| |
| |
| |
Robert Creeley
Gedichten
Vertaling: Peter Nijmeijer
De kraai
De kraai in de kooi in de eetkamer
haat me omdat ik hem niet wil voeden.
En ik heb niets achtergelaten bij mijn vertrek
En omdat ik hem op zijn kop sloeg met een stok
is er niets waar ik om lach.
Walging is de haat jegens een berouw
in het besef dat er niets is dat hij wil.
| |
| |
| |
Ik ken iemand
vriend, omdat ik nooit stop
anders, we zijn omsingeld
door het duister, wat kunnen we
ertegen doen dan, & waarom
| |
| |
| |
Stoute jongen
Als hij thuiskomt met een walvis
lacht ze en zegt, dat bestaat niet.
En als hij de honderdduizend heeft gewonnen
zal ze zeggen, waar was je vannacht?
Waar ben je nu, trouwens? Moet ik
altijd (zegt ze) naar je blijven
uitkijken? Ze zegt, als ik dacht
dat het zou helpen dan zou ik
die je bent. Dan schikt ze
op Uncle Jims gegrilde, volvette, ongeëvenaarde
| |
| |
| |
Gewoon vrienden
Uit de eindeloos deinende tafel,
zag ik een gezicht verschijnen
Bemind te zijn is de halve winst,
moet beter zijn dan niet.
Maar wat zeg je als je oud bent?
en ben niet meer terug geweest.
als je lang genoeg kijkt.
| |
| |
| |
Lied
Maar het noodlot, liefje,
| |
| |
| |
Het reclamebord
Hoe zwijgzamer de mensen zijn
hoe langzamer de tijd verstrijkt
tot er opeens een eenzame man
zit in de gedaante van de stilte.
Schreeuw dan tegen hem, kom hier
idioot dat ding gaat ontploffen.
Een gezicht dat geen gezicht is
maar de trekken ervan, over
een gezicht geplakt tot dat gezicht
z'n gezicht heeft verloren, antwoordt
door alleen niets te zijn
| |
| |
| |
De redding
De man zit in een tijdloosheid
met het paard op tijd onder hem
bewegend op de maat van poten
en hoeven over een tijdloos zand.
De verte komt op uit de voorgrond
in de film aanwezig als tijd
die hij van buiten in zich opneemt
en komt voort uit dat begin.
en eruit en om de man heen
en rent om op tijd te komen.
Een huis staat in brand in het zand.
Een man en een paard branden.
Ze rennen om aan te komen.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Het raam
bestaat, heb je, bij voorbeeld,
zilveren, met de witte kerk
van al dat kijken. Ik kan
| |
| |
| |
Later
Jij niet, Harry. Niemands
|
|