| |
| |
| |
John Hawkes
Travestie (fragment)
Vertaling: Paul de Bruin
Nee, nee, Henri. Blijf met je handen van het stuur af. Alsjeblieft. Het is te laat. Want als je in het holst van de nacht met honderdnegenenveertig kilometer per uur over een landweggetje raast, moet het toch duidelijk zijn dat zelfs de kleinste poging van jou om het stuur te grijpen ons nog sneller in de toonloze wereld van de snelwegtragedie zal storten dan ik gepland heb. En je zult het niet geloven, maar we gaan nog steeds harder en harder.
En jij, Chantal, jij moet je koest houden. Je moet naar je Papa luisteren. Ga achterover zitten, doe je veiligheidsgordel om en hou op met huilen. En Chantal, je houdt op de chauffeur op zijn schouders te slaan en aan zijn arm te rukken. Doe als Henri, mijn arme Chantal, en beheers je.
Kijk eens hoe we vliegen! En de bochten, hoe scherp ze zijn en wat zijn het er veel! De geometrie van het genot!
Wees maar blij dat jullie in handen van een ervaren chauffeur zijn.
Dus je gaat je ontspannen, cher ami. Je bent vastbesloten je zenuwen te verbergen, een paar momenten van stilte te bewerkstelligen, een van je heerlijke sigaretten op te steken, en dan, na deze passende besteding van kostbare tijd, zul je met volledige zelfbeheersing proberen mij van mijn voornemens af te brengen, mij terug te praten naar mijn volle verstand (zoals jij het zult uitdrukken), je zult een beroep doen op mijn welwillendheid en redelijkheid. Ik vind het best. Ik luister. De tijd is aan jou. Natuurlijk mag je de aansteker even vasthouden. Je moet hem alleen voorzichtig aanpakken en denk aan mijn waarschuwing. Laat je niet misleiden door mijn goede humeur. Ik ben zo serieus als een steekvlam.
Jij, Chantal, jij moet nu echt ophouden met dat gejammer. Het is nu mooi geweest, ik zeg het niet weer. weet je niet dat Papa van je houdt?
| |
| |
Niet veel jonge vrouwen krijgen de kans om hun laatste snik in het gezelschap van hun minnaar én hun liefhebbende Papa door te brengen. De duistere nacht, de voortsnellende auto, wij drietjes, een glimp van hoopjes vroege sneeuw tussen de wortels van een voorbijflitsende boom langs de weg - het is een knusse manier om te gaan, Chantal. Wees niet bang.
En dan te denken dat we haar het ‘porno-wicht’ noemden. Ja, onze eigen kleine Chantal - ze kon nog maar amper lopen of ze kwam voortdurend het liefdesleven van haar ouders binnenstruikelen. Of misschien zou ik het schijnleven van haar jonge ouders moeten zeggen. In ieder geval was het Honorine die onze eigen lieve kleine schat het ‘porno-wicht’ begon te noemen. Maar met een glimlachje. Altijd met die onschuldige glimlach die zo hoort bij het ovale en sensuele gezicht van de vrouw die jouw minnares is, mijn vrouw en Chantals nog jonge en edele moeder. En dan was er dat klasgenootje van Chantal, die jongensachtige grappenmaakster, die haar zo'n oogartsenkaart gaf, waarop in steeds kleiner wordende letters te veel sex maakt je kortzichtig stond.
Wist je dat ik nooit een bril heb gedragen en zelfs nu nog in de snelste auto's mag rijden zonder enig hulpmiddel voor mijn blote ogen?
Chantal en Honorine - wat een stel namen. En dan te bedenken dat de één op dit ogenblik bleek en betraand en op de rand van de hysterie in plaats van biddend achter ons zit, terwijl de ander ligt te slapen in het chateau waar we nu heel dichtbij zijn. Kop op, Chantal. Honorine zal ontroostbaar zijn als ze het nieuws hoort.
