passie tenslotte: die gloeiende punt, die overgaat in zilverige schilfers, voortdurend nauw omsloten door een gloeikousje dat bestaat uit de schilfers die het kortst geleden zijn ontstaan.
| |
In nevel gehuld, verliezen de bomen hun blad
In de nevel die de bomen omgeeft, worden de bladeren hun ontstolen; die al, geheel van slag door een langzame oxydatie en uitgeput doordat het voedingssap ten gunste van de bloemen en vruchten wordt onttrokken, sinds de hittegolven van augustus losser waren komen te zitten.
In de schors ontstaan verticale sleuven waarlangs de vochtigheid naar de grond wordt geleid en zich zodoende afwendt van de levende delen van de stam.
De bloemen worden verstrooid, de vruchten worden afgeworpen. Sinds hun prilste jeugd zijn de bomen ermee vertrouwd geraakt afstand te moeten doen van hun levensuitingen en van delen van hun lichaam.
| |
| |
| |
Het brood
De oppervlakte van het brood is prachtig, alleen al omdat het welhaast de aanblik van een panorama biedt: alsof men de Alpen, de Taurus of de Cordillera de los Andes in de hand heeft.
Zo werd dus een vormeloze massa waaruit luchtbellen ontsnapten voor ons de stervormige oven ingeschoven, een massa waaruit bij het hard worden toppen, dalen, golvingen en kloven ontstonden...
En al die vlakke gedeelten die bijgevolg zo duidelijk vorm kregen, die dunne plaveien waar het licht toegewijd zijn stralen op doet rusten, - zonder enige aandacht voor de onooglijke weekheid die onder de oppervlakte schuilgaat.
Dat laffe en kille binnenste gedeelte, dat het kruim wordt genoemd, bestaat uit weefsel dat hetzelfde is als het weefsel van de sponzen: de bladeren of bloemen ervan zijn gelijk siamese tweelingzusters aan alle ellebogen met elkaar vergroeid. Wanneer het brood uitdroogt, raakt de bloei ten einde en verflensen de bloemen: ze laten dan los, waardoor de massa brokkelig wordt...
Echter, laten we het brood breken: in onze mond moet het immers niet zozeer iets eerbiedwaardigs als wel iets eetbaars zijn.
| |
Het vuur
Het vuur brengt ordening teweeg: eerst bewegen alle vlammen zich in een willekeurige richting...
(Men kan de voortgang van het vuur slechts vergelijken met de voortgang der dieren: het moet eerst de ene plaats verlaten om een andere te kunnen innemen; het verplaatst zich tegelijkertijd als een amoebe en als een giraffe, schiet reikhalzend voorwaarts, sluipt dicht langs de grond...)
Dan, terwijl de systematisch aangestoken massa's ineenstorten, worden de vrijkomende gassen langzamerhand omgezet in één enkele keten van vlindervormige vlammen.
| |
| |
| |
De kringloop der jaargetijden
De winterslaap moe, zijn de bomen er plotseling van overtuigd dat zij worden misleid. Ze houden het niet langer uit: ze laten hun woorden los, een stortvloed, een golf van groen die wordt uitgebraakt. Ze streven er naar zich te hullen in een waar bladerkleed van woorden. Niets aan te doen! Er zal op een of andere manier wel ordening in het geheel ontstaan! Maar die ordening ontstaat werkelijk! Geen enkele vrijheid in het uitkomen der bladeren... De bomen doen, dat geloven ze althans, allerlei woorden ontspruiten, ze vormen twijgen om nog meer woorden aan op te hangen: onze stammen, denken ze, zullen alles wel op zich nemen. Ze trachten zich te verbergen, in elkaar op te gaan. Ze menen alles te kunnen zeggen, de wereld volledig met uiteenlopende woorden te kunnen bedekken: ze zeggen echter niets anders dan ‘de bomen’. Zelfs niet in staat om de vogels tegen te houden die van hen vandaan vliegen, terwijl ze er juist mee ingenomen waren dat ze zulke bijzondere bloemen hadden voortgebracht. Altijd hetzelfde blad, altijd dezelfde wijze waarop het zich ontvouwt, en dezelfde begrenzing, altijd gelijkvormige, symmetrische bladeren, symmetrisch opgehangen! Probeer nog eens een blad! - Hetzelfde! Nog een ander! Hetzelfde! Kortom, ze laten zich door niets tegenhouden, behalve, plotseling, door deze opmerking: ‘Het is niet mogelijk uit de bomen naar buiten te treden met middelen die aan bomen eigen zijn’. Wederom vermoeidheid, en wederom een geestelijk keerpunt. ‘Laten we niet verhinderen dat dat alles geel wordt en afvalt. Moge de zwijgzame toestand komen, de onthechting, de herfst.’
