het droombeeld, de sprongen van het bewustzijn.’
Het lijkt er inderdaad op dat het prozagedicht, juist door zijn hybridische karakter uitermate geschikt is om díe trillingen op te vangen en in woorden om te zetten die zo'n geringe frequentie hebben dat ze zich nog niet in een bepaalde lyrische vorm laten vangen. Baudelaire spreekt over een bewustzijnstoestand die aan het gedicht vooraf gaat. Het prozagedicht lijkt het terrein te zijn van vage vermoedens, aarzelingen, twijfels, een gebied waar nog geen keuzes zijn gemaakt en de strengheid van de enige juiste poëtische regel nog even wordt uitgesteld. Klank en beeld cirkelen, als in de halfbewuste toestand voor het definitieve ontwaken, nog vrij rond. Er is sprake van een lyrisch beginsel, maar nog niet van een lyrische vorm.
Het valt niet na te gaan in hoeverre dichters die zich in de loop der jaren met het prozagedicht hebben bezig gehouden de woorden van Baudelaire hebben gelezen, maar het is wel opvallend hoeveel prozagedichten over dromen gaan, over halfbewuste, hallucinatoire of visionaire toestanden waarin verbeelding en waarneming nog onontwarbaar door elkaar lopen. Het zijn röntgenfoto's van de poëtische verbeelding in ‘reinkultuur’.
Het prozagedicht geeft vaak, duidelijker dan een gedicht, het poëtische proces aan: hoe de verbeelding van het ene beeld naar het andere springt. De verbindingen tussen die beelden, in poëzie meestal al voor het neerschrijven geëlimineerd, zijn hier nog als dunne draden aanwezig. De verbeelding treft men er in status nascendi aan, zij is eerder nog op zoek dan dat zij iets gevonden heeft - een diamant in ruwe staat.
In de hierboven geciteerde brief van Baudelaire aan Houssaye legt Baudelaire ook een verbinding tussen het prozagedicht en het karakter van de grote stad: ‘Het is vooral door het herhaald bezoeken van grote steden, met hun ontelbare, elkaar doorkruisende verbindingen dat dit obsederende ideaal ontstaat.’
Juist het gefragmentariseerde karakter van veel grote steden, die zich voordoen als een willekeurige opeenstapeling van de meest ongelijksoortige elementen, roept als het ware om een vorm waarbinnen nog alles mogelijk is en principes van organische ordening slechts in geringe mate gelden.
Ordening en organisatie brengen al snel generalisering met zich mee.