Moord, Henri? Dat is nu precies de moeilijkheid met jullie dichters. In jullie pessimisme apen jullie de uitdrukkingskracht van jullie geschriften na, jullie kunnen je gedichten voordragen als een acteur zijn clauzen, jullie voelen je nauwelijks gehouden aan al die gedragsregels die ons minder bevoorrechten aan handen, voeten, lendenen en monden binden. Maar in laatste instantie schreeuw je moord en brand als de eerste de beste zedepreker. Dus je beschuldigt me van moord met voorbedachten rade. Maar alleen al door het gebruik van dat woord onthul je dat je de banaalste en voorspelbaarste der poëten bent. Geen vrij- | |
| |
denker, geen man met visie en derhalve lijdend, maar een banale moralist. Denk aan de connotaties van ‘moord’, dat afschuwelijke woord: het verlies van emotionele beheersing, de haat, de wrok, de zelfzuchtigheid, het gebroken glas, het bloed, de schreeuw in de keel, de bevende blindheid die leidt tot de onherroepelijke daad, de hulpeloze klap. Moord is het meest beperkte gebaar.
Maar hoe anders is onze eigen situatie. Roerloos in de tijd, met je brandende sigaret tussen je vingers, badend in je eigen zweet en het gezellige schijnsel van het dashboard - in dit alles is helderheid maar geen moraliteit. Zelfs geen ethiek. Jij en Chantal en ik reizen gewoon puur en extreem over die weg die de rest van de wereld voor ons probeert te verbergen door hele wouden van de verwarrendste verkeersborden, omleidingen, en barricaden op te werpen. Wat geeft het dat de keus aan mij is, en niet aan jou? Dat ik de chauffeur ben en jij de passagier? Snap je niet dat jouw gezedepreek in niets verschilt van Chantals gejammer en dat we hier en nu veeleer te maken hebben met een kwestie van keuze dan van chaos?
Ik ben geen dichter. Heeft Chantal je nooit verteld over die keer dat ze de titel ‘Koningin der Penen’ in de wacht sleepte? Nee? Misschien heeft je sexueel verkeer met mijn dochter je toch kortzichtig gemaakt.
Ik lach je niet uit. Ik ben de aardigste man die je ooit tegen zult komen.
Gas terugnemen, zeg je? Maar de loop der dingen kan niet gereguleerd worden door een soort perverse opgewonden verkeersagent. We twisten niet met de ster, de komeet, de lokomotief die bijna onzichtbaar door de koude nacht raast, de conducteur op de lege maar rijdende autobus. Ik ben geen kind. Ik vertrouw erop dat je je niet verlaagt tot louter doorzichtigheid of pathos. Onze snelheid is een maximum in een bed van maxima, waaronder: mijn rijvaardigheid, deze verlaten weg, het nachtelijk uur, het motorvermogen van de auto, de onmetelijkheid van de vier seizoenen die buiten ons liggen tussen de bomen of in de vlakke velden. Als schooljongens die het zonnestelsel hebben bestudeerd (ik wil niet neerbuigend of simplistisch doen) weten jij en ik dat alle elementen van het leven op elkaar inwerken, elkaar van ogenblik tot ogenblik tot die perfecte vorm smeden die verheven is en de enig
| |
| |
mogelijke. Ik ben me bewust van een bijzondere afstand; deze gele koplampen zijn het licht van mijn ogen; mijn geest is opgesloten in mijn herinnering aan deze bochtige weg als een vuist in glas.
Je weet niet hoe vaak ik precies deze zelfde route in mijn eentje en zo snel als ik maar kon heb afgelegd. Je kunt je geen voorstelling maken van die talloze achternamiddagen waarvan deze stille auto deel uitmaakte, de monteur die op zijn rug onder mijn auto lag, een werkbank met verchroomd gereedschap, een stilte die slechts vagelijk naar smeer en olie rook, ikzelf als de geduldige toeschouwer in een hoek van een ruimte die op het bijna lege interieur van een vliegtuighangar leek. Daar, daar heb je je snelheid. Geloof je het?