| |
Het weekdier
Het weekdier is een wezen - bijna een - hoedanigheid. Het heeft geen geraamte nodig, alleen maar een beschermend omhulsel, ongeveer zoals verf in de tube.
De natuur toont hier het plasma in vormloze toestand. Ze laat alleen zien dat ze eraan hecht door het zorgvuldig te beschermen, in een schrijn
| |
| |
waarvan de binnenzijde het mooist is. Het is dus niet zomaar een fluim, maar een uiterst kostbare werkelijkheid. Het weekdier beschikt over een enorme kracht om zich weer te sluiten. Het is in feite slechts een spier, een scharnier, een deur met een dranger.
Waarbij de deur zich uit de dranger heeft gevormd. Twee enigszins holronde deuren vormen zijn hele onderkomen.
Eerste en laatste onderkomen. Het woont erin tot na zijn dood. Onmogelijk het er levend uit te voorschijn te halen.
De kleinste cel van het menselijk lichaam is op deze manier, en met deze kracht, verbonden met het woord, - en omgekeerd.
Soms echter komt een ander wezen dit graf, wanneer het stevig van bouw is, schenden en de plaats van de gestorven bouwer innemen.
Dat is het geval met de heremietkreeft.
| |
Aantekeningen voor een schelp
Een schelp is maar iets kleins, maar ik kan hem onmetelijk groot laten worden wanneer ik hem terugleg op de plaats waar ik hem vond, op het uitgestrekte zand. Want dan zal ik een hand vol zand nemen en het beetje dat ik overhoud, nadat bijna al het zand tussen mijn vingers door is weggegleden, zal ik aandachtig bestuderen, ik zal met aandacht een paar korrels bekijken, dan elke korrel afzonderlijk en op dat moment zal niet één van die korrels op mij nog de indruk van iets kleins maken en al gauw zal deze onmiskenbaar aanwezige schelp, deze oesterschelp of deze tiaravormige behuizing van de heremietkreeft of dit ‘mes’ mij overweldigen als een indrukwekkend monument, dat reusachtige afmetingen heeft en tevens van grote waarde is, vergelijkbaar met de tempel van Angkor Vat, Saint-Maclou of de Pyramiden, en dat een heel andere betekenis heeft dan die al te nadrukkelijke werken van mensenhand.
Als ik me er dan van bewust word dat deze schelp, die probleemloos opnieuw door een golf overspoeld kan worden, wordt bewoond door een dier, als ik deze schelp met een dier in verband breng en hem in gedachten weer onder een paar centimeter water verscholen zie, dan
| |
| |
kunt u zich voorstellen hoeveel meer, hoeveel dieper nog ik onder de indruk zal raken en hoe anders ik onder de indruk zal zijn dan bij het aanschouwen van het opmerkelijkste der monumenten waarop ik zojuist doelde!