Tussen de verbeteringen die zijn aangebracht door de hand van die figuur in witte jas die als dood op de betonvloer van zijn reusachtige garage lag, en de warme, levende druk van mijn eigen twee handen op de dikke zwarte huid van dit stuurwiel van die tijd tot deze, van een hand tot een paar handen, van de minimale verbeteringen onder de auto tot het leven van de geest die de rijdende auto op de weg houdt, is er niets, helemaal niets.
De laatste keer dat ik deze auto naar die garage reed heb ik de monteur de hand geschud. Op de brug glansde de wachtende automobiel als nieuw. Nu reizen we als in een klok met de vorm van een kogel, als stationair gezeten tussen strakke veren en schitterende juwelen. En we hebben een volle tank, en banden die nog geen maand oud zijn.
Vraag me niet gas terug te nemen. Het is onmogelijk.
Maar jij begint je boordje al los te knopen terwijl ik maar voortbabbel over Chantal's jeugd, mijn liefde voor auto's, de intimiteit die wij delen, de vaart waarmee we ons door het bolwerk van de ruimte bewegen. Plotseling zijn jij en ik verschillender dan ooit, maar toch dichter bij elkaar dan toen we met zijn drieën in één bed lagen. Maar maak je geen zorgen, want ondanks al mijn geklets koncentreer ik me toch. Geen moment verlies ik de weg die wij door onze duisterste nacht volgen uit het oog, ofschoon ik hem nauwelijks kan zien. Ja, mijn koncentratie is te vergelijken met die van een scherpschutter, een smaakvolle beul, een kind dat zich buigt over een kever op een stok. En ik begrijp je frustratie, je gevoelens van onbegrip. Het is niet makkelijk om er achter
| |
| |
te komen dat je beste vriend en echtgenoot van je ene minnares en de vader van de andere harder rijdt dan gebruikelijk, met een snelheid die je begint te beangstigen, en dat deze zelfde vriend rijdt volgens een plan, opzettelijk, en weigert te luisteren naar wat jij rede vindt. Wat kun je eraan doen? Maar hoe kun je er ook in een paar minuten in slagen te wennen aan wat voor mij een tweede natuur is: een schier fobisch verlangen naar de zuiverste paradox, een dorst om in de kern van dit paradigma te liggen: het ene moment de auto in perfekte staat, zonder ook maar het minste krasje op zijn gebogen oppervlak, het volgende moment impact, louter impact. Totale vernietiging. Op zijn manier is het een vorm van extase, deze uiterste harmonie tussen ontwerp en ontreddering. Maar zelfs een dichter zal het niet meevallen deze visie op korte termijn te delen.
Maar Chantal, misschien wil je je schoenen uittrekken. Misschien vind je het leuk je te verbeelden dat je gewoon één onder een paar honderd vliegtuigpassagiers bent die zichzelf er op voorbereiden zo mogelijk een crash te overleven. Toch zijn we maar met zijn drieën. Niet meer dan drie. Een klein maar troostrijk aantal.
Natuurlijk maak ik geen grapje. Hoe zou ik voor het kortstondige genoegen van een grap het leven van mijn eigen dochter en een publiekelijk erkende dichter in de waagschaal kunnen stellen? Ik ben er zeker niet de man naar om risiko's te nemen of te leven of natuurlijk ook te sterven bij toeval. Ik ben teleurgesteld. Blijkbaar is jullie behoefte het er levend af te brengen - jullie behoefte aan opluchting, aan mindering van vaart - zo groot dat jullie nu, na al die jaren, er niet voor terug deinzen mijn karakter het vreselijkste onrecht aan te doen, alleen maar omdat jullie je zo benard voelen. Het enige wat jullie willen is je ogen te openen en veilig geparkeerd aan de kant van de donkere weg te staan, het binnenste van de automobiel vol van ons zachte privégelach. Ik snap het. Maar het spijt me dat het zo niet kan zijn, cher ami.