*
De monumenten van de mens lijken op de delen van zijn geraamte of van een willekeurig geraamte, op grote, ontvleesde beenderen: men kan zich er geen bewoner van hun afmetingen bij voorstellen. Uit de reusachtigste kathedralen komt slechts een krioelende mierenkolonie en zelfs de villa en het weelderigste buitenverblijf die voor één mens zijn gebouwd, zijn nog eerder te vergelijken met een bijenkorf of een mierenhoop met talrijke cellen, dan met een schelp. Wanneer de heer zijn woning verlaat, maakt hij beslist minder indruk dan wanneer de heremietkreeft uit de opening van de prachtige hoorn die zijn behuizing vormt, zijn huiveringwekkende schaar naar buiten steekt.
Gaarne beschouw ik Rome, of Nîmes, als het verspreid liggende geraamte, hier het scheenbeen, daar de schedel, van een voormalige levende stad, van een wezen dat vroeger geleefd heeft, maar dan moet ik me een reusachtige kolos van vlees en beenderen voorstellen die werkelijk in geen enkel opzicht overeenkomt met hetgeen redelijkerwijze is af te leiden uit dat wat ons is geleerd, zelfs met behulp van uitdrukkingen in het enkelvoud als het Romeinse Volk of de Massa van de Provincia.
Hoe heerlijk zou het zijn als mij op een dag het idee gegeven werd dat een dergelijke kolos echt heeft bestaan, als om zo te zeggen nieuw voedsel zou worden gegeven aan het uitgesproken spookachtige en volslagen abstrakte beeld dat ik mij, zonder de minste overtuiging, ervan vorm! Als ik zijn wangen zou kunnen aanraken, de vorm van zijn arm zou kunnen voelen en zou kunnen zien hoe hij die tegen zijn lichaam hield.
Dat alles hebben wij met de schelp: met de schelp hebben wij het leven in onze hand, wij laten de natuur niet achter ons: het weekdier of het schaaldier is daarin aanwezig. Dat brengt een soort ongerustheid teweeg die onze vreugde vertienvoudigt.
*
| |
| |
Om een of andere reden zou ik willen dat de mens, in plaats van die reusachtige monumenten die alleen maar getuigen van de buitensporige wanverhouding tussen zijn fantasie en zijn lichaam (of ook wel van zijn verachtelijke gewoonten in de omgang met zijn medemensen), en ook in plaats van die standbeelden die even groot of iets groter zijn dan hijzelf (ik denk aan de David van Michelangelo) maar die niets anders zijn dan afspiegelingen van die reusachtige monumenten, een soort van nissen uithouwt, schelpen van zijn eigen grootte, dingen die sterk verschillen van zijn weekdiervorm maar toch van vergelijkbare afmetingen zijn (negerhutten bevallen me in dit opzicht wel), dat de mens ernaar streeft zich voor generaties lang een woning te bouwen die niet veel groter dan zijn lichaam is, dat al zijn fantasieën en motieven daarin besloten liggen, dat hij zijn geestelijke begaafdheid aanwendt om een harmonisch geheel te creëren en niet om de juiste verhoudingen geweld aan te doen, - of, op zijn minst, dat de menselijke begaafdheid de grenzen van het lichaam, waardoor zij gedragen wordt, onderkent en aanvaardt.
En ik bewonder zelfs niet de mensen die, als de Farao, door een grote schare monumenten tot stand laten brengen die voor één mens bestemd zijn: ik had liever gezien dat hij van die talrijke menigte profijt had getrokken voor een werk dat niet of nauwelijks groter was dan zijn eigen lichaam, of - wat nog beter geweest zou zijn - dat hij van zijn verhevenheid boven de andere mensen blijk had gegeven door de aard van zijn eigen daden.
Uit dit oogpunt beschouwd gaat mijn bewondering vooral uit naar sommige gematigde schrijvers of musici, Bach, Rameau, Malherbe, Horatius, Mallarmé -, naar de schrijvers meer dan naar alle anderen omdat hun monument bestaat uit het echte, zo gewone afscheidingsprodukt van de weekdiermens, uit datgene wat het meest in verhouding is tot zijn lichaam en er het beste bij past en er toch zoveel mogelijk van verschilt: ik bedoel het woord.
O Louvré der lectuur, dat, wanneer het menselijk geslacht ten einde is, misschien bewoond zal kunnen worden door andere gasten, een paar apen bijvoorbeeld, of een vogel, of een ander hoger wezen, zoals de kreeft de plaats inneemt van het weekdier in de tiaravormige schelp.
En dan, na het einde van het gehele dierenrijk, dringen lucht en klei- | |
| |
ne zandkorrels langzaam erin binnen, terwijl het op de grond nog schittert en wordt aangetast en stralend tot ontbinding zal overgaan, o onvruchtbaar, ontastbaar stof, o stralend overblijfsel, zij het eindeloos vermengd en vermalen tussen de walsen van lucht en zee, eindelijk! men is er niet meer en kan uit het zand niets herscheppen, zelfs geen glas, en het is voorbij!
| |
Plantengroei
Regen vormt niet de enige verbindingsschakel tussen de aarde en de hemel: er bestaan ook andersoortige, minder onderbroken en veel steviger van structuur, waarvan het weefsel zelfs door felle wind niet wordt losgerukt. Al lukt het de wind in een zeker jaargetijde kleine stukjes ervan mee te voeren, die hij dan door zijn wervelende beweging nietiger probeert te maken, uiteindelijk ontdekt men dat hij helemaal niets verloren heeft doen gaan.
Wanneer men wat meer van dichtbij kijkt, dan bevindt men zich bij één van de duizend deuren van een onmetelijk groot laboratorium, dat helemaal vol staat met hydraulische apparaten van uiteenlopende vorm, die alle veel ingewikkelder dan de eenvoudige regenzuilen zijn en in hun oorspronkelijkheid volmaakt: het zijn allemaal tegelijkertijd kolven, filters, sifons, distilleertoestellen. Deze apparaten nu ontmoet de regen eerst, alvorens de grond te bereiken. Hij wordt opgevangen in een groot aantal napjes, die zich op alle meer of minder hoog gelegen niveaus in overvloed bevinden en die in elkaar overstromen totdat de laagst gelegen napjes worden bereikt, die tenslotte rechtstreeks de aarde bevochtigen.
Zo vertragen zij de stortbui op hun manier en zorgen zij ervoor dat de bodem nog lang nadat de meteoor is verdwenen, het vocht en de weldadige invloed ervan kan vasthouden. Zij alleen zijn in staat om de vormen van de regen in de zon te laten schitteren, met andere woorden om de even gewetensvol aanvaarde als door droefheid overhaast onder woorden gebrachte beweegredenen vanuit het gezichtspunt van de vreugde te laten zien. Eigenaardige bezigheid, raadselachtige eigenschappen.
| |
| |
Naarmate de regen valt, groeien ze; echter, regelmatiger en onmerkbaarder; en zelfs, dank zij een soort verworven kracht, wanneer de regen niet meer valt. Men vindt tenslotte ook nog water in bepaalde ampullen die zij voortbrengen en met een blozende pronkzucht dragen, welke men hun vruchten noemt.
Dit is, naar het schijnt, de fysieke functie van dat soort drie-dimensionaal tapijt dat men vegetatie heeft genoemd vanwege andere eigenschappen die het bezit en wel in het bijzonder vanwege het leven waardoor het als het ware bezield wordt... Ik heb echter in de eerste plaats de nadruk willen leggen op het volgende: hoewel de planten door het vermogen om voor hun eigen synthese zorg te dragen en om spontaan te ontspruiten (zelfs tussen het plaveisel van de Sorbonne) verwant zijn aan de dieren, dat wil zeggen aan alle soorten van zwervers, vormen zij niettemin op tal van plaatsen duurzaam een weefsel, en dit weefsel is een van de fundamenten van de wereld.
|
|