Waarom niet alleen? Of waarom niet ons alle vier? Er zijn veel ernstigere en interessantere vragen. Je komt er nu tenminste achter dat ik niet zomaar een of andere suïcidale maniak ben, een estheet van dood bij topsnelheid. Maar om deze subtiele gedachten ook maar te benaderen moet je me tijd geven, meer tijd. En kun je door het feit dat jij de
| |
| |
eerste vraag hebt gesteld het antwoord niet raden?
Alsjeblieft, ik smeek het je. Beschuldig me er niet van een man zonder gevoel te zijn of een man met onnatuurlijke gevoelens. Dit moment, bijvoorbeeld, is niet walgelijk, maar doorslaggevend. De reden waarom ik een zo intense sensatie van welbehagen voel die bijna elektrisch is, terwijl jullie alleen een mengeling van ongeloof en misère ondergaan - de reden voor die kloof tussen ons is meer, veel meer dan een kwestie van temperament, hoewel het dat ook is. We zijn het eens over de oppervlakkige aspekten van trauma's: de moeilijkheid je te onderwerpen, het probleem van de verrassing, een koncept van het bestaan, dat plotseling zo begrensd is, dat je je voelt als een verdwaasde en tegelijkertijd behoorlijk verlamde goudvis in zijn kom. Gewoon een kwestie van aanpassen. Maar de kern van de zaak is dat jij mijn belangsteling voor wat ik ‘ontwerp en ontreddering’ heb genoemd niet deelt. Zo zijn bijvoorbeeld jij en ik even bekend met onze witte avenues, onze zonovergoten brede straten, onze boulevards die zo prachtig vol staan met voertuigen die zelfs stilstaand in staat zijn over te hellen. De felle kleuren, het geschreeuw, het beestachtige rumoer van het verkeer, de politieagenten, typisch op hun hoede voor tegengestelde signalen - het is een gemeenplaats, geen gedachte waard. Zo zijn jij en ik ook even bekend met het strooizand dat zo nu en dan het halve wegdek bedekt op de plek waar een van onze veelvuldige en onbegrijpelijke botsingen heeft plaatsgevonden, en dat het verkeer ongeduldig moet omzeilen - tot een dappere chauffeur zich niet van de wijs laat brengen en regelrecht door het zand scheurt, zodat zijn banden het zand doen opstuiven en het verse bloed eronder onthullen. Nog een gemeenplaats, zeg je, nog alledaagser. De platvloersheid van een volk dat geen flauw benul heeft van snelwegen, motorvoertuigen, voetgangers. Maar hier verschillen wij, want ongelukken hebben voor mij altijd een geheimzinnige aantrekkingskracht gehad; ik
bleef altijd staan bij die plekken met een versnelde polsslag en een verscherpte koncentratie. Zand, gewoon zand dat op een straat wordt gestrooid en meteen het bloed eronder begint op te zuigen. Voor mij zijn die uit haast, pijn, dood en grofheid geschapen eilandjes diep verwant aan de symmetrie van de twee of meer machines die op elkaar vliegen en waar niets anders van overblijft dan een na- | |
| |
sleep van bloed en zand. Dit kleine gebiedje van stoffige bloederigheid is als een huid, die van het lichaam van een van de in overtreding geraakte auto's afgetrokken zou kunnen zijn. Ik denk aan de opgezette tijger en de huid in de hal van het donkere chateau. Maar jij hebt er slechts een schouderophalen voor over. Jouw poëzie ligt ergens anders. Terwijl ik geen kans onbenut heb gelaten om te stoppen, te parkeren, uit mijn automobiel te stappen - ondanks het getoeter, de beledigingen - en enkele ogenblikken van eerbiedige verwondering door te brengen waar en wanneer ik ook maar een van deze heilige plaatsen ontdekte. Het is zoiets als een oorlogsmonument. Hoe groter de ongerijmdheid, des te groter de waarheid.
Maar ik dan, vraag je jezelf af, wat gebeurt er met mijn leven? Mijn veiligheid? En waarom moet ik nu mal gefilosofeer aanhoren uit de mond van een man die plotseling een onverdraaglijke egoïst is geworden en dreigt me te vermoorden, me te verpletteren door deze auto over tien, twintig of dertig minuten tegen de stam van een onbuigzame boom te knallen?
Luister nu eens goed. Het punt is dat jij je niet kunt indenken dat ik, het hoofd van het huishouden zogezegd, me op deze manier kan gedragen; je kunt niet geloven dat zo'n rijk leven als het jouwe, zo'n sensueel en zo'n gerespekteerd leven als het jouwe in één klap onverklaarbaar kan worden gereduceerd tot angst, smart, remsporen en wat glassplinters; jij beseft gewoon niet dat ik als kind mijn steelse tijd vrijwel gelijkelijk verdeelde tussen tijdschriften waarin de schokkendste en griezeligste verminkingen van mensenvlees stonden afgebeeld (de elleboog in de mond geklemd, het hoofd half in de borst begraven, het beeldhouwwerk van afgeknelde benen, bungelende handen) en tijdschriften met afbeeldingen van jong vrouwelijk schoon, geheel of gedeeltelijk ontkleed.
Spaar me, schreeuw je. Spaar me. Maar jij bent het die niet genoeg kennis en fantasie hebt, niet ik. En het zal niet tegen een boom zijn. Daar zit je er wel helemaal naast.
Help me herinneren je over de kleine Pascal te vertellen. Hij was het broertje van Chantal en stierf in dezelfde tijd dat Honorine Chantal de
| |
| |
bijnaam ‘porno-wicht’ gaf. Mijn zoon, mijn eigen zoon, die stierf toen zijn karakter zich net begon te vormen. Nu nog hangen flarden wit satijn aan het stenen kruis op zijn graf.
Mij best. Geen radio. Muziek of geen muziek, mij maakt het niets uit, hoewel ik, als jij er voor gevoeld had, waarschijnlijk de voorkeur had gegeven aan een of ander kabbelend melodramatisch achtergrondmuziekje. Ongetwijfeld voel ik me aangetrokken tot de sentimentaliteit van de fluit, drums en orkest, gewoon omdat naar muziek luisteren net is als in een warme auto door de nacht suizen: de muzikale ervaring garandeert, net als de automobiel, tijdloosheid, zo lijkt het althans. De melodie en de weg zijn eindeloos, of dat denken we tenminste. Toch is dat niet zo. De schoonheid van de beweging, of het nu in muziek is of iets anders, ligt namelijk hierin: dat de zogenaamde garantie van tijdloosheid in feite de levende tong in de donkere mond van de eindigheid is. En eindigheid is wat we zoeken, al was het maar omdat het het enige is waarin we helemaal niet kunnen geloven.
Maar Chantal luistert niet. Ze is ten prooi aan een nog ergere doodsangst dan jij. Het kan haar niet schelen dat haar Papa de laatste tijd is begonnen na te denken over al onze levens. Maar van jou verwacht ik natuurlijk volledige aandacht. We zijn tenslotte volwassen kerels en we hebben vaak genoeg uit dezelfde pan gegeten. En ik respekteer op dit ogenblik jouw wensen. Mijn prachtige hi-fi radio blijft uit.
Laten we hopen dat ik me niet misrekend heb en dat er nu een of andere opgepepte machine op ons af komt stormen, midden op de weg voor ons, haar grote buik boordevol dik vloeibaar vuur en in haar lawaaierige kabine een gargantueske jonge boer die zingt om zichzelf wakker te houden. Katastrofe. Zouteloze, idiote katastrofe. Want wat ik heb bedacht is een ‘ongeluk’ dat zo volmaakt is dat het uniek, spectakulair en flitsend is, een fysieke tegenhanger van het visioen waarin het voor het eerst tot rijping kwam. Een zuiver ‘ongeluk’, zogezegd, waarbij de uitvinding uitleg vrijwel onmogelijk maakt.
In de eerste plaats ligt het in mijn bedoeling het duistere chateau waar onze eigen Honorine ligt te slapen voorbij te rijden. We zullen natuurlijk op onze hoogste snelheid reizen en de top van onze boog al
| |
| |
bereikt hebben. Maar wellicht zullen onze lichten op de een of andere manier een ogenblikje binnendringen in Honorines innerlijke leven, of wellicht zal het geluid van ons langskomen - die flauwe angstaanjagende ademtocht die de kombinatie is van het samen racen van banden en motor op grote afstand - op de een of andere manier een nietige reaktie ontlokken aan Honorine's sluimerende bewustzijn. Ze zal een arm bewegen, een geluidje maken, zich omwentelen, wie weet? Dan, acht kilometer voorbij het chateau, naderen wij het oude Romeinse viadukt. Je herinnert het je wel, dat nauwe doodse viadukt dat de droge kloof overspant en dat me altijd doet denken aan schilferend bot. Natuurlijk herinner je je het. En in de kleinst denkbare fraktie van tijd zal de snelheid van ons duivels staal zich versmelten met statisch oud gesteente. De zijkanten van onze prachtauto zullen bijna de lage weringen raken van die hoge en zelden betreden konstruktie, we zullen ons alle drie bewust zijn van het geraas van steen, de klank van de ruimte, terwijl onze koplampen over de kloof glijden als in een goedkope film. En nu, nu denk jij natuurlijk dat hier de plek is waar alles zal eindigen. Ja, dit zou de aangewezen plek zijn voor wat ons ‘tragisch ongeval’ zal worden genoemd. Romeinse tijd, moderne auto, onvoldoende ruimte tussen de weringen, de vreeswekkende afstand tot de rotsen op de bodem van de kloof, het oneffen oppervlak van de weg over dat viadukt... Hoe zou het beter kunnen? Maar je hebt het mis.
Want dat is het probleem. Precies. Al die ‘logische’ details en al die verheven ‘symbolen’ van het melodrama hebben te veel betekenis voor de beroepsonderzoeker (en verslaggever) van dergelijke gebeurtenissen. Nee, het is ons niet mogelijk van het viadukt te storten of het zelfs volkomen te missen zodat we rechtstreeks de wildernis van die diepe kloof inzeilen als een of andere gewonde, gevleugelde demon uit een kinderboek. In plaats daarvan zullen we het viadukt niet meer dan drie kilometer achter ons laten (nauwelijks het slaan van een deksel, het snellen van een kop) en dan zullen we een onmogelijke bocht maken naar het erf van een verlaten boerderij en daar, zonder ons tempo te temperen, recht tegen de vensterloze muur knallen van een oude en nu dakloze schuur die lang geleden liefderijk werd opgetrokken uit schitterende stenen van het veld. Die muur is een meter dik. Een volle meter, of misschien zelfs iets dikker.
| |
| |
De auto die het chateau, dat het reisdoel moet zijn geweest, voorbij rijdt; de onmiskenbare sporen van banden op het viadukt; de bocht die volstrekt onbegrijpelijk is; de enorme snelheid ten tijde van de klap; het feit dat er bij de lijkschouwing niet het geringste spoor van alcohol werd aangetroffen in het lijk van de chauffeur... Wat moeten zeer van denken? Welke verklaring kunnen ze in vredesnaam bedenken? Wat zullen ze zeggen over een geval dat zo ernstig en onwaarschijnlijk is als dit zal lijken, en bovendien luid genoeg om de kapelaan van het nabije gehucht La Roche uit zijn slaap te halen?
Maar dat is nu precies waar het om gaat, want wat nu gebeurt moet voor iedereen volstrekt zinloos zijn, behalve misschien voor de inzittenden van het wrak. Tijdens het - laat me eens zien - volgende uur en veertig minuten op het dashboard-klokje, is het aan ons drieën om het beste van deze ervaring te maken. En van Chantal hebben wij helaas geen enkele zinvolle bijdrage te verwachten.
Van een aanstormende, alles verstorende olietruck is in elk geval geen sprake. Geen enkele sprake. Niets zal de symmetrie die ik in gedachten heb teniet doen. Vind je ook niet?
Ik heb de oude kapelaan van La Roche nooit ontmoet, maar ik weet dat hij stevig hoest en naar tabak stinkt en dat zijn vingers altijd onder de wijnvlekken zitten. Maar hij slaapt diep en luidruchtig, daar ben ik zeker van. Welk een ironie dat de koördinaten van ruimte en tijd hem hebben aangewezen als onze Cantecleer, zogezegd, en dat hij het zal zijn die het eerste hanengekraai zal aanheffen bij de knal die onze stilte zal inluiden. Wat mij eraan doet denken, dat ik gisteren nog in deze zelfde automobiel zat en keek hoe een oud echtpaar elkaar een dorpsstraat overhielp (niet in La Roche, ik ben nooit in La Roche geweest) naar een levensgrote, net opgeschilderde houten Christus-aan-het-kruis aan een rotsblok niet ver van waar ik in mijn auto zat. De oude man, die de elleboog van de vrouw vasthield, was een magere en duidelijk slechtgehumeurde gevangene van het huwelijk. De oude vrouw had kromme benen. Haar korte benen maakten tenminste een hoek op de plaats waar haar knieën onder haar zware rokken moesten zitten en kwamen dan weer scherp samen bij haar enkels. Dit schepsel was voor haar voortbeweging afhankelijk van haar levensgezel die aan haar zijde
| |
| |
schuifelde. De oude man had een witte sportpet op en droeg de nieuwe leren tas van de vrouw. De oude vrouw, die een afgrijselijke paarse sjaal stevig om haar keel gewikkeld had, droeg een versgeplukt bosje bloemen. Ach, het is een simpel verhaal. Dit chagrijnige paar schoof langs mijn stille automobiel (stel je de ongerijmdheid voor van het oude getrouwde stel, de oranje dakpannen, de wachtende Christus, de beige lak van deze automobiel, indrukwekkend glanzend in het felle zonlicht) tot de vrouw tenslotte het keurige bosje bloemen aan de voeten van de Christus neervlijde.
Daar heb je het nu. Ons land is er een van hoesters en kwezels. Als ik mag kiezen, houd ik het op de hoesters. Vind je ook niet dat er iets heel aantrekkelijks uitgaat van een schoolplein vol hoestende kinderen? De aankomende besmetting is levendiger dan de gezondheid die zij verwoest. Ja, ik waardeer die kuchende muziek en al die vrolijke en zielige smoeltjes.
Maar heb ik je nooit verteld dat ik een long mis? De oorlog natuurlijk.
Maar dat is een ander chapiter. Misschien komen we daar nog aan toe. Het is waarschijnlijk waar dat mijn missende long lang geleden mijn dokterskeuze heeft bepaald. Mijn arme dokter mist namelijk een been (het linker, geloof ik), dat een paar weken voordat de arme kerel z'n vrouw er uiteindelijk vandoor ging met de man die al twintig jaar haar minnaar was, werd afgezet. Het was een dubbele schok, een ongebruikelijke bijkomstigheid, en zodra ik het vernam, voegde ik mijzelf als patiënt toe aan het verminderende bestand van mijn manke arts. De verwantschap is duidelijk, overduidelijk. Maar zo langzamerhand zul je het ontwerp hebben bespeurd dat aan al mijn geklets ten grondslag ligt en dat als een reusachtige sneeuwkristal alle weefsels van het bestaan doortrekt. Maar de kristal smelt, de weefsels ontbinden, een doktersbeen wordt netjes afgezet door een team van dokters. Ontwerp en ontreddering, zoals ik al eerder zei. Ontwerp en ontreddering. Mijn lust en mijn leven. Voor mij zijn kunstledematen echter, als je me het woord toestaat, dan andere, natuurlijke ledematen waarin nog gevoel huist. Maar ik ken je, cher ami. Jij bent niet geïnteresseerd in het afgezette been van de dokter maar in zijn weggelopen vrouw. Ach, ieder zijn
| |
| |
meug. Ik kan tenminste melden dat mijn arts zeer deskundig is, ondanks al zijn sigaretten en zijn trillende handen. Zijn hoest is trouwens een van de ergste die ik ooit gehoord heb.
Maar je kreunt. Maar we hebben toch nog zo'n stuk voor de boeg dat ik je wel moet aanraden je keelgeluiden nog even in te houden. Goedzo, zo is het beter. Is dat handenwringen echt noodzakelijk? Bedenk dat je Chantal het goede voorbeeld moet geven.
Ja, het komt me voor dat een van de grootste bevredigingen van het rijden bij nacht juist is dat je zo weinig, maar tegelijkertijd ook zo veel kunt zien. Het kind in ons wordt weer wakker als we 's nachts rijden, en dan beginnen al die vroegste gevoelens van angst en veiligheid opnieuw in ons te glinsteren en te tintelen. De auto is donker, we horen verloren stemmen, de metertjes lichten op, en op hetzelfde moment bewegen we en bewegen we toch niet, diep weggezakt in het komfort van de kussens zoals ooit op een zelfde nacht als deze, terwijl we zelfs in de zachtheid van de beige bekleding al het walgelijke weefsel van onze huidige reis voelen. Als kinderen hadden we onvoorwaardelijk vertrouwen in de chauffeur, ofschoon er altijd de heerlijke mogelijkheid van een foute bocht was, pech, al het verre onbekende van de nacht zelf. En dan was er ook het zicht, wat we ook maar aan de zijkanten van de auto of op de weg voor ons konden zien, en dat alles was zo volkomen afhankelijk van de koplampen, en een zicht dat buiten ons om zo was gereduceerd, was natuurlijk des te grootser en plezieriger.
Het is nu niet anders. Zelfs als we onze gerichte bestemming even buiten beschouwing laten, die voor mij het ontbrekende stuk in een vertrouwde puzzel is, de vierde en blinde muur in een glazen vertrek, de zuivere opwelling van verlangen die nooit helemaal uit mijn geest verdwijnt, terwijl het voor jou haast volkomen het tegengestelde is, omdat wat jij over deze tocht weet jou ongevoelig maakt voor de genoegens van deze weg, deze nacht, deze konversatie, zodat jij en ik twee dansers op armlengte zijn, braaksel en voedsel samengeklonken in een vormelijke, muzikale omhelzing... Maar dit alles buiten beschouwing latend, zoals ik al zei, is er nog steeds de onmiskenbare wereld van onze nachtelijke tocht, die aanlokkelijk is, belemmerend, persoonlijk, een mysterie dat vrij specifiek is, daar kinderen, geliefden, en de eenzame man die
| |
| |
van de ene donkere stad naar de volgende rijdt, het gemeen hebben.
Ja, geef je ogen de kost. Kijk door het heldere glas van de voorruit nu hij nog intact is. Daar, zie je hoe de punten van de lichtstraal tegen de flanken van de duisternis trillen? En kijk eens hoe lang onze stralen zijn, wat een bereik onze koplampen hebben. We kunnen opmerkelijk ver vooruit kijken en ook opzij. Zie je dat kluitje wilde uien daar in het donker, en die rare boom, en die hoekige rots in die bedding van mos. En daar, dat kleine verkeerspaaltje, niet groter dan een kindergrafsteen op een begraafplaats en die jij weigerde te lezen.
Maar ik zal je iets vertellen. Het is precies achttien minuten over een, en binnen enkele sekonden, zodra we de lieflijkheid van de lange bocht die voor ons ligt - maar natuurlijk nog onzichtbaar is - binnenglijden, zal er aan onze rechterhand een kleine olijfgaard verschijnen, een stenen hut, een stille maar waakzame hond. En als je kijkt wanneer ik je dat zeg, zal je zien dat iemand tussen de olijfbomen wat menselijke bezittingen heeft opgehoopt: een witte houten stoel, een kapotte koffer, een grove mestvork voor de tuin, een stapeltje kleren die van lijken afgescheurd zouden kunnen zijn. Het is moeilijk te begrijpen dat het leven van de stenen hut in de duisternis is geledigd, en dat de olijfboom alleen maar mooi is omdat hij zo misvormd is. Toch zijn deze dingen waar.
|